ECLI:NL:RBGEL:2016:510

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 januari 2016
Publicatiedatum
2 februari 2016
Zaaknummer
C/05/263976 / FA RK 14-1660
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechters in een jeugdrechtzaak afgewezen wegens kennelijk misbruik van het rechtsmiddel

In deze zaak heeft verzoeker op 3 december 2015 een mondeling verzoek tot wraking ingediend tegen de rechters van de rechtbank Gelderland, team jeugdrecht, tijdens de behandeling van een jeugdrechtzaak. De gronden voor het wrakingsverzoek waren onder andere gebaseerd op vermeende vooringenomenheid van de rechters en eerdere aangiftes van verzoeker tegen hen. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking op 21 januari 2016 behandeld, waarbij verzoeker aanwezig was en de rechters niet. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking buiten behandeling gesteld, omdat de aangevoerde gronden niet specifiek genoeg waren en niet betrekking hadden op de persoonlijke handelingen van de rechters. De wrakingskamer oordeelde dat de gronden kennelijk misbruik van het rechtsmiddel wraking vormden. Verzoeker werd deels niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek en het verzoek tot wraking werd afgewezen. Tevens werd bepaald dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zou worden genomen. De beschikking werd uitgesproken door de wrakingskamer en de motivering werd op schrift gesteld op 26 januari 2016.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Locatie Arnhem
Wrakingskamer
zaaknummer / rolnummer: C/05/263976 / FA RK 14-1660
kenmerk: C/05/295444 / KG RK 15/1184
Beschikking van 21 januari 2016
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker tot wraking,
hierna te noemen: verzoeker,
tegen
mrs. L.A. van Son, S. Kuypers en A.S.W. Kroon,
in hun hoedanigheid van respectievelijk voorzitter en leden van de meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland, team jeugdrecht, zittingsplaats Arnhem, inzake het verzoekschrift van mr. A.J.H.M. Hopmans (de bijzondere curator), waarbij als belanghebbenden zijn aangemerkt verzoeker, [de moeder] en de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden Nederland.

1.De procedure

1.1
Tijdens de behandeling van voornoemde zaak op 3 december 2015 heeft verzoeker mondeling een verzoek tot wraking gedaan van voornoemde rechters (hierna: de rechters). De daarvoor aangevoerde gronden zijn, voor zoveel mogelijk, opgenomen in het proces-verbaal van de zitting.
1.2
Daarop is de behandeling van de zaak geschorst totdat op het verzoek tot wraking is beslist.
1.3
Verzoeker heeft op onder meer de navolgende data een e-mailbericht dan wel brief met bijlagen aan de wrakingskamer doen toekomen: 7, 10 en 15 december 2015, alsmede 7, 14, 17 en 19 januari 2016.
1.4
Op 11 december 2015 hebben de rechters hun zienswijze ten aanzien van het wrakingsverzoek uiteengezet.
1.5
Op 12 en 15 januari 2016 is namens de (toenmalige) voorzitter van de wrakingskamer, mr. C. van Linschoten, een brief aan verzoeker gezonden, waarin kort is ingegaan op enkele door hem gedane verzoeken, die onder meer betrekking hadden op het maken van opnames van de zitting.
1.6
Op 21 januari 2016 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Verzoeker is verschenen en heeft het verzoek mondeling toegelicht. De rechters zijn niet verschenen.
1.7.1
Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoeker een verzoek tot wraking van de wrakingskamer gedaan op basis van tevoren op schrift gestelde wrakingsgronden, met dien verstande dat grond 5 daarvan is vervallen. Dit stuk heeft hij aan de griffier overhandigd en is als bijlage aan deze beschikking gehecht.
1.7.2
De wrakingskamer heeft dit wrakingsverzoek, na onderbreking voor beraad, ter zitting in aanwezigheid van verzoeker buiten behandeling gesteld. Daartoe heeft de wrakingskamer het volgende overwogen.
