ECLI:NL:RBGEL:2016:4686

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
25 augustus 2016
Zaaknummer
288781
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichtingen van de gedaagde in een civiele procedure met betrekking tot onderbouwing en waarheidsplicht

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 13 juli 2016, staat de verplichting van de gedaagde centraal om feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. De eiseres, een besloten vennootschap, heeft de gedaagde aangeklaagd, die zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland is. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 6 april 2016 overwogen dat de eiseres niet meer kan stellen dan zij weet en redelijkerwijs kan weten. De gedaagde, die bestuursfuncties bekleedt, heeft een verzwaarde onderbouwingsplicht, wat betekent dat hij gedetailleerd moet uitleggen hoe de situatie is, vooral met betrekking tot de vennootschappen die hij vertegenwoordigt.

De rechtbank heeft de gedaagde in de gelegenheid gesteld om aan te tonen hoe de financiële positie van de vennootschappen was op een specifieke datum en welke activa zijn overgedragen aan een nieuw opgerichte vennootschap. De gedaagde heeft echter onvoldoende bewijs geleverd om zijn verweer te onderbouwen, en de rechtbank heeft geconcludeerd dat hij niet naar waarheid en volledig heeft geïnformeerd. Dit leidde tot de beslissing dat zijn verweer niet kan worden aanvaard.

De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan de eiseres, inclusief beslagkosten en proceskosten. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de eiseres het vonnis kan laten uitvoeren voordat het definitief is.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/288781 / HA ZA 15-496
Vonnis van 13 juli 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. E.R. Bakker te Alkmaar,
tegen
[gedaagde],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedaagde,
advocaat mr. S. Bharatsingh te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 april 2016
  • de akte uitlaten van [gedaagde]
  • de akte uitlating bewijsopdracht van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 6 april 2016 (onder 4.7 e.v.) heeft de rechtbank naar aanleiding van [eiseres] stelling dat [gedaagde] opvolgende vennootschappen leeggehaald heeft zonder een voorziening voor de crediteuren achter te laten, en de onderbouwing van deze stelling, overwogen dat [eiseres] niet meer kan stellen dan zij weet en redelijkerwijs kan weten en concluderen. De conclusie die [eiseres] uit de haar bekende feiten trekt, ligt naar het oordeel van de rechtbank voor de hand.
2.2.
Het is, zo is in het tussenvonnis (4.12) overwogen, aan [gedaagde] aan te geven hoe de vork in de steel zit als [eiseres] het niet bij het rechte eind heeft. Op hem rust in zoverre als degene die uit hoofde van zijn bestuursfuncties op de hoogte moet zijn van de gang van zaken aan de kant van de drie vennootschappen, een verzwaarde stel- of onderbouwingsplicht. Overigens is, anders dan [eiseres] lijkt aan te nemen, niet door de rechtbank beslist dat er terzake bewijslast op [gedaagde] rust.
2.3.
De rechtbank houdt [gedaagde] , zoals zij heeft overwogen, aan zijn verplichting de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren en zonodig zijn stellingen in het licht van die verplichting toe te lichten en op de zaak betrekkelijke bescheiden over te leggen.
2.4.
Gelet hierop heeft de rechtbank [gedaagde] in de gelegenheid gesteld bij akte aan te geven hoe de financiële positie van WI-Waterfun International Holdings B.V. en WI-Waterfun International B.V. was op 8 augustus 2014 en krachtens welke transacties activa uit (een van deze) vennootschappen zijn overgedragen aan de op 7 oktober 2014 opgerichte AquaParx B.V.
2.5.
[gedaagde] heeft hierop aangevoerd dat tussen de holding WI-Waterfun International Holdings B.V. en de dochter WI-Waterfun International B.V. geen concernverband bestaat en dat de holding volgens de jaarrekening 2014 en op 8 augustus 2014 niet over activa beschikte en slechts schulden had. De achtergrond hiervan, licht [gedaagde] toe, is dat op de bedrijfsmiddelen die de holding voor haar ondernemingsactiviteiten gebruikte, waaronder de door [eiseres] geleverde zaken, een eigendomsvoorbehoud rustte.
2.6.
De holding, zo vervolgt [gedaagde] , had wel schulden, waaronder schulden aan hem.
2.7.
De conclusie van [gedaagde] is dat het de holding onmogelijk geweest is activa over te dragen om de eenvoudige reden dat zij hierover niet beschikte.
2.8.
En toch is dit laatste onmiskenbaar gebeurd, zoals [eiseres] en de rechtbank (tussenvonnis onder 4.11) hebben kunnen vaststellen.
2.9.
De conclusie is dat [gedaagde] die volgens de rechtbank op de hoogte moet zijn geweest van de gang van zaken bij de vennootschappen – waarbij irrelevant is of tussen deze een concernverband bestaat of bestaan heeft – zijn verweer onvoldoende onderbouwt en bovendien kennelijk nalaat de rechtbank naar waarheid en volledig voor te lichten.
2.10.
Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat zijn verweer als onvoldoende onderbouwd moet worden gepasseerd.
2.11.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het gegeven dat [gedaagde] zelf onvoldane vorderingen op de holding WI-Waterfun International Holdings B.V. heeft, geen rol speelt en mag spelen bij de beoordeling van de vordering van [eiseres] .
2.12.
[eiseres] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 918,38 voor verschotten en € 579,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 579,00).
2.13.
[gedaagde] zal als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 77,84
- griffierecht 1.296,00
- salaris advocaat
1.447,50(2,5 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 2.821,34

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 37.139,59 (zevenendertig duizendéénhonderdnegenendertig euro en 59 cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 23 juli 2015 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.497,38, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 2.821,34, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2016.