ECLI:NL:RBGEL:2016:4683

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
25 augustus 2016
Zaaknummer
296223
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrecht en gebruiksrecht van (over)pad tussen buren

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een burenconflict over het gebruik van een (over)pad. De eisers, eigenaren van een perceel, hebben een verhard pad aangelegd dat toegang biedt tot het perceel van de gedaagden, die buren zijn. De eisers hebben de gedaagden verzocht om het gebruik van het pad te beperken, terwijl de gedaagden menen dat zij een onbeperkt recht hebben om het pad te gebruiken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers een gebruiksrecht hebben verleend aan de gedaagden om het pad te gebruiken, maar dat dit gebruik niet onbeperkt is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagden het pad op een minst bezwarende wijze moeten gebruiken en dat er afspraken gemaakt moeten worden over het gebruik van het pad. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers tot volledig ontzeggen van het gebruik van het pad afgewezen, maar ook de vorderingen van de gedaagden tot onbeperkt gebruik. De rechtbank heeft de gedaagden veroordeeld om binnen vier weken een overhangende tak te verwijderen en binnen twee weken een overhellende schutting recht te zetten. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 13 juli 2016.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/296223 / HA ZA 16-34
Vonnis van 13 juli 2016
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. G.J.G. Olijslager te Nijmegen,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. S.G. Blasweiler te Ede.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 maart 2016
  • de namens [gedaagden] ingediende productie 13
  • het verkort proces-verbaal van comparitie van 18 mei 2016
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens wijziging/vermeerdering van eis in conventie
  • het bericht namens [eisers] van 30 mei 2016
  • het bericht namens [gedaagden] van 30 mei 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren van elkaar. [gedaagden] is sinds 15 januari 2008 eigenaar van de woning met bijbehorende gronden, gelegen aan het [adres 1] 7 te [woonplaats] , thans kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , [kadastrale aanduiding 1] (hierna: [kadastrale aanduiding 1] ).
[eisers] is sinds 1 mei 2014 eigenaar van de woning en bijbehorende gronden, gelegen aan de [adres 3] 1 te [woonplaats] , thans kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , [kadastrale aanduiding 2] (hierna: [kadastrale aanduiding 2] ). [eisers] is sinds 1 mei 2014 tevens eigenaar van de naast zijn perceel gelegen strook grond, kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , [kadastrale aanduiding 3] (hierna ook: [kadastrale aanduiding 3] of het pad). Onderstaande schets (niet op schaal) geeft de ligging van voormelde percelen weer.
2.2.
In 2013 zijn de percelen van [gedaagden] ( [kadastrale aanduiding 1] ) en [eisers] ( [kadastrale aanduiding 2] ), alsmede [kadastrale aanduiding 3] , betrokken geweest bij ruilverkaveling. In de akte van ruilverkaveling van 14 februari 2014 is onder 3.4.3. vermeld dat beperkte rechten en erfdienstbaarheden, die niet zijn vermeld in het plan van toedeling, vervallen op het tijdstip van de inschrijving van de akte van toedeling in de openbare registers. De akte van toedeling is op 15 februari 2014 ingeschreven in het register.
2.3.
In mei 2014 heeft [eisers] op [kadastrale aanduiding 3] een verhard pad laten aanleggen, mede ten behoeve van het gebruik daarvan door [gedaagden]
2.4.
Bij brief van 15 augustus 2014 heeft [eisers] aan [gedaagden] een aantal uitgangspunten en regels kenbaar gemaakt met betrekking tot het gebruik van het pad.
2.5.
Bij brief van 15 juli 2015 heeft [eisers] [gedaagden] verzocht overhangende takken, struiken en onkruid te verwijderen en de overhellende schutting recht te zetten. Voorts heeft hij daarin vermeld dat wanneer [gedaagden] geen gehoor geeft aan dit verzoek, hij het huidige recht van overpad en het gebruik daarvan in overweging zal nemen.
2.6.
Bij brief van 9 februari 2016 heeft de voormalige advocaat van [eisers] onder meer het volgende aan [gedaagden] geschreven:
“U maakt gebruik van het pad dat eigendom is van cliënten en toegang biedt tot uw achtertuin. U maakt echter niet alleen per auto of motor gebruik van het pad, maar ook te voet en per fiets. Daarnaast wordt dit pad ook onrechtmatig gebruikt door bezoekers en postbezorging.
Dit, terwijl u enkel is toegestaan per auto of motor gebruik van het pad te maken. Uw recht van overpad ziet immers op niet meer dan dat. Bovendien kunt u gemakkelijk te voet en per fiets uw eigen woning bereiken via uw eigen openbare toegangsweg.
