In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is op 13 juli 2016 een vonnis gewezen in een zaak die draait om retentierecht en onrechtmatige executie. De eiseres, een besloten vennootschap, had opdrachten gekregen van twee andere bedrijven voor de afbouw van schepen, maar deze bedrijven bleven in gebreke met betalingen. De eiseres weigerde de casco's van de schepen af te geven aan de gedaagden, die de casco's opeisten, met een beroep op haar retentierecht. De rechtbank moest beoordelen of de eiseres op het moment van de afgifte van de casco's een retentierecht had en of de gedaagden onrechtmatig handelden door de casco's weg te slepen.
De rechtbank oordeelde dat de eiseres op 14 oktober 2014 een retentierecht op de casco's had, maar dat zij misbruik maakte van dit recht door het uit te oefenen tegen de gedaagden, die als eigenaar en hypotheekhouder van de casco's optraden. De rechtbank verwierp de vorderingen van de eiseres en oordeelde dat de gedaagden geen inbreuk maakten op een aan de eiseres toekomend retentierecht. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten.
In reconventie vorderde ING Bank betaling van een bedrag dat voortvloeide uit een eerdere uitspraak, maar ook deze vordering werd door de rechtbank afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de eiseres niet tijdig een beroep had gedaan op haar retentierecht, waardoor de gedaagden niet onrechtmatig hadden gehandeld. Het vonnis benadrukt de noodzaak van tijdige en juiste uitoefening van retentierechten in civiele procedures.