ECLI:NL:RBGEL:2016:5190

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 september 2016
Publicatiedatum
29 september 2016
Zaaknummer
05/880055-16; 21-009365-13 (tul); 21/002432-14 (tul); 05/101539-12 (tul);
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van harddrugs door een vader en zijn twee zoons in Zutphen

Op 26 september 2016 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader en zijn twee zoons, die verantwoordelijk werden gehouden voor de verkoop van harddrugs in Zutphen over een periode van dertien maanden. De rechtbank heeft de vader veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, de oudste zoon tot 14 maanden en de jongste zoon tot 12 maanden. De zaak kwam aan het licht na getuigenverklaringen die bevestigden dat de verdachten actief betrokken waren bij de verkoop van cocaïne en heroïne. Getuigen verklaarden dat zij regelmatig drugs kochten van de familie, die bekend stond als 'de Hollanders'. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachten bij de drugshandel, ondanks de verdediging die stelde dat niet alle tenlastegelegde feiten bewezen konden worden. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachten in nauwe en bewuste samenwerking handelden en dat hun activiteiten een ernstige bedreiging vormden voor de volksgezondheid. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de omgeving en de betrokkenheid van de kinderen bij de strafbare feiten. De rechtbank besloot tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gezien de eerdere veroordelingen van de vader en de ernst van de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/880055-16; 21-009365-13 (tul); 21/002432-14 (tul); 05/101539-12 (tul);
21/003898-12 (tul)
Datum uitspraak : 26 september 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats]
thans gedetineerd te HvB Ooyerhoekseweg - [woonplaats] te [woonplaats]
raadsman: mr. R.P.A. Kint, advocaat te Almere (neemt waar voor mr. T.S.S. Overes)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter openbare terechtzitting van 2 mei 2016, 15 juli 2016 en 12 september 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2014 tot 1 februari 2016 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde MDMA en/of cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 02 februari 2016 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,2 gram bruin poeder, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende Heroïne en/of ongeveer 17 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B en/of ongeveer 0,19 gram wit poeder, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde Heroïne en/of 2C-B en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 02 februari 2016 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie I onder 7°, te
weten een veerdrukpistool van het merk Gyma, zijnde een voorwerp dat voor wat
betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een
vuurwapen en/of met een voor ontploffing bestemd voorwerp voorhanden heeft
gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
4.
hij op of omstreeks 02 februari 2016 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, (een) wapen(s) van categorie II onder
5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen
weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden
heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
5.
hij op of omstreeks 2 februari 2016 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, een wapen (boksbeugel), van categorie I,
onder 3°, voorhanden heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
[verdachte] heeft samen met zijn zoon [medeverdachte 1] gedurende een periode van ongeveer 12 maanden meermalen hoeveelheden heroïne en cocaïne verkocht aan anderen. Zij wonen samen op de [adres] in [woonplaats] . [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [verdachte] zich met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan het verkopen van heroïne, cocaïne en MDMA in de periode van 1 november 2014 tot 1 februari 2016. Ten aanzien van de periode heeft de officier van justitie aangevoerd dat getuige [getuige 1] heeft verklaard over het kopen van drugs van [verdachte] in 2014. Ten aanzien van de verkoop van MDMA heeft de officier van justitie aangevoerd dat [verdachte] en [medeverdachte 1] pillen in hun bezit hadden en dat de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] hebben verklaard over de verkoop van XTC en pillen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat hooguit kan worden bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte 1] voor een periode van één jaar heroïne en cocaïne heeft verkocht. De verdediging heeft verzocht verdachte van de overige ten laste gelegde periode vrij te spreken. De verdediging heeft tevens verzocht verdachte vrij te spreken van de verkoop van MDMA, nu daarvoor geen enkel bewijs voorhanden is.
