ECLI:NL:RBGEL:2016:4815

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 juli 2016
Publicatiedatum
2 september 2016
Zaaknummer
272568
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misleiding bij de koop van activa en bewijslevering in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Gelderland op 27 juli 2016 uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser vorderingen had ingesteld tegen gedaagden, die bestuurders waren van de vennootschap waarvan eiser activa had gekocht. Eiser stelde dat hij was misleid tijdens de onderhandelingen over de koop van activa, waarbij gedaagden hem een bepaalde jaaromzet hadden voorgespiegeld. De rechtbank heeft eiser opgedragen bewijs te leveren van deze misleiding. Eiser heeft getuigen doen horen en diverse producties in het geding gebracht, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet is geslaagd in zijn bewijsopdracht. De rechtbank concludeerde dat de getuigenverklaringen geen steun boden voor de stelling dat gedaagden hem hebben misleid. Eiser had geen aandelen gekocht, maar alleen activa van de vennootschap, en de vorderingen waren ingesteld tegen de bestuurders op basis van onrechtmatige daad. De rechtbank oordeelde dat voor persoonlijke aansprakelijkheid van gedaagden niet alleen misleiding door hen zelf moet worden aangetoond, maar ook dat hen een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aangezien eiser niet in zijn bewijs is geslaagd, werden zijn vorderingen afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/272568 / HA ZA 14-597
Vonnis van 27 juli 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.C.T. Papeveld te Waalwijk,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te [plaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [plaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. H.A.A. Voermans te 's-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] worden genoemd. Afzonderlijk worden [gedaagden] aangeduid met [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 9 maart 2016
  • de akte houdende in het geding brengen producties van [gedaagden] van 6 april 2016
  • de akte houdende in het geding brengen producties, tevens akte uitlaten van [gedaagden] van 4 mei 2016
  • de conclusie na enquête van [eiser] van 4 mei 2016
  • de antwoordconclusie na enquête van [gedaagden] van 1 juni 2016
  • de akte rectificatie van [eiser] van 1 juni 2016.
1.2.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij het tussenvonnis van 25 maart 2015 heeft de rechtbank [eiser] opgedragen te bewijzen:
dat [gedaagden] hem bij de onderhandelingen over de koop hebben misleid en hem hebben voorgespiegeld dat uit de historische jaarcijfers van Rome Energy volgde dat uit de over te nemen onderhoudscontracten inclusief daaruit voortvloeiend meerwerk een jaaromzet van € 200.000,00 werd behaald;
dat hij, [eiser] , niet tijdig voor het faillissement van Rome Energy heeft kunnen en moeten constateren dat hij uit de overgenomen onderhoudscontracten c.a. geen jaaromzet van € 200.000,00 kon realiseren;
dat [gedaagden] ten tijde van de onderhandelingen over de koop wisten of behoorden te weten dat Rome Energy geen verhaal zou bieden voor de uit de (te bewijzen) misleiding en de koopovereenkomst voortvloeiende schadevergoedingsclaim van [eiser] .
2.2.
Ter uitvoering van deze bewijsopdrachten heeft [eiser] getuigen doen horen. Daarnaast heeft hij een incident ex artikel 843a Rv en 22 Rv opgeworpen en hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] gevorderd tot het overleggen, afgeven of verschaffen van afschrift van – kort samengevat – diverse stukken uit de administratie van Rome Energy dan wel (na de statutenwijziging) ABC Energy Solutions. [eiser] stelde zich op het standpunt dat de gevraagde stukken informatie bevatten die hij nodig heeft om aan zijn bewijsopdracht te kunnen voldoen. Bij het vonnis van 9 maart 2016 heeft de rechtbank deze vordering grotendeels toegewezen. Daarop hebben [gedaagden] diverse stukken in het geding gebracht. Partijen hebben beide geconcludeerd na enquête. De rechtbank staat nu voor de beantwoording van de vraag of [eiser] het gevraagde bewijs heeft geleverd.
2.3.
Alvorens in te gaan op het resultaat van de bewijslevering met betrekking tot de eerste bewijsopdracht, herhaalt de rechtbank dat het moet gaan om misleiding door [gedaagden] zelf, dit wil zeggen door [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en/of [gedaagde 3] persoonlijk, waarbij het vooral zal gaan om [gedaagde 2] omdat [gedaagde 2] de persoon was die namens [gedaagden] optrad. De rechtbank heeft dit reeds in het tussenvonnis overwogen, maar het lijkt erop dat dit nog niet helemaal duidelijk is voor [eiser] en de rechtbank zal dit nog eens proberen uit te leggen.
2.4.