Gezien het voorgaande verbied ik u namens cliënten dan ook vanaf heden nog langer te voet, dan wel per fiets het pad gelegen aan de [adres 3] 1 te betreden en er tevens voor te zorgen dat de postbode en overige bezoekers hier ook geen gebruik meer van maken. (…)”

3.De vordering in conventie

3.1.
[eisers] vordert na vermeerdering van eis dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagden] zal veroordelen:
I. voorwaardelijk, voor zover de rechtbank ten tijde van de descente nog vanaf het [adres 1] 7 naar het perceel van [eisers] overhangende bomen, coniferen, takken, klimplanten, struiken en/of onkruid aantreft, tot het snoeien/verwijderen daarvan binnen vier weken na het te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of dagdeel dat hij nalaat daaraan te voldoen;
II. tot het binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis deugdelijk en duurzaam rechtzetten van de op het [adres 1] 7 aanwezige, doch naar het perceel van [eisers] overhellende schuttingen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of dagdeel dat hij nalaat daaraan te voldoen;
III. tot het binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis staken en gestaakt houden van iedere vorm van gebruik van de strook grond, kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , [kadastrale aanduiding 3] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere keer dat hij na voormelde termijn nog gebruik maakt van die strook grond;
met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
[gedaagden] voert verweer. Hierna zal op de stellingen van partijen, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De vordering in reconventie

4.1.
[gedaagden] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [eisers] zal veroordelen:
ongestoord het recht van overpad te verlenen aan een ieder die het adres [adres 1] 7 wil bereiken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere keer dat een bezoeker de toegang wordt geweigerd tot het perceel van [eisers] ;
het glas te verwijderen dat op het pad ligt, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat het pad nog vol zal liggen met glas;
het bordje “verboden toegang” te verwijderen;
het stukje hek dat het maken van een bocht naar het overpad hindert, te verwijderen;
met veroordeling van [eisers] in de proceskosten.
4.2.
[eisers] voert verweer. Hierna zal op de stellingen van partijen, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en in reconventie

5.1.
Gelet op de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze hierna gezamenlijk worden behandeld.
5.2.
Bij inleidende dagvaarding heeft [eisers] aanvankelijk gevorderd [gedaagden] te veroordelen tot het snoeien/verwijderen van overhangende takken en het deugdelijk rechtzetten van de overhellende schutting. Daarnaast heeft [eisers] bij afzonderlijke dagvaarding van 11 maart 2016 vorderingen tegen [gedaagden] ingesteld met betrekking tot het gebruik van het pad. In overleg tussen partijen is laatstgenoemde procedure ingetrokken en heeft [eisers] zijn eis in deze procedure gewijzigd en vermeerderd. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen hebben partijen meegedeeld nog verder te willen onderhandelen over een eventuele schikking. Op 30 mei 2016 hebben partijen de rechtbank bericht dat zij niet tot overeenstemming zijn gekomen.
Overhangende takken
5.3.
De rechter heeft ter gelegenheid van de descente en comparitie op 18 mei 2016 geconstateerd dat er geen sprake (meer) was van over het perceel van [eisers] overhangende takken van de bomen, coniferen, klimplanten, struiken en onkruid van het perceel van [gedaagden] , behoudens één overhangende tak van een boom, afgebeeld op foto 4 van het verkort proces-verbaal, en hoog overhangende takken van de kastanjeboom, zoals te zien is op foto 10 van het verkort proces-verbaal.
[gedaagden] heeft bij die gelegenheid toegezegd dat hij de overhangende tak (foto 4) zal (laten) verwijderen en [eisers] heeft toegezegd dat hij [gedaagden] of een derde daartoe toegang zal verlenen op zijn perceel, mits dat tijdig door [gedaagden] is aangekondigd. [eisers] heeft bij die gelegenheid voorts verklaard dat de hoog overhangende takken van de kastanjeboom (foto 10) niet door [gedaagden] behoeven te worden verwijderd.
5.4.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het door [eisers] sub I. gevorderde toewijzen, in die zin dat [gedaagden] de overhangende tak (foto 4) binnen vier weken na dagtekening van dit vonnis zal moeten (laten) verwijderen. Gelet op voormelde toezegging van [gedaagden] , ziet de rechtbank geen aanleiding om aan deze veroordeling een dwangsom te verbinden.
Overhellende schutting
5.5.
Ter gelegenheid van de descente en comparitie op 18 mei 2016 heeft de rechter geconstateerd dat de schutting van [gedaagden] niet langer overhelt naar het perceel van [eisers] omdat de schutting met touwen is vastgemaakt aan bomen op het perceel van [gedaagden] (foto 1 van het verkort proces-verbaal). Bij die gelegenheid heeft [gedaagden] verklaard dat hij overweegt de (overhellende) schutting geheel weg te halen dan wel dat hij deze schutting zodanig deugdelijk zal vastzetten, zodat deze niet bij de eerste de beste storm zal losschieten.