Beoordeling door de rechtbank
Naast [verdachte] en diens zoon [medeverdachte 1] wordt tevens [medeverdachte 2] , de andere zoon van [verdachte] , verdacht van de gezamenlijke verkoop van harddrugs. Verdachte heeft erkend dat hij heroïne en cocaïne heeft verkocht te zamen en in vereniging met zijn zoon [medeverdachte 1] . De vraag is dan in hoeverre ook [medeverdachte 2] betrokken was bij die verkopen. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
- Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat zij drugs heeft gekocht bij “de Hollanders”. Dat zijn een vader en twee zoons. Getuige heeft verklaard dat zij meestal bij de twee zoons gekocht. Getuige belde naar één nummer. Dan kwam er iemand. Dit was nooit iemand anders dan één van de drie personen. [verdachte] was de vader. De zoons kwamen altijd het meest. Getuige vond dat de een er jonger uit zien dan de andere. De jongste had blond, kort haar en kwam met een brommertje. De andere zoon, volgens de getuige niet de jongste, kwam ook altijd met dat brommertje. [3]
- Getuige [getuige 5] heeft een winkel tegenover de woning van de familie [verdachte] en heeft verklaard [4] dat regelmatig jongens langskwamen en naar boven riepen of floten. Dan kwam er iemand naar beneden toe, [verdachte] , [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] , en vond een deal plaats. Getuige heeft verklaard dat hij kon zien dat er iets werd overgegeven. Soms gingen de jongeren ook naar boven en kwamen ze na ongeveer twee minuten weer naar beneden. Daarnaast hoorde de getuige dat regelmatig scooters werden gestart en wegreden. Meestal waren dat [verdachte] en [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] was dat niet heel vaak.
- Getuige [getuige 6] heeft verklaard dat ‘de Hollanders’ een vader en twee zoons zijn en dat hij een aantal keer cocaïne van hen heeft gekocht. Je moest met hen afspreken in de binnenstad en dan kwam een van hen langs op een scooter. [5]
De politie heeft gepost bij de woning van [verdachte] en [medeverdachte 1] aan de [adres] te [woonplaats] . Daar hebben zij onder andere het volgende waargenomen:
3 april 2015.
Om 17:10 uur verlaat [medeverdachte 2] de woning. Hij is terug om 17:14 uur.
Om 19:20 uur staat een persoon bij de woning. Deze fluit, roept en kijkt naar boven. Iemand doet de deur open en laat de persoon binnen. Na 2 minuten verlaat de persoon woning weer en zegt “bedankt he”. Op dat moment waren [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] thuis.
Om 20:40 uur bellen 2 personen aan woning. [verdachte] opent de deur. Er is tussen de 2 a drie minuten contact tussen [verdachte] en de personen in deuropening. Personen lopen daarna weg. [6]
22 mei 2015
Om 16:45 uur komt [medeverdachte 2] uit de woning. Er komen twee mannen aan en er vindt een gesprek plaats. De twee mannen gaan met [medeverdachte 2] mee in de woning. Om 17:00 uur komen de mannen woning de uit. [medeverdachte 2] loopt met hen mee. De mannen stappen op scooters en [medeverdachte 2] gaat weer naar de woning.
Om 18:17 uur rijdt [medeverdachte 2] op scooter weg. Om 18.24 uur is hij weer terug bij woning.
Om 18:33 uur vertrekt [medeverdachte 2] op de scooter en rijdt hij naar de COOP. Daar heeft hij contact met een vrouw. Om 18:47 uur is [medeverdachte 2] weer terug in de woning.
Om 20:08 uur verlaat [medeverdachte 2] de woning te voet en om 20:12 uur is [medeverdachte 2] weer terug. [7]
12 juni 2015
Om 16:17 uur komt een man op fiets bij de woning. Deze man wordt door [medeverdachte 2] naar binnen gelaten. Om 16:20 uur verlaat de man de woning. [8]
Gelet op de getuigenverklaringen en de waarnemingen van de verbalisanten, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat de verkoop van drugs telkens plaatsvond tijdens de kortstondige bezoekjes van afnemers in de woning van [verdachte] en [medeverdachte 1] en tijdens de korte tripjes – al dan niet met de scooter - op een (met de afnemers afgesproken) locatie in de stad. De rechtbank merkt dit aan als een dermate terugkerend patroon dat sprake is van een vaste werkwijze.
De rechtbank concludeert uit de observaties dat regelmatig personen de woning in gingen en zeer kort daarna weer naar buiten gingen. [medeverdachte 2] heeft daarbij een aantal keer zelf deze personen binnengelaten of was aanwezig in de woning toen de personen naar binnen gingen. Tevens heeft [medeverdachte 2] ook meermalen kortstondig contact gehad met anderen buiten de woning. Daarnaast is hij meerdere keren weggegaan, al dan niet met de scooter, en kwam hij na een korte tijd weer terug. Deze handelingen van [medeverdachte 2] zijn naar het oordeel van de rechtbank identiek aan de vaste werkwijze van [verdachte] en [medeverdachte 1] wanneer zij drugs verkochten.
