ECLI:NL:RBGEL:2016:4799

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 september 2016
Publicatiedatum
1 september 2016
Zaaknummer
AWB - 14 _ 8114
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor bijstand en de bevoegdheid tot buiten behandeling stellen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 1 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe. Eiseres had op 4 maart 2014 een aanvraag voor bijstand ingediend, maar deze werd door verweerder buiten behandeling gesteld omdat eiseres niet de benodigde informatie had verstrekt. Verweerder had eiseres in totaal vijf herstelbrieven gestuurd om haar de kans te geven de ontbrekende informatie aan te leveren. De laatste herstelbrief was verzonden op 10 juni 2014, terwijl de hersteltermijn die in een eerdere brief was gegeven nog niet was verstreken. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat er op dat moment nog geen onvolledige aanvraag was vastgesteld. Hierdoor was het bestreden besluit van 8 oktober 2014 niet houdbaar. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en verweerder opgedragen om de aanvraag voor bijstand inhoudelijk te beoordelen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moet het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: 14/8114

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.A.C. van Etten),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epete Epe, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) van 4 maart 2014 buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 8 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2015, gevoegd met de zaken 14/8113 en 14/8114. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.Th. Stapelkamp.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Verweerder heeft het recht op bijstand van eiseres met ingang van 1 januari 2012 ingetrokken en per 10 maart 2014 beëindigd. De bijstand werd vanaf 1 januari 2014 niet meer uitbetaald. Per 4 maart 2014 heeft eiseres een nieuwe aanvraag voor bijstand ingediend. Omdat verweerder niet over alle benodigde informatie beschikte om bijstand te kunnen beoordelen heeft verweerder eiseres, door middel van brieven waarin eiseres alsnog in de gelegenheid wordt gesteld de ontbrekende informatie te verstrekken, vijf maal een hersteltermijn gegeven. Omdat verweerder na afloop van de laatste hersteltermijn nog niet over alle vereiste informatie beschikte heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres niet vóór 13 juni 2014 (einddatum van de laatste hersteltermijn) de administratie van [naam] heeft overgelegd. Eiseres had volgens haar eigen verklaring het beheer over deze administratie en vast staat dat er een groot bedrag (€ 34.000), toebehorend aan [naam] , is verdwenen. Dat eiseres deze administratie niet heeft ingeleverd om haar moverende redenen behoort tot haar eigen verantwoordelijkheid.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat zij de door verweerder gevraagde stukken (de administratie van [naam] ) niet heeft kunnen overleggen, omdat zij deze stukken niet in haar bezit had. Daarnaast vindt eiseres dat verweerder deze gegevens niet redelijkerwijs nodig heeft om het recht op bijstand te kunnen vaststellen.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Verweerder heeft eiseres een vijftal brieven gestuurd waarin een hersteltermijn is opgenomen, namelijk op 23 april 2014, 8 mei 2014, 13 mei 2014, 2 juni 2014 en 10 juni 2014.
4.2
In de eerste herstelbrief van 23 april 2014 wordt eiseres opgeroepen om op 29 april 2014 bij verweerder te verschijnen en de volgende gegevens te verstrekken: afschriften van een zestal bankrekeningen, haar [buitenlandse] legitimatiebewijs en bewijsstukken van haar schulden.
4.3
In de tweede herstelbrief van 8 mei 2014 wordt eiseres opgeroepen om op 12 mei 2014 bij verweerder te verschijnen en haar geldig Nederlands legitimatiebewijs mee te nemen.
4.4
In de derde herstelbrief van 13 mei 2014 wordt eiseres opgeroepen om op 27 mei 2014 bij verweerder te verschijnen en haar geldig Nederlands legitimatiebewijs mee te nemen, alsmede een ondertekende volmacht te overleggen waar uit blijkt dat zij gemachtigd is de administratie van [naam] te beheren.
4.5
In de vierde herstelbrief van 2 juni 2014 wordt eiseres verzocht voor 13 juni 2014 de gehele administratie van [naam] bij verweerder in te leveren.
4.6
In de vijfde herstelbrief van 10 juni 2014 wordt eiseres verzocht voor 13 juni 2014 de gehele administratie van [naam] bij verweerder in te leveren.
5. Allereerst stelt de rechtbank vast dat verweerder in de herstelbrieven van 2 en 10 juni 2014 schrijft dat de aanvraag van eiseres komt te vervallen, indien eiseres de gevraagde gegevens niet verstrekt. De rechtbank zal dit aldus opvatten, dat verweerder bij het niet verstrekken van de gegevens voornemens is de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling te stellen.
6. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit geen stand kan houden en overweegt hiertoe als volgt. De vijfde herstelbrief is verzonden op 10 juni 2014, terwijl op dat moment de hersteltermijn zoals gegeven in de herstelbrief van 2 juni 2014 nog niet was verstreken. Dit betekent dat ten tijde van het versturen van de vijfde herstelbrief nog niet vast stond dat er sprake was van een onvolledige aanvraag en verweerder zodoende niet bevoegd was de aanvraag buiten behandeling te stellen omdat eiseres niet voor 13 juni 2014 de gevraagde informatie had verstrekt.
7. Nu verweerder, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet bevoegd was de aanvraag buiten behandeling te stellen, komt de rechtbank aan een verdere inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden niet toe.
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien aangezien zij niet beschikt over alle voor de beoordeling van de aanvraag voor bijstand benodigde gegevens. Dit betekent dat de rechtbank het bestreden besluit zal vernietigen. Bij het te nemen besluit op bezwaar zal verweerder de bijstandsaanvraag van eiseres van 4 maart 2014 inhoudelijk moeten beoordelen en vervolgens hierop moeten. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres in beroep. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 992 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 496 per punt). Tevens zal verweerder eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 45 dienen te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 8 oktober 2014;
  • bepaalt dat verweerder binnen zes weken na datum verzending van deze uitspraak zal dienen te beslissen op de aanvraag voor bijstand van 4 maart 2014;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 992;
  • gelast dat verweerder eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van
J. de Graaf, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.