5.6.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het door [eisers] sub II. gevorderde toewijzen in die zin dat [gedaagden] , indien hij de overhellende schutting niet verwijdert binnen twee weken na dagtekening van dit vonnis, de schutting binnen die termijn deugdelijk dient recht te zetten en vast te zetten. Gelet op voormelde toezegging van [gedaagden] , ziet de rechtbank geen aanleiding om aan deze veroordeling een dwangsom te verbinden.
Gebruik van het pad
5.7.
In augustus 2014 is tussen partijen discussie ontstaan over de wijze waarop [gedaagden] het pad mag gebruiken. Partijen zijn er niet in geslaagd daarover tot overeenstemming te komen. Thans wil [eisers] geen enkel gebruik van het pad door [gedaagden] meer toestaan, terwijl [gedaagden] meent dat hij een onbeperkt recht heeft tot het gebruik van het pad voor hemzelf en de bezoekers van zijn perceel.
5.8.
In de akte van 15 januari 2008, waarbij [kadastrale aanduiding 1] aan [gedaagden] is geleverd, is geen erfdienstbaarheid van overpad ten laste van het perceel van [eisers] vermeld. Ook is niet gesteld of gebleken dat in het kader van de ruilverkaveling in 2013 in het plan van toedeling beperkte rechten of erfdienstbaarheden zijn vermeld ten behoeve van [kadastrale aanduiding 1] en ten laste van de percelen [kadastrale aanduiding 2] en [kadastrale aanduiding 3] . Door de titelzuiverende werking van de ruilverkaveling zijn in 2013 in ieder geval eventuele erfdienstbaarheden komen te vervallen en zijn voorts nieuwe verjaringstermijnen gaan lopen, die thans nog niet zijn voltooid. Dat betekent dat er geen sprake is van een erfdienstbaarheid van overpad ten laste van [kadastrale aanduiding 2] en evenmin ten laste van [kadastrale aanduiding 3] .
Als niet, althans onvoldoende weersproken staat echter het volgende vast. [gedaagden] en zijn rechtsvoorgangers hebben altijd gebruik gemaakt van (de oprit van) [kadastrale aanduiding 2] om te komen en te gaan van en naar de achterzijde van [kadastrale aanduiding 1] . [eisers] is voorafgaand aan de koop van zijn perceel door de verkopend makelaar ervan op de hoogte gesteld dat [gedaagden] de oprit van [kadastrale aanduiding 2] gebruikte om te komen en te gaan van en naar de achterzijde van zijn perceel. [eisers] wilde [kadastrale aanduiding 2] alleen kopen indien voor het gebruik door [gedaagden] een andere oplossing werd gevonden. Hij heeft daarom in overleg met [gedaagden] de naast zijn perceel gelegen strook grasland ( [kadastrale aanduiding 3] ) van een andere buurman aangekocht en op die strook een verhard pad aangelegd, zodat [gedaagden] voortaan dat pad kon gebruiken om te komen en te gaan van en naar de achterzijde van [kadastrale aanduiding 1] en daarvoor niet meer de oprit behoefde te gebruiken.
5.9.
De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat [eisers] aan [gedaagden] een gebruiksrecht heeft verleend om over het pad te komen van en te gaan naar de achterzijde van [kadastrale aanduiding 1] . Gelet op de voorgeschiedenis van het tot stand komen van het gebruiksrecht - [eisers] heeft de strook grond gekocht en daarop een pad aangelegd juist vooral ten behoeve van [gedaagden] -, de situering van de percelen ten opzichte van elkaar en de (on)mogelijkheden om het perceel van [gedaagden] op andere wijze te bereiken (zie de schets onder 2.1.), is de rechtbank voorts van oordeel dat het [eisers] niet zonder meer vrijstaat [gedaagden] en zijn bezoek het gebruik van het pad geheel te ontzeggen. Daarbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Niet is komen vast te staan dat [gedaagden] , na de aanleg van het pad door [eisers] , de toegang tot zijn perceel aan de voorzijde daarvan heeft dichtgemaakt en vanaf dat moment alleen het pad is gaan gebruiken, terwijl hij voordien ook de toegang aan de voorzijde gebruikte, zoals [eisers] stelt en [gedaagden] betwist. Ter gelegenheid van de descente en comparitie op 18 mei 2016 heeft de rechter geconstateerd dat er weliswaar een toegang tot de voortuin van [gedaagden] is geweest, die thans is dichtgezet met een losse schutting (zie foto’s 5 en 11 van het verkort proces-verbaal), maar uit de situatie ter plaatse blijkt voldoende dat deze toegang al langere tijd niet meer (frequent) wordt gebruikt. Bovendien ligt het niet voor de hand dat deze toegang eerder altijd door [gedaagden] en zijn bezoek werd gebruikt om te voet of per fiets te komen van en te gaan naar zijn perceel. De toegang aan de voorzijde van het perceel komt immers uit op het [adres 1] - een zandpad van maximaal circa 80 centimeter breed, met gedeeltelijk aan weerszijden daarvan overhangende begroeiing en slechts beperkte verlichting - en het [adres 1] leidt eerst na ongeveer 150 meter tot een pleintje dat met de auto toegankelijk is (de woonwijk aan de [adres 2] ). Ook vanaf de [adres 3] is de toegang aan de voorzijde van het perceel van [gedaagden] slechts toegankelijk via een smal voetpad, dat leidt naar het [adres 1] . Bovendien is de garage van [gedaagden] gesitueerd aan de achterzijde van zijn perceel en wordt die garage thans gebruikt voor de stalling van de fietsen van [gedaagden]
