In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 15 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en verweerder over de toekenning van een loopbaanpremie op basis van de Tijdelijke regeling overstap naar een niet substantieel bezwarende functie. Eiser, werkzaam als Bewaarder/Beveiligingsbeambte, had in 2015 een aanvraag ingediend voor een loopbaanpremie. Verweerder kende hem aanvankelijk een premie van 80% toe, maar na bezwaar werd dit verhoogd naar 130%. Eiser ging echter in beroep omdat hij meende recht te hebben op een premie van 150% vanwege zijn langdurige dienstverband in substantieel bezwarende functies.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser vanaf 7 augustus 2000 tot 1 oktober 2015 feitelijk werkzaam is geweest in een SB-functie. De kern van het geschil was de interpretatie van het begrip 'indiensttreding' in de Tijdelijke regeling. Eiser stelde dat dit begrip verwijst naar de feitelijke situatie, terwijl verweerder dit opvatte als de formele aanstelling. De rechtbank oordeelde dat het begrip 'indiensttreding' inderdaad de feitelijke situatie omvat en dat eiser recht heeft op een loopbaanpremie van 150%, bestaande uit 100% plus een bonus van 50%.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, het eerdere besluit van verweerder herroepen en eiser de gevraagde loopbaanpremie toegekend. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. Deze uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke werkzaamheden van ambtenaren in het kader van de toekenning van loopbaanpremies.