Gelet op verklaringen van de getuigen en de observaties twijfelt de rechtbank er derhalve niet aan dat [medeverdachte 2] ook actief heeft meegedaan aan de verkoop, aflevering, verstrekking en/of vervoer van heroïne en cocaïne. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in nauwe en bewuste samenwerking cocaïne en heroïne hebben verkocht.
Periode
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden betreft de periode waarin [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verdovende middelen hebben verkocht.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij vanaf begin 2015 contact had met [verdachte] en dat hij vanaf januari 2015 drugs bestelde bij hem. [9] Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat zij vanaf januari 2015 drugs kocht bij [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [10]
Op 24 januari 2015 is door verbalisanten gepost bij de woning van [verdachte] en [medeverdachte 1] . Daar is waargenomen dat een man naar de [adres] liep en dat [medeverdachte 1] naar buiten kwam en contact had met deze man. De man gaf [medeverdachte 1] geld en [medeverdachte 1] overhandigde hem iets. De man is daarna teruggelopen en in zijn auto weggereden. [medeverdachte 1] is daarna zijn woning weer ingegaan. [11]
Gelet op het feit dat twee getuigen verklaarden over het kopen van drugs van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vanaf januari 2015 en in diezelfde maand door de verbalisanten is waargenomen dat [medeverdachte 1] kortstondig contact heeft met een man en van hem geld krijgt en hem daarna wat overhandigt – hetgeen precies overeenkomt met de vaste wijze waarop [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] drugs verkochten – acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de periode vanaf 1 januari 2015 harddrugs hebben verkocht. De verkoop van harddrugs is op 2 februari 2016 geëindigd door optreden van de politie. Op deze dag zijn [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] immers aangehouden.
MDMA
De vraag die de rechtbank tot slot dient te beantwoorden is of [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naast heroïne en cocaïne tevens MDMA hebben verkocht.
De drugs die in de woning van [verdachte] en [medeverdachte 1] zijn aangetroffen, zijn getest door het NFI. Hieruit is niet gebleken dat deze drugs MDMA bevatten. De pillen die in de woning van [verdachte] en [medeverdachte 1] zijn aangetroffen, blijken volgens het NFI-onderzoek 2CB te bevatten, hetgeen een andere stof betreft dan MDMA Verder bevat het dossier geen getuigenverklaringen van afnemers, waaruit volgt dat zij MDMA hebben gekocht bij [verdachte] , [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] . De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] tevens MDMA hebben verkocht en zal verdachte dan ook van dat deel van het tenlastegelegde vrijspreken.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan de verkoop, aflevering, verstrekking en het vervoeren van cocaïne en heroïne in de periode van 1 januari 2015 tot 1 februari 2016.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 2 allereerst het navolgende.
In de woning die bij verdachte en zijn zoon [medeverdachte 1] in gebruik was, is onder meer een bolletje wit poeder van 0,19 gram aangetroffen. Deze stof is met een MMC test negatief getest op cocaïne. Nergens uit het dossier blijkt dat deze stof MDMA bevat of dat verdachte enig andere stof in zijn woning had die MDMA bevat. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit deel van het tenlastegelegde vrijspreken.
Er is voor het overige sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal doorzoeking, p. 302;
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 376;
- het NFI-rapport identificatie van drugs en precursoren, tweede pagina;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 september 2016.
Ten aanzien van de feiten 3, 4 en 5
Er is telkens sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal doorzoeking, p. 302;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 353-354;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 september 2016.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 1 januari 2015 tot 1 februari 2016 te [woonplaats] ,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft
geteeld bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/ofverkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd
, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/ofeen hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en
/ofeen hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde
MDMA en/ofcocaïne en
/ofheroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op
of omstreeks02 februari 2016 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een
of meerander,
althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,2 gram
bruin poeder, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende heroïne en
/of ongeveer17 pillen,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaalbevattende 2C-B
en/of ongeveer 0,19 gram wit poeder, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde heroïne en
/of2C-B
en/of MDMA(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op
of omstreeks02 februari 2016 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met
een ander
of anderen, althans alleen, een wapen van categorie I onder 7°, te
weten een veerdrukpistool van het merk Gyma, zijnde een voorwerp dat voor wat
betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een
vuurwapen
en/of met een voor ontploffing bestemd voorwerpvoorhanden heeft
gehad;
4.
