ECLI:NL:RBGEL:2016:513

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 januari 2016
Publicatiedatum
2 februari 2016
Zaaknummer
05/820820-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de handel in cocaïne en het houden van een hennepkwekerij

Op 25 januari 2016 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 29-jarige man, die werd beschuldigd van het medeplegen van de handel in cocaïne en het houden van een hennepkwekerij. De verdachte had in de periode van 1 augustus 2014 tot en met 7 november 2014 in Huissen en Arnhem meermalen cocaïne verkocht en aanwezig gehad. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met haar vriend, die ook als medeverdachte werd aangemerkt, een actieve rol had in de drugshandel. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, maar de verdediging pleitte voor een werkstraf van maximaal 90 uur, gezien de summiere rol van de verdachte. De rechtbank weegt in haar beslissing de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte mee. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden en een werkstraf van 120 uur, met een voorwaardelijke straf van 3 maanden. De rechtbank benadrukte dat de handel in harddrugs een ernstige bedreiging vormt voor de gezondheid van gebruikers en dat er maatschappelijk veel schade door wordt veroorzaakt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechtbank ook rekening hield met het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/820820-14
Datum uitspraak : 25 januari 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats]
Raadsman: mr. J.F. Schouwenaar, advocaat te Velp.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 januari 2016

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1
augustus 2014 tot en met 7 november 2014 te Huissen en/of te Arnhem en/of
(elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Verdachte heeft in de periode van 1 augustus 2014 tot en met 7 november 2014 in Huissen meermalen cocaïne verstrekt respectievelijk verkocht alsmede cocaïne in haar huis aanwezig gehad [2] .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich tezamen en in vereniging met [medeverdachte] heeft schuldig gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de rol van verdachte bij het tenlastegelegde feit zodanig summier was dat er geen sprake is van medeplegen.
Beoordeling door de rechtbank
Het verweer van de raadsman dat geen sprake is van medeplegen wordt door de rechtbank verworpen. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat verdachte samenwoonde met medeverdachte [medeverdachte] - haar vriend - en dat zowel verdachte als [medeverdachte] hebben verklaard dat verdachte wist dat [medeverdachte] dealde in cocaïne en dat verdachte in opdracht van [medeverdachte] aan de deur pakketjes cocaïne afgaf en het geld in ontvangst nam [3] . Voorts heeft verdachte verklaard dat dit één of meer keren in de week gebeurde en dat zij ook wel eens de cocaïne afwoog en verpakte, terwijl de klant erop wachtte [4] . Getuige [getuige] heeft hieromtrent verklaard:
Als hij dan aan het voetballen was dan kon ik de drugs ophalen bij zijn vriendin. (…) Ik rekende dan ook af bij [naam] . Zij pakte de pakketjes volgens mij uit de slaapkamer. Het kwam niet uit het gedeelte waar ik zat [5] . De rechtbank begrijpt dat verdachte wordt bedoeld met “ [naam] ”.
Uit het voorgaande blijkt dat er overleg tussen [medeverdachte] en verdachte plaatsvond over de verkoop van de cocaïne alsmede dat verdachte hierin een actieve rol had. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake was van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking dat kan worden bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte] het tenlastegelegde feit heeft gepleegd.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
zij
op één of meerdere tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 1
augustus 2014 tot en met 7 november 2014 te Huissen
en/of te Arnhem en/of
(elders) in Nederland,tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,meermalen
, althans eenmaal, (telkens
)opzettelijk heeft verkocht
en/of afgeleverden/of verstrekt
en/of vervoerd,in elk geval
(telkens
)opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst I
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B en onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat gelet op de summiere rol van verdachte de strafeis van de officier van justitie wel erg fors is, en bovendien fors hoger dan het eerdere aanbod aan medeverdachte [medeverdachte] van een geldboete en een taakstraf. De reden voor de Officier van Justitie om het aanbod aan [medeverdachte] niet te handhaven, te weten dat [medeverdachte] daarna de hennepkwekerij is begonnen, geldt bovendien niet voor verdachte. De raadsman bepleit een werkstraf van maximaal 90 uur.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 4 december 2015.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting het volgende in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte tezamen met haar vriend in cocaïne heeft gehandeld. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van harddrugs een ernstige bedreiging voor de gezondheid van de gebruikers ervan vormt. Drugs zorgen maatschappelijk bezien voor veel schade. De mensen die afhankelijk zijn van harddrugs veroorzaken veel overlast en schade om deze drugs te betalen en daarom moet tegen de handel in harddrugs krachtig worden opgetreden.
In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat zij niet reeds eerder ter zake het aanwezig hebben en/of gedurende een periode dealen van harddrugs is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op bovenstaande, voor de afdoening van dit feit een werkstraf van na te noemen duur alsmede een voorwaardelijk gevangenisstraf van 3 maanden op zijn plaats is.
De voorwaardelijke straf moet verdachte weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 47, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 2, 10 en 13 van de Opiumwet.
.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde
voor het einde van de proeftijd die op twee jarenwordt bepaald, te weten:
- dat de veroordeelde zich niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een
werkstrafgedurende
120 (honderdtwintig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. Bijl (voorzitter), mr. P.C. Quak en mr. J.M.J.M. Doon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.B. Moll van Charante, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 januari 2016.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0700-2014104039, gesloten op 3 juni 2015 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van verhoor verdachte p. 157-159; het proces-verbaal van bevindingen p. 31, 33, 35-38; het proces-verbaal van bevindingen p. 78-88; het proces-verbaal verhoor getuige [getuige] p. 101.
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte p. 158-159, 162; het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] p. 134.
4.Het proces-verbaal van verhoor verdachte p.164-165.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] p. 101.