ECLI:NL:RBGEL:2016:4976

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 september 2016
Publicatiedatum
15 september 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2128
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke regeling overstap naar een niet substantieel bezwarende functie en de betekenis van indiensttreding

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 15 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en verweerder over de toekenning van een loopbaanpremie op basis van de Tijdelijke regeling overstap naar een niet substantieel bezwarende functie. Eiser, werkzaam als Bewaarder/Beveiligingsbeambte, had in 2015 een aanvraag ingediend voor een loopbaanpremie. Verweerder kende hem aanvankelijk een premie van 80% toe, maar na bezwaar werd dit verhoogd naar 130%. Eiser ging echter in beroep omdat hij meende recht te hebben op een premie van 150% vanwege zijn langdurige dienstverband in substantieel bezwarende functies.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser vanaf 7 augustus 2000 tot 1 oktober 2015 feitelijk werkzaam is geweest in een SB-functie. De kern van het geschil was de interpretatie van het begrip 'indiensttreding' in de Tijdelijke regeling. Eiser stelde dat dit begrip verwijst naar de feitelijke situatie, terwijl verweerder dit opvatte als de formele aanstelling. De rechtbank oordeelde dat het begrip 'indiensttreding' inderdaad de feitelijke situatie omvat en dat eiser recht heeft op een loopbaanpremie van 150%, bestaande uit 100% plus een bonus van 50%.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, het eerdere besluit van verweerder herroepen en eiser de gevraagde loopbaanpremie toegekend. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. Deze uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke werkzaamheden van ambtenaren in het kader van de toekenning van loopbaanpremies.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats [plaats]
Bestuursrecht
zaaknummer: 16/2128

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.A. Billiet-de Jonge),
en

[verweerder], verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser in het kader van de Tijdelijke regeling overstap naar een niet substantieel bezwarende functie (Tijdelijke Regeling) een loopbaanpremie van 80% van de voor hem geldende jaarbezoldiging toegekend.
Bij besluit van 1 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en hem een loopbaanpremie van 130% (loopbaanpremie van 80% plus een bonus van 50%) van de voor hem geldende jaarbezoldiging toegekend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J.B. van den Elsaker.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is met ingang van 7 augustus 2000 aangesteld in de functie van Bewaarder/Beveiligingsbeambte bij [locatie]. Met ingang van 1 januari 2003 is eiser aangesteld in de functie van Bewaarder/- Beveiligingsbeambte bij de PI [plaats]. In de periode van 22 maart 2004 tot 1 augustus 2005 heeft eiser de status van herplaatsingskandidaat gehad. In deze periode is eiser werkzaam geweest in een substantieel bezwarende functie (SB-functie). Eiser is met ingang van 1 augustus 2005 herplaatst in de functie van medior Bewaarder/Complexbeveiliger bij de PI [plaats]. Eiser is in de periode van 1 april 2006 tot 1 oktober 2015 aangesteld geweest in de functie van medior PIW’er. Eiser is met ingang van 1 oktober 2015 ontslag op eigen verzoek verleend. Eiser heeft op 9 september 2015 een aanvraag voor een loopbaanpremie (arrangement C) bij verweerder ingediend.
2.1
Op grond van artikel 60 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) kan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nadere regels stellen om ambtenaren die werkzaam zijn in een SB-functie als bedoeld in artikel 94b, eerste lid, van het ARAR, te stimuleren na verloop van tijd de overstap te maken naar een niet SB-functie. Met de Tijdelijke regeling, die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft vastgesteld in overeenstemming met [verweerder] en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, is hieraan uitvoering gegeven.
2.2
Op grond van de artikelen 2 en 3 van de Tijdelijke regeling kan het bevoegd gezag met de ambtenaar die tussen de tien en twaalf dienstjaren heeft in een SB-functie en niet zijnde een herplaatsingskandidaat als bedoeld in artikel 49d van het ARAR, loopbaanafspraken maken, gericht op de overstap naar een andere functie. Hierbij kunnen aan de ambtenaren verschillende arrangementen worden toegekend, waaronder een loopbaanpremie (arrangement C).
2.3
In artikel 7, tweede lid, van de Tijdelijke regeling zijn aan het verstrekken van deze loopbaanpremie nadere voorwaarden gesteld, waaronder de voorwaarde dat de ambtenaar minimaal acht dienstjaren aaneengesloten aangesteld is geweest in een SB-functie.
2.4
Ingevolge artikel 8, derde lid, van de Tijdelijke regeling bedraagt de loopbaanpremie van de ambtenaar 8% van de berekeningsbasis per vol dienstjaar vanaf het moment van indiensttreding in de SB-functie en ten hoogste 100% van die berekeningsbasis. Bij een onderbroken periode geldt het moment van indiensttreding in de laatst vervulde bezwarende functie.
2.5
Ingevolge artikel 8, vierde lid, van de Tijdelijke regeling wordt bovenop de loopbaanpremie een bonus verstrekt van 50% van de berekeningsbasis als de loopbaanpremie wordt opgenomen binnen een diensttijd doorgebracht in een SB-functie van twaalf tot en met zeventien dienstjaren.
2.6
Met ingang van 23 december 2015 is de tekst van artikel 8, vierde lid, van de Tijdelijke regeling gewijzigd (Staatscourant van 22 december 2015, 2015 nr. 46161). De zinsnede ‘een diensttijd doorgebracht in een SB-functie van twaalf tot en met zeventien dienstjaren’ is vervangen door: een periode van twaalf tot en met zeventien dienstjaren die de ambtenaar aaneengesloten aangesteld is geweest in een SB-functie.
3. Verweerder heeft eiser bij het bestreden besluit alsnog een bonus van 50% toegekend bovenop een loopbaanpremie van 80%, omdat eiser vanaf 1 oktober 2005 tien jaar aaneengesloten aangesteld is geweest in SB-functies. Verweerder is voor wat betreft de loopbaanpremie van 80% van mening dat het begrip ‘indiensttreding’ in artikel 8, derde lid, van de Tijdelijke regeling duidt op een formele aanstelling in een dergelijke functie en dat daarom de periode van 22 november 2004 tot 1 augustus 2005 waarin eiser niet in een SB-functie aangesteld is geweest niet meegerekend mag worden. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat de Tijdelijke regeling, gelet op artikel 2 daarvan, van toepassing is op de ambtenaar, niet zijnde herplaatsingskandidaat als bedoeld in artikel 49d van het ARAR, die aangesteld is in een SB-functie.
4. Eiser heeft aangevoerd dat uitgegaan moet worden van het aantal feitelijke dienstjaren. Eiser is in dit verband van mening dat met het begrip ‘indiensttreding’ de aanvang van de feitelijke werkzaamheden wordt bedoeld. Nu eiser ononderbroken ruim 15 jaar substantieel bezwarende werkzaamheden heeft verricht, heeft hij recht op een loopbaanpremie van 100% (naast de bonus van 50%).
5.1
In geschil is of met het begrip ‘indiensttreding’ als bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Tijdelijke regeling de formele aanstelling in een SB-functie of de feitelijke situatie wordt bedoeld.
5.2
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat het doel van de Tijdelijke regeling is het stimuleren van uitstroom uit een SB-functie naar een tweede carrière in een niet SB-functie om zo vroegtijdige uitstroom te verminderen.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat het begrip ‘indiensttreding’ meer kan omvatten dan een formele aanstelling. Nu in de toelichting op artikel 8, derde lid, van de Tijdelijke regeling (Staatscourant 5 juli 2012, nr. 13052) is vermeld dat de opbouw begint bij een aaneengesloten diensttijd doorgebracht in een substantieel bezwarende functie, is de rechtbank, ook gelet op het doel van de Tijdelijke regeling, van oordeel dat het begrip ‘indiensttreding’ duidt op de feitelijke situatie. Daarvan uitgaande heeft verweerder ten onrechte geconcludeerd dat er sprake is van een onderbroken periode als bedoeld in de tweede zin van artikel 8, derde lid, van de Tijdelijke regeling. Wat er ook zij van verweerders stelling dat verweerder de bedoeling met de Tijdelijke regeling duidelijker heeft verwoord, heeft te gelden dat op eisers verzoek de Tijdelijke regeling en niet de nieuwe regeling van toepassing is. Artikel 2 van de Tijdelijke regeling leidt niet tot een ander oordeel, omdat dit artikel niet de opbouw van de loopbaanpremie regelt.
5.4
Niet in geschil is dat eiser vanaf 7 augustus 2000 tot 1 oktober 2015, dat is ruim 15 jaar, feitelijk werkzaam is geweest in een SB-functie. Dit betekent dat eiser recht heeft op een loopbaanpremie van 100%. Nu verweerder eiser, naast een bonus van 50%, een loopbaanpremie van 80% heeft toegekend, dient het bestreden besluit te worden vernietigd en dient het beroep daartegen gegrond te worden verklaard.
5.5
De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal, doende hetgeen verweerder had behoren te doen, het besluit van 29 september 2015 herroepen en eiser arrangement C van de Tijdelijke regeling toekennen, in die zin, dat hij een loopbaanpremie van 150% (loopbaanpremie van 100% plus een bonus van 50%) van de voor hem geldende jaarbezoldiging ontvangt.
5.6
De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep, welke zijn begroot op € 1.984 aan kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
5.7
Omdat het beroep gegrond is, dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 168 aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het besluit van 29 september 2015;
  • kent eiser arrangement C van de Regeling toe, in die zin, dat hij een loopbaanpremie ter hoogte van 150% van de voor hem geldende jaarbezoldiging ontvangt;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.984;
  • bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrag van € 168 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, voorzitter, mr. M.M.L.A.T. Doll en
mr. W.H.A.C.M. Bouwens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.