Indien [gedaagden] het gebruik van het pad geheel zou worden ontzegd, is het niet meer mogelijk om zijn perceel met een auto of ander groter voertuig te bereiken en is het perceel slechts over het [adres 1] te bereiken te voet of met de fiets. Nu er op de [adres 3] geen mogelijkheid bestaat om een auto te parkeren, zou dat betekenen dat [gedaagden] zijn auto dient te parkeren ofwel aan de [adres 4] , ofwel in de woonwijk aan de [adres 2] . In beide gevallen zal hij een aanzienlijke afstand moeten lopen om zijn perceel te bereiken en is het niet mogelijk om nabij zijn perceel in of uit de auto te stappen of zaken in en uit de auto te laden. Dit klemt temeer nu de zoon van [gedaagden] verstandelijk en motorisch gehandicapt is en het voor hem zeer lastig is een groot stuk te lopen. Ook te voet of met de fiets is het perceel van [gedaagden] dan moeilijker te bereiken, namelijk alleen aan de voorzijde en met een omweg over het smalle [adres 1] . Bovendien heeft [eisers] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagden] voorheen op zodanige wijze gebruik heeft gemaakt van het pad, dat hij daar ernstige overlast of hinder van had.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat [eisers] in redelijkheid het gebruik van het pad door [gedaagden] en, in beperkte mate, zijn bezoek moet toestaan, niet alleen met een motorvoertuig maar ook te voet en met de fiets.
5.10.
Het gebruiksrecht van het pad door [gedaagden] en diens bezoek is echter ook niet onbeperkt. [gedaagden] dient van het pad gebruik te maken op de minst bezwarende wijze. Dat betekent onder meer dat op het pad met de auto of ander motorvoertuig slechts stapvoets mag worden gereden, dat er niet op of voor het pad mag worden geparkeerd en dat geluidsoverlast zoveel mogelijk zal moeten worden beperkt.
5.11.
Gelet op het voorgaande zal zowel het door [eisers] onder III. gevorderde (geen enkel gebruik) als het door [gedaagden] onder 1. gevorderde (onbeperkt gebruik) worden afgewezen. Partijen zullen in onderling overleg afspraken moeten maken over het gebruik van het pad door [gedaagden] en zijn bezoek, waarbij ieder het redelijk belang van de ander zoveel mogelijk respecteert.
5.12.
Ter gelegenheid van de descente en comparitie op 18 mei 2016 is door de rechter niet geconstateerd dat er grote stukken glas op het pad lagen. Aangezien het pad met puin is verhard, is het onvermijdelijk dat hier en daar kleine stukjes glas op het pad zijn aangetroffen. Niet gesteld of gebleken is dat die kleine stukjes glas een onaanvaardbaar risico voor de gebruikers van het pad vormen. Voorts heeft [gedaagden] onvoldoende onderbouwd waarom het door [eisers] geplaatste bordje “verboden toegang” zou moeten worden verwijderd. Evenmin is komen vast te staan dat het door [eisers] geplaatste hek het maken van een bocht naar het pad verhindert. De vorderingen van [gedaagden] onder 2. tot en met 4. zullen dan ook worden afgewezen.
5.13.
Aangezien in conventie ieder van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.14.
[gedaagden] zal in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Nu [eisers] bij conclusie van antwoord in reconventie echter zijn eis in conventie heeft vermeerderd en het debat tussen partijen vooral is gevoerd over de vorderingen met betrekking tot het gebruik van het pad, zullen de kosten van [eisers] in reconventie worden begroot op nihil.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagden] om binnen vier weken na dagtekening van dit vonnis de overhangende tak (foto 4 van het verkort proces-verbaal) te (laten) verwijderen,
6.2.
veroordeelt [gedaagden] om binnen twee weken na dagtekening van dit vonnis de overhellende schutting (foto 1 van het verkort proces-verbaal) te verwijderen, dan wel deze op deugdelijke wijze recht en vast te zetten,
6.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.5.
wijst de vorderingen af,
6.6.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2016.