hij op
of omstreeks02 februari 2016 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met
een ander
of anderen, althans alleen,
(een
)wapen
(s
)van categorie II onder
5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen
weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden
heeft gehad;
5.
hij op
of omstreeks2 februari 2016 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met
een ander
of anderen, althans alleen, een wapen (boksbeugel), van categorie I,
onder 3°, voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Ten aanzien van de feiten 3 en 5, telkens:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie
Ten aanzien van feit 4:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft opgemerkt dat het uitgangspunt bij verkopen van drugs voor een periode van 12 maanden een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar moet zijn. Verdachte heeft het voornemen zijn leven te beteren en heeft in dat verband diverse cursussen gevolgd tijdens de voorlopige hechtenis. De verdediging verzoekt dan ook een lagere, deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De verdediging verzoekt tevens de oplegging van reclasseringstoezicht zodat verdachte hulp kan worden geboden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 1 augustus 2016;
- een voorlichtingsrapportage van Tactus verslavingszorg, gedateerd 28 juli 2016.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft samen met zijn twee zoons gedurende een periode van dertien maanden cocaïne en heroïne gedeald. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid. Harddrugs zorgen daarnaast maatschappelijk bezien voor veel schade omdat de mensen die afhankelijk zijn van drugs veel overlast en schade veroorzaken om het gebruik van de drugs te bekostigen. De verkoop van de harddrugs, die vooral vanuit de woning plaatsvond, heeft ook, zo blijkt uit het dossier, voor veel overlast in de buurt gezorgd. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij puur voor zijn eigen geldelijk gewin misbruik maakt van de verslaving van anderen. Verdachte heeft daarmee zeer onverschillig gehandeld en is compleet voorbijgegaan aan de gevolgen van zijn handelen voor de gezondheid van anderen. Verdachte heeft daarnaast niet alleen zelf in drugs gehandeld, hij heeft tevens zijn beide zoons hierbij betrokken, terwijl juist van een ouder mag worden verlangd dat die een voorbeeldfunctie heeft naar zijn kinderen toe. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Daarnaast had verdachte diverse verboden wapens in zijn bezit.
Blijkens de justitiële documentatie van verdachte is hij al vaak veroordeeld voor (vermogens)delicten. In de periode waarin verdachte drugs verkocht, is verdachte nog een forse voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Ondanks dat is verdachte doorgegaan met het verkopen van drugs; blijkbaar heeft deze strafoplegging geen indruk op hem gemaakt.
De rechtbank houdt ook rekening met het door Tactus omtrent verdachte opgestelde rapport. Volgens Tactus heeft verdachte in het verleden fors drugs gebruikt en gebruikt hij nu nog veel alcoholhoudende dranken. Daarnaast heeft verdachte zeer hoge schulden. Er is geen zicht op de mogelijke psychische problematiek van verdachte. Verdachte heeft geweigerd medewerking te verlenen aan een verdiepingsdiagnostiek. Verdachte blijft in aanraking komen met politie en justitie en kan volgens de reclassering niet op een adequate wijze werken aan het oplossen van zijn problemen. Verdachte zou het roer willen omgooien en zijn leven op de rit willen krijgen, maar de rechtbank hecht daar geen geloof aan. Immers, verdachte wil volgens de reclassering zijn eigen voorwaarden stellen voor het aangaan van hulpverlening.
Gelet op de ernst van de feiten, de impact op de woonomgeving en het gemak waarmee de feiten ogenschijnlijk zijn gepleegd, is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een forse gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank weegt daarbij tevens mee dat verdachte meermalen is veroordeeld voor vermogensdelicten en dat het verkopen van de drugs met hetzelfde doel is gepleegd, namelijk geldelijk gewin. De rechtbank zal verdachte een hogere straf opleggen dan zijn medeverdachten nu verdachte meer documentatie heeft en de rechtbank het verdachte zeer kwalijk neemt dat hij zijn kinderen heeft betrokken bij het plegen van de strafbare feiten. Anderzijds zal de rechtbank rekening houden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Nu niet is gebleken dat verdachte bereid is zich te houden aan de voorwaarden die mogelijk aan hem kunnen gesteld worden in het kader van behandeling en begeleiding en verdachte tijdens het plegen van onderhavige strafbare feiten al een voorwaardelijke straf opgelegd heeft gekregen en hij desondanks door is gegaan met het plegen van ernstige strafbare feiten, ziet de rechtbank geen aanleiding een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, zoals gevorderd door de officier van justitie, ondanks dat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier heeft betoogd, passend en geboden is.
