ECLI:NL:RBGEL:2016:4580

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
18 augustus 2016
Zaaknummer
294765
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsverwerking en vervangende schadevergoeding bij tekortkoming in overeenkomst tussen aannemer en netbeheerder

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Gelderland op 13 juli 2016, gaat het om een geschil tussen SHP Bouwbedrijven BV (eiseres) en Liander N.V. (gedaagde) over een tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst. SHP had Liander opdracht gegeven voor de inrichting van een trafostation voor een vakantiepark, maar na een eerdere prijsindicatie bleek de capaciteit van de bestaande trafo onvoldoende. SHP vorderde schadevergoeding van Liander, die zij begrootte op € 46.420,44, als gevolg van onjuiste informatie van Liander. De rechtbank oordeelde dat SHP niet in haar recht stond om de kosten van de verzwaring van de trafo terug te vorderen, omdat zij deze kosten zelf had geaccepteerd. De rechtbank stelde vast dat de schade die SHP had geleden, voortkwam uit de tekortkoming van Liander in de nakoming van de overeenkomst. De rechtbank besloot dat er een deskundigenbericht moest worden ingewonnen om de exacte schade te bepalen, en hield verdere beslissingen aan. De zaak werd opnieuw op de rol gezet voor 27 juli 2016.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/294765 / HA ZA 15-708
Vonnis van 13 juli 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SHP BOUWBEDRIJVEN BV,
gevestigd te Grou,
eiseres,
advocaat mr. S.A. Roodhof te Grou,
tegen
de naamloze vennootschap
LIANDER N.V.,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
advocaat mr. K. Harmsen te Arnhem.
Partijen zullen hierna SHP en Liander genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis 17 februari 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 15 april 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 29 januari 2014 heeft Liander aan SHP een prijsindicatie van
€ 39.250,00 gegeven voor de inrichting van een trafostation ten behoeve van de energievoorziening van een vakantiepark met 30 vakantiewoningen op Texel. SHP diende de vakantiewoningen medio december 2014 op te leveren. Op 14 april 2014 heeft SHP voor dezelfde inrichting, maar voor een andere werkwijze, een offerte uitgebracht voor
€ 52.507,09. SHP had moeite met die laatste prijs en heeft daarover vragen aan Liander gesteld. Naar aanleiding daarvan zijn partijen op 24 juni 2014 bijeengekomen voor overleg. Bij die gelegenheid heeft de heer [naam] van Liander gezegd dat een nieuw trafostation