[eiser] meent dat hij een kat in de zak heeft gekocht. [gedaagden] zien dat anders en of dat werkelijk zo is, valt nog te bezien, maar waar het nu om gaat is dat [eiser] geen aandelen heeft gekocht, maar alleen de activa van Rome Energy. Die activa heeft [eiser] gekocht van Rome Energy, dus van de vennootschap, en niet van de (middellijk) aandeelhouders en bestuurders van die vennootschap in privé. [gedaagden] handelden bij die verkoop in hun hoedanigheid van bestuurders. Indien en voor zover [eiser] meent dat hij redenen heeft om schadevergoeding te vorderen wegens dwaling omtrent die activa en/of tekortkomingen in de nakoming van de koopovereenkomst, dan had hij die rechtsvordering moeten instellen tegen de vennootschap. Dat heeft [eiser] niet gedaan. [eiser] heeft zijn vorderingen ingesteld tegen de (middellijk) bestuurders van de vennootschap en deze vorderingen heeft [eiser] gebaseerd op een onrechtmatige daad, meer in het bijzonder op bestuurdersaansprakelijkheid ex artikel 6:162 BW.
2.5.
Voor de persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagden] is vereist, niet alleen dat vast komt te staan dat [eiser] feitelijk is misleid en/of niet geleverd heeft gekregen wat hem was voorgespiegeld, maar daarnaast ook dat [gedaagden] ter zake persoonlijk een voldoende ernstig verwijt treft.
Dat zou het geval kunnen zijn, indien [gedaagden] , in het bijzonder de heer [gedaagde 2] , [eiser] hebben misleid en persoonlijk door eigen mededelingen of gedragingen aan [eiser] een onjuiste voorstelling van zaken hebben gegeven in de wetenschap dat de door hen verstrekte of verzwegen informatie voor [eiser] van belang was. Echter, indien en voor zover [eiser] is misleid door mededelingen van de accountant van Rome Energy, dan kan die misleiding nog niet zonder meer worden toegerekend aan [gedaagden] Die accountant is immers de hulppersoon van de vennootschap en niet zonder meer tevens de hulppersoon van de bestuurders van de vennootschap in privé.
2.6.
In elk geval kunnen de analyse van de jaarcijfers en de toekomstprognose van de accountant die [eiser] begeleidde niet worden aangemerkt als persoonlijke mededelingen van [gedaagden] Deze accountant, de heer [naam 1] , was niet eens de eigen accountant en hulppersoon Van Rome Energy, laat staan die van [gedaagden]
Het zou echter wel kunnen zijn dat bedoeld persoonlijk verwijt kan worden aangenomen, indien komt vast te staan dat [gedaagde 2] de heer [naam 1] onjuiste mededelingen heeft gedaan met de bedoeling dat [naam 1] die mededelingen zou doorgeven aan [eiser] . Dit zal hieronder worden onderzocht.
2.7.
Inhoudelijk overweegt de rechtbank dat [eiser] ter voldoening aan de bewijsopdrachten een groot aantal producties in het geding heeft gebracht en vijf getuigen heeft doen horen. Het betreft naast voornoemde [naam 1] , de heren [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en mevrouw [naam 5] .
2.8.
De heer [naam 2] , corporate finance adviseur, heeft de onderhavige bedrijfsovername begeleid op instigatie van [naam 4] , de accountant van Rome Energy. [naam 2] had al eerder contact gehad met [eiser] en [naam 2] heeft [gedaagde 2] en [eiser] bij elkaar gebracht. Zij zijn samen naar het bedrijf gegaan, waar [eiser] en [gedaagde 2] volgens [naam 2] meteen tot zaken kwamen. [naam 2] kan zich niet herinneren dat daarbij over een bepaalde omzet en de verwachtingen te dien aanzien is gesproken. Het ging volgens [naam 2] vooral om de voorraad en het personeel en ook over busjes. Die voorraad werd volgens [naam 2] ongelooflijk goedkoop te koop aangeboden. [naam 2] verklaart dat [gedaagde 2] zei dat hij de voorraad voor de helft van de waarde verkocht en dat [eiser] die voorraad uitgebreid heeft bekeken. [naam 2] nam aan dat [eiser] , die in de branche werkzaam was, wel wist wat dat waard was. [naam 2] verklaart dat [eiser] zelf ook vond dat er erg veel voorraad lag en dat nog besproken is dat een deel daarvan te gelde kon worden gemaakt, hetgeen van belang was voor de financiering. Op het koopcontract is bijgeschreven dat de onderhoudscontracten en het klantenbestand waren inbegrepen in de koopsom, hetgeen volgens [naam 2] betekende dat [eiser] daarvoor niet nog een extra bedrag zou hoeven te betalen.
2.9.
De heer [naam 3] is juridisch adviseur bij FSV Accountants. [gedaagde 2] en [eiser] waren allebei klant bij FSV. [naam 3] is pas bij de onderhavige activa-transactie betrokken nadat de deal al was gesloten. Hij is niet aanwezig geweest bij de onderhandelingen en hij weet niet wat daarbij is gezegd over de omzet en de onderhoudscontracten.
2.10.
De heer [naam 4] , eveneens werkzaam bij FSV Accountants, was destijds de accountant van Rome Energy. [gedaagde 2] wilde zijn bedrijf verkopen en [naam 4] heeft [naam 2] ingeschakeld. [naam 4] verklaart dat hij verder geen bemoeienis heeft gehad met de verkoop en dat hij niet bij de onderhandelingen aanwezig is geweest. Hij weet niet wat daarbij is gezegd over de omzet in het verleden en de waarde van de onderhoudscontracten.