7a. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling in de zaak met parketnummer 21/009365-13 vordert de officier van justitie de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden die door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 augustus 2015 voorwaardelijk is opgelegd.
Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling in de zaak met parketnummer 21/002432-14 vordert de officier van justitie de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van 1 maand die door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 augustus 2015 voorwaardelijk is opgelegd.
Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling in de zaak met parketnummer 05/101539-12 vordert de officier van justitie de tenuitvoerlegging van de geldboete van € 200,- die door het de politierechter te Arnhem op 12 november 2014 voorwaardelijk is opgelegd.
Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling in de zaak met parketnummer 21/003898-12 vordert de officier van justitie de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden die door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 maart 2014 voorwaardelijk is opgelegd.
Standpunt van de raadsman
De verdediging heeft primair verzocht de vorderingen af te wijzen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht telkens de proeftijd met een jaar te verlengen dan wel de ten uitvoer te leggen gevangenisstraffen om te zetten naar een werkstraf.
Beoordeling door de rechtbank
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank de feitelijke grondslag van de vorderingen van de officier van justitie juist. Verdachte heeft onderhavige strafbare feiten gepleegd tijdens de aan de voorwaardelijke straffen gekoppelde proeftijd. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting komen geen feiten en omstandigheden naar voren op grond waarvan de vorderingen moeten worden afgewezen, dan wel dat de proeftijd moet worden verlengd of de vrijheidsstraffen moeten worden omgezet. De rechtbank zal dan ook de tenuitvoerlegging gelasten van:
 de gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden die voorwaardelijk is opgelegd door het Gerechtshof Arnhem op 19 augustus 2015;
 de gevangenisstraf voor de duur van 1 maand die voorwaardelijk is opgelegd door het Gerechtshof Arnhem op 19 augustus 2015;
 de geldboete van € 200,- die voorwaardelijk is opgelegd door het Gerechtshof Arnhem op 12 november 2014;
 de gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden die voorwaardelijk is opgelegd door het Gerechtshof Arnhem op 20 maart 2014.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op
de artikelen 10, 14g, 27, 47, 57, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en
de artikelen 2, 10 en 13 van de Opiumwet en
de artikelen 2, 13, 26, 55 en 56 van de Wet Wapens en Munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) maanden.
Beveeltdat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling
 Gelast de
tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maandenvoorwaardelijk opgelegd bij vonnis van het gerechtshof te Arnhem op 19 augustus 2015, onder parketnummer 21/009365-13.
 Gelast de
tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maandvoorwaardelijk opgelegd bij vonnis van het gerechtshof te Arnhem op 19 augustus 2015, onder parketnummer 21/002432-14.
 Gelast de
tenuitvoerlegging van de geldboete van € 200,- (tweehonderd euro)voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Arnhem op 12 november 2014, onder parketnummer 05/101539-12.
 Gelast de
tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maandenvoorwaardelijk opgelegd bij vonnis van het gerechtshof te Arnhem op 20 maart 2014, onder parketnummer 21/003839-12.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Quak (voorzitter), mr. R.S. Croll en mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.G.A. Luijckx, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 september 2016.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015035896, gesloten op 1 april 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 12 september 2016; proces-verbaal pseudokoop dinsdag 22 december 2015, p. 285-286; proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 370; NFI-rapport identificatie van drugs en precursoren d.d. 23 februari 2016, p. 374; proces-verbaal van doorzoeking, p. 303; proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, p. 376; het NFI-rapport identificatie van drugs en precursoren d.d. 25 april 2016, tweede pagina.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 5 september 2016, tweede pagina; proces-verbaal van verhoor [getuige 4] d.d. 3 februari 2016, p. 194.
4.Proces-verbaal van getuigenverhoor [getuige 5] , p. 217, 2e alinea en p. 218.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 400.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 260.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 262-263.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 265.
9.Verklaring getuige [getuige 1] , p. 202.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , p. 192-194.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 258-259.