[eiseres] sr. heeft desgevraagd verklaard niet te weten of hij op 4 maart 2010 met [naam 3] en [naam 4] heeft gesproken. [eiseres] sr. heeft verder verklaard:
“Ik weet ook nog dat er een gesprek is geweest op 27 september 2010. Daarbij waren [naam 3] , [naam 4] , mijn dochter en ik aanwezig. In die bijeenkomst hebben wij gesproken over onze samenwerking. De website van [gedaagde 1] was vernieuwd en het was ons opgevallen dat er geen link meer was naar de website van [eiseres] . Toen wij vroegen hoe dat zat, antwoordden zij dat zij dat niet wisten en dat we dat aan Hugo [naam 2] moesten vragen. Voor zover ik mij kan herinneren is dit de kern van wat wij toen hebben besproken met betrekking tot plan [naam 1] .
Op 13 mei 2011 heeft er een kennismakingsgesprek plaatsgevonden met [naam 9] , mijn dochter en ikzelf. We hebben in dat gesprek de historie doorgenomen, we werken al zo’n twintig jaar samen. Ook is gesproken over de lopende zaken en over de mogelijkheden voor de toekomst. Mijn dochter had voor deze bijeenkomst een agenda opgesteld. Op de agenda stond de historie, dat was ter kennisname. We hebben vooral gesproken over de lopende zaken. Dat waren op dat moment twee overeenkomsten, plan [naam 1] met 300 woningen en een leningsovereenkomst met [bedrijf 2] . Wij hebben in dat gesprek aangegeven, en ook meerdere keren in latere gesprekken herhaald, dat als er eventueel een eerder vervangend project zou komen, vooruitlopend op [plaats 4] , dan zouden wij
daar eventueel mee akkoord kunnen gaan. Dat was ook al eerder gebeurd bij de verkoop van 48 appartementen en 20 woningen in het project [naam 10] in [regio 1] en 12 appartementen in het project [naam 11] in [regio 2] . Voor die projecten hebben wij apart schriftelijke overeenkomsten gesloten.
Op 12 september 2011 heeft er een bijeenkomst plaatsgevonden op het kantoor van [bedrijf 2] in [regio 1] . Daar waren in ieder geval bij aanwezig [naam 5] , mijn dochter en ik. Ik weet niet of er nog iemand anders bij is komen zitten. We hebben opnieuw een agenda ingebracht en gesproken over [naam 1] waarom wij nog steeds niet op de website stonden.
[naam 5] hield zich op de vlakte en zei dat hij nog niet zo thuis was in het project [naam 1] . We werden voor de zoveelste maal doorverwezen naar [naam 2] .
We hebben diverse keren mailtjes gestuurd, waaronder één naar [naam 12] , een medewerker van [naam 2] , met een cc’tje aan de leidinggevenden. In mijn aantekeningen zie ik dat we mailtjes hebben gestuurd op 18 november 2010, 15 februari 2011 en 23 maart 2011.
Ook hebben we een fax gestuurd aan [naam 12] met een samenvatting van alles wat we in de mailtjes hadden geschreven. Dat was op 1 december 2011. Op die datum is er ook nog een keer een mail gestuurd. Ik weet niet wie er precies een cc’tje heeft gekregen van de mailtjes, maar in ieder geval is er een ‘cc’ gestuurd aan [naam 9] en [naam 4] . We hebben nooit een reactie gekregen op onze mails.
Op 8 oktober 2012 heeft er een gesprek plaatsgevonden op het kantoor van [bedrijf 2] in [regio 1] . Daarbij waren aanwezig [naam 2] , [naam 5] , mijn dochter en ik. [naam 2] deelde ons mee dat wij niets meer konden betekenen in [plaats 4] , plan [naam 1] , en dat zij met andere partijen afspraken hadden gemaakt. Die mededeling kwam voor ons als donderslag bij heldere hemel. [naam 2] zei tegen ons: jullie krijgen niets meer, jullie hebben al genoeg gehad. Hij zei dat ze misschien nog een project met zeven woningen hadden in plan [naam 1] , meer niet. Ik heb tegen [naam 2] gezegd dat wij een overeenkomst hadden en dat zij die moesten nakomen. Hij antwoordde daarop: ik dacht dat dat geregeld was. Ik was nogal nijdig, er is nooit iets anders afgesproken.”