ECLI:NL:RBGEL:2016:4975

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 september 2016
Publicatiedatum
15 september 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1934
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.W. van Osch-Leysma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van studiefinanciering en de woonplaats van de eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 15 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de herziening van studiefinanciering van eiseres, die eerder was toegekend op basis van de norm van een uitwonende student. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (DUO) had op 23 december 2015 besloten om de studiefinanciering van eiseres te herzien naar de norm van een thuiswonende student, en vorderde een bedrag van € 8.662,16 terug. Dit besluit werd door eiseres bestreden, waarna de rechtbank de zaak in behandeling nam.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister een onderzoek heeft ingesteld naar de woonsituatie van eiseres, naar aanleiding van een anonieme melding. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat eiseres niet feitelijk woonde op het adres waar zij ingeschreven stond in de basisregistratie personen (brp). De rechtbank heeft de verklaringen van buurtbewoners en gegevens van Translink in overweging genomen, waaruit bleek dat eiseres niet op het brp-adres woonde. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet voldoende bewijs had geleverd om haar standpunt te onderbouwen.

De rechtbank concludeerde dat de minister terecht de studiefinanciering had herzien en het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. S.W. van Osch-Leysma, in tegenwoordigheid van griffier mr. M. Lankamp. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/1934

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (DUO) te Groningen, verweerder

(gemachtigde: K.F. Hofstee).

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de eerder aan eiseres toegekende studiefinanciering vanaf januari 2012 tot en met augustus 2015 herzien naar de norm van een thuiswonende en een bedrag van € 8.662,16 aan betaalde studiefinanciering teruggevorderd.
Bij besluit van 19 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is met partijen afgesproken dat verweerder nog een termijn van een week krijgt om nadere stukken te overleggen en dat eiseres daarop binnen een week kan reageren.
Verweerder heeft bij brief van 18 juli 2016 stukken overgelegd, die de griffier van de rechtbank bij brief van 22 juli 2016 in kopie aan eiseres heeft doorgestuurd.
Van de zijde van eiseres is geen reactie ontvangen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres stond vanaf 20 april 2010 in de basisregistratie personen (brp) ingeschreven op het adres [adres] in [woonplaats]. Zij heeft (voor zover thans van belang) vanaf 1 januari 2012 studiefinanciering ontvangen naar de norm van een uitwonende studerende. Naar aanleiding van een anonieme melding dat eiseres bij haar moeder op het adres [adres] in [woonplaats] verblijft, heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de woonsituatie van eiseres. Van dit onderzoek is op 16 november 2015 een rapport opgemaakt. In het kader van het onderzoek hebben controleurs op 15 september 2015, 22 september 2015 en 14 oktober 2015 een bezoek afgelegd aan het brp-adres in [woonplaats]. Voorts is op 15 oktober 2015 een bezoek afgelegd aan voornoemd adres in [woonplaats] en is op 21 oktober 2015 in [woonplaats] een buurtonderzoek uitgevoerd, waarbij van drie buurtbewoners een verklaring is opgenomen. Tevens zijn gegevens opgevraagd bij het bedrijf Translink.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet feitelijk woonde op het adres waarop zij in de brp stond ingeschreven. Verweerder heeft hierbij verwezen naar de door de buurtbewoners van het adres in [woonplaats] afgelegde verklaringen alsmede de van Translink verkregen gegevens over de vervoerbewegingen van eiseres in de periode van 5 juni 2015 tot en met 24 november 2015.
3. Eiseres heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit berust op onzorgvuldig onderzoek en onvoldoende is gemotiveerd. Eiseres heeft in beroep onder meer een verklaring van 27 maart 2016 van de hoofdbewoonster van voornoemd adres in [woonplaats] overgelegd alsmede verklaringen van studiegenoten, vrienden en kennissen en medische behandelaars van haar moeder.
4. De rechtbank stelt voorop dat de onderhavige herziening van de studiefinanciering van eiseres naar de norm van een thuiswonende studerende een voor eiseres belastend besluit is, zodat het aan verweerder is om de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en omstandigheden. Dit betekent dat verweerder aannemelijk dient te maken dat eiseres niet heeft voldaan aan de verplichtingen bedoeld in artikel 1.5 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op grond van de resultaten van het onderzoek terecht aangenomen dat eiseres niet woonachtig was op het brp-adres. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit voormeld rapport van 16 november 2015 blijkt dat de hoofdbewoonster van het adres in [woonplaats], tevens de schoonzus van eiseres, op 15 september 2015 tegenover de controleurs heeft verklaard dat eiseres geen eigen kamer had. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat uit de gegevens van Translink volgt dat eiseres vrijwel dagelijks in de ochtend incheckte op het NS-station in [woonplaats] en daar aan het eind van de dag uitcheckte. Voorts heeft één van de ondervraagde buurtbewoners verklaard dat zij op de dagen dat zij haar kleinkinderen in de ochtend staat op te wachten (op dinsdagen en donderdagen tussen 07:15 u. en 07:30 u.) eiseres meestal ziet vertrekken in haar auto. De overige twee buurtbewoners hebben verklaard dat zij eiseres nagenoeg elke avond in een auto zien thuiskomen.
6. Als een student niet woont op het adres waaronder hij of zij staat ingeschreven in de brp, vindt herziening plaats met ingang van de datum van de laatste adreswijziging van de studerende in de brp. Dit in artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000 neergelegde wettelijk vermoeden kan door de studerende worden weerlegd, waarbij vereist is dat hij of zij onomstotelijk aantoont dat hij of zij in een deel van die periode feitelijk wel woonde op het betreffende brp-adres. Alsdan moet verweerder onder toepassing van de in artikel 11.5 van de Wsf 2000 neergelegde hardheidsclausule over die periode van herziening afzien.
7. Eiseres is er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd om onomstotelijk bewijs te leveren dat zij in de periode voorafgaande aan het door verweerder verrichte onderzoek wél woonachtig was op het brp-adres in [woonplaats]. De rechtbank overweegt in dit verband dat de door eiseres overgelegde verklaringen, voor zover deze zien op haar woonsituatie, te weinig gedetailleerd zijn. Verweerder heeft de aan eiseres toegekende studiefinanciering derhalve terecht vanaf januari 2012 tot en met augustus 2015 herzien naar de norm van een thuiswonende en een bedrag van € 8.662,16 teruggevorderd. Voor het oordeel dat het door verweerder verrichte onderzoek onzorgvuldig is geweest dan wel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, bestaan geen aanknopingspunten.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W. van Osch-Leysma, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M. Lankamp, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.