Verzoeker heeft de wrakingskamer gewraakt op basis van tevoren op schrift gestelde wrakingsgronden, waarbij hij feitelijk pas tot wraking is overgegaan nadat de wrakingskamer bij monde van de voorzitter aan verzoeker had medegedeeld dat niet direct antwoord zou worden gegeven op zijn vraag of alle leden van de wrakingskamer op grond van het bepaalde in artikel 162 Sv onverwijld aangifte zouden doen tegen de rechters en mr. Jue, voorzitter van de wrakingskamer Gelderland, wegens -kort gezegd- valsheid in geschrifte. Deze vraag heeft verzoeker eerder ook al gesteld aan mrs. Kuypers en Kroon tijdens de zitting op 3 december 2015 en vormt één van de wrakingsgronden die verzoeker aan zijn wrakingsverzoek tegen de rechters ten grondslag heeft gelegd (zie hierna).
De overige wrakingsgronden zien op handelingen van rechters die geen deel uitmaken van de behandelend wrakingskamer of zien op beslissingen van de wrakingskamer die reeds voor aanvang van de zitting van de wrakingskamer aan verzoeker zijn medegedeeld en waarop bij aanvang van de zitting, gehoord verzoeker, nogmaals is beslist (het niet toestaan van het maken van audio- en video-opnames tijdens de zitting). Vervolgens heeft verzoeker zijn opnameapparaat gedemonteerd en is een aanvang gemaakt met de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek, zodat er voor verzoeker op dat moment kennelijk geen aanleiding is geweest de wrakingskamer te wraken.
Een en ander heeft de wrakingskamer tot de conclusie gebracht dat in deze voorafgaand aan de zitting opgestelde wrakingsgronden van verzoeker geen feiten en omstandigheden zijn gelegen die betrekking hebben op de personen van de rechters van deze wrakingskamer en hun handelingen/verrichtingen ter zitting. Die wrakingsgronden zouden jegens iedere rechter die deel zou uitmaken van de wrakingskamer zijn aangevoerd en zouden bij het formeren van een wrakingskamer van deze wrakingskamer ook weer tegen die rechters zijn aangevoerd. Een dergelijke herhaling van niet op specifieke rechters en hun handelingen gerichte wrakingsgronden kan daarom niet anders worden beschouwd dan als kennelijk misbruik van het rechtsmiddel wraking. Om die reden is het verzoek tot wraking van de wrakingskamer buiten behandeling gesteld.
1.8
De wrakingskamer heeft vervolgens ter zitting de behandeling van het verzoek tot wraking van de rechters hervat. Verzoeker heeft op dat moment de zaal verlaten ondanks de mededeling dat ter zitting op het verzoek zou kunnen worden beslist.
1.9
Na de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft de wrakingskamer
het onderzoek ter zitting gesloten en mondeling uitspraak gedaan. Verzoeker is deels niet-
ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking en voor het overige is het verzoek tot
wraking van de rechters afgewezen. Tevens is bepaald dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen. Hierna volgt de motivering van deze beslissing.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Verzoeker legt gelet op het proces-verbaal van de zitting van 3 december 2015, zijn eigen transcriptie van die zitting, alsmede het verhandelde ter zitting van de wrakingskamer, het volgende aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag.
1) Verzoeker heeft geen vertrouwen in de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van mr. Van Son. Hij verwijst daarbij naar verschillende aangiftes die hij heeft gedaan tegen mr. Van Son en andere personen van deze rechtbank, alsmede tegen verschillende personen van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, de Raad voor de Kinderbescherming, Samen Veilig Midden Nederland en de bijzondere curator. Het gaat om aangiftes van 7, 11 en 23 augustus 2015 en 4 en 16 oktober 2015. Alle voorgaande procedures zijn van rechtswege nietig, omdat er valsheid in geschrifte is gepleegd, aldus verzoeker.
2) Mrs. Kuypers en Kroon hebben zich niet gedistantieerd van mr. Van Son. Zij hebben niet aangegeven aangifte te zullen doen tegen mr. Van Son op grond van artikel 162 Sv, terwijl ze wel hebben bevestigd de betreffende brief daarover te hebben ontvangen. Dit maakt hen medeschuldig, nu zij naast mr. Van Son zitten en meedoen aan een toneelstukje.
3) De gang van zaken op de zitting. Er is sprake van gedeeltelijke waarheden in de door
mr. Van Son gegeven samenvatting. Er is bijvoorbeeld gezegd dat de kinderen één jaar niet naar hun vader, verzoeker, zijn geweest, terwijl dat al bijna twee jaar is geweest.
4) De gang van zaken omtrent de benoeming van PAS-expert [expert]. Op de zitting van 12 november 2014 heeft verzoeker expliciet gezegd dat hij niet in staat was en ook niet bereid was om de kosten van [expert] te betalen. Hij heeft geopperd om dat uit het OTS-budget te betalen. Tot verbazing van verzoeker is dit niet in het proces-verbaal van 12 mei 2015 terechtgekomen. Aldus is er keihard gelogen.
2.2.
Het verweer van de rechters wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 36 en 37 Rv en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief kan worden afgeleid dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan wordt het volgende overwogen.
3.2
Naar het oordeel van de wrakingskamer hebben de onder 2.1 sub 1, 2 en 3 opgenomen gronden geen van allen betrekking op het functioneren van de rechters als zodanig. In ieder geval kan de wrakingskamer daaruit geen persoonlijke vooringenomenheid van de rechters jegens verzoeker afleiden, noch zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. In zoverre zal het wrakingsverzoek dan ook worden afgewezen.
3.3
Ten aanzien van de onder 2.1 sub 4 opgenomen grond heeft naar het oordeel van de wrakingskamer indiening van het wrakingsverzoek niet tijdig plaatsgevonden. Deze grond heeft namelijk betrekking op een proces-verbaal van 12 mei 2015. Daarmee voldoet dit onderdeel van het wrakingsverzoek niet aan het bepaalde in artikel 37 lid 1 Rv, op grond waarvan het wrakingsverzoek dient te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die aan de wraking ten grondslag liggen bij verzoeker bekend zijn geworden. In zoverre zal verzoeker dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit geldt te meer nu deze wrakingsgrond ook al mede ten grondslag heeft gelegen aan een eerder wrakingsverzoek van verzoeker tegen mr. Van Son, ten aanzien van welke grond verzoeker bij beschikking van de wrakingskamer van 25 juni 2015 reeds niet-ontvankelijk is verklaard.
3.4
De rechters hebben de wrakingskamer verzocht te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen. De wrakingskamer ziet aanleiding dit verzoek toe te wijzen.
3.5
Verzoeker heeft in de onderhavige procedure een van de rechters, mr. Van Son, eerder gewraakt. Verzoeker is toen deels niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking en voor het overige is het verzoek tot wraking afgewezen, omdat de betreffende gronden geen van allen betrekking hadden op het functioneren van mr. Van Son als zodanig. Voorts heeft verzoeker ook deze wrakingskamer gewraakt (zie hiervoor onder 1.7.2). Dat verzoek is buiten behandeling gesteld omdat in de wrakingsgronden van verzoeker geen feiten en omstandigheden waren gelegen die betrekking hadden op de persoon van de rechters van die wrakingskamer en hun handelingen/verrichtingen ter zitting, waardoor naar het oordeel van de wrakingskamer sprake was van misbruik van het rechtsmiddel wraking.
3.6.
Onder deze omstandigheden moet worden aangenomen dat het wrakingsinstrument is gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven of met geen ander doel dan de voortgang van de procedure te frustreren. Om die reden is de wrakingskamer van oordeel dat sprake is van misbruik van het wrakingsinstrument. De wrakingskamer zal daarom op grond van artikel 39 lid 4 Rv bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking voor zover het betreft de onder 2.1 sub 4 opgenomen grond,
4.2
wijst af het verzoek tot wraking voor het overige,
4.3.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in deze zaak niet in
behandeling zal worden genomen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. T.P.E.E. van Groeningen, M.C. van der Mei en M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Gameren uitgesproken op 21 januari 2016. De motivering is op schrift gesteld op 26 januari 2016.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.