2.11.
Mevrouw [naam 5] is de curator geweest in het faillissement van Rome Energy. Van het verloop van de onderhandelingen over de activa-transactie met [eiser] weet zij vrijwel niets.
2.12.
De heer [naam 1] , ten slotte, was ook werkzaam bij FSV Accountants en [naam 1] werd betrokken bij de bedrijfsovername om [eiser] te begeleiden. [naam 1] heeft een prognose gemaakt voor de aanvraag van crowdfunding voor [eiser] en daarbij is hij voor de jaaromzet uit de onderhoudscontracten uitgegaan van 15% van de gemiddelde jaaromzet over de afgelopen jaren, welke gemiddelde jaaromzet € 900.000,00 was. Dat was volgens [naam 1] de totale omzet, dus ook die uit de verkoop van zonnepanelen e.d., naast installatiewerkzaamheden en onderhoudscontracten. Daarbij heeft [naam 1] het over de jaarrekeningen van 2009, 2010 en 2011. Die heeft [naam 1] bekeken en hij kan zich niet herinneren of hij ook cijfers over 2012 heeft gezien. [naam 1] is wel aanwezig geweest bij een gesprek tussen [eiser] en [gedaagde 2] , maar hij weet niet of toen een bedrag is genoemd inzake de omzet uit de onderhoudscontracten. Nader verklaart [naam 1] dat hij toch wel met [gedaagde 2] moet hebben gesproken over de omzet in 2012, die, zo verklaart [naam 1] , ‘volgens [gedaagde 2] 1,4 miljoen was geweest’.
2.13.
De rechtbank overweegt dat de getuigenverklaringen van [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] geen bewijs opleveren voor de gestelde en te bewijzen misleiding bij de onderhandelingen over de koop.
2.14.
De enige getuigenverklaring die enige steun biedt is die van [naam 1] . Te dien aanzien geldt evenwel dat [naam 1] zijn analyse van de gemiddelde omzet in de afgelopen jaren blijkbaar heeft gebaseerd op zijn eigen bestudering van de jaarrekeningen van Rome Energy en niet op mededelingen van [gedaagde 2] , terwijl bovendien de door hem berekende gemiddelde omzet uit de onderhoudscontracten uitkomt op 15% van € 900.000,00, dus op € 135.000,00 per jaar, hetgeen aanzienlijk minder is dan de te bewijzen € 200.000,00. De rechtbank neemt aan dat de jaarrekening 2012 ten tijde van de koopovereenkomst op 16 januari 2013 nog niet gereed was. Uit de desbetreffende productie, het Financieel Verslag 2012 (productie 2 van [gedaagden] ), volgt immers dat het concept van de jaarrekening 2012 pas op 22 april 2013 is aangeboden aan de directie. Hetgeen [naam 1] in zijn prognose vermeldt over 2012, te weten ‘De omzet 2012 bedraagt conform opgaaf verkoper circa € 1.400.000’ sluit ook niet aan op dat Financieel Verslag 2012, omdat hierin een netto omzet van € 1.216.386 staat vermeld. Dit is bijna 2 ton minder. De rechtbank neemt aan dat [naam 1] , zoals hij ook verklaart, de opgave dat de omzet in 2012 circa € 1.400.000 beliep mondeling heeft gekregen, maar de rechtbank betwijfelt, en acht dus niet bewezen, dat [naam 1] deze opgave van [gedaagde 2] persoonlijk heeft gekregen. [naam 1] stuurde zijn prognose immers reeds aan [eiser] toe bij zijn onderzoeksrapport van 3 januari 2013 (productie 20 van [eiser] ), terwijl hij volgens de eigen stellingen van [eiser] voor het eerst op 4 januari 2013 met [gedaagde 2] heeft gesproken.
Bovendien geldt dat, ook indien een hogere jaaromzet in 2012 in het gemiddelde van de drie voorafgaande jaren wordt meegenomen, nog steeds niet kan worden uitgegaan van een gemiddelde omzet uit de onderhoudscontracten van € 200.000,00 per jaar (€ 1.400.000,00 + € 1.027.000,00 + € 917.000,00 / 3 x 15% = € 167.200,00).
2.15.
De schriftelijke stukken, die [eiser] heeft overgelegd, behelzen geen relevant bewijs voor wat [gedaagden] zouden hebben gezegd of opgegeven. [eiser] wijst althans geen producties aan, die als zodanig kunnen worden aangemerkt.
2.16.
De slotsom is dat [eiser] niet is geslaagd in het eerste onderdeel van zijn bewijsopdracht, waarmee de andere onderdelen verder geen bespreking meer behoeven. De andere onderdelen hebben immers slechts betrekking op de klachtplicht en de wetenschap van onmogelijkheid van verhaal.
2.17.
Nu [eiser] niet is geslaagd in het bewijs dat hij had moeten leveren, moeten zijn vorderingen worden afgewezen.
2.18.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op € 608,00 voor het griffierecht en € 1.808,00 voor salaris van de advocaat (4 punten x tarief € 452,00), dus op € 2.416,00 in totaal.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 2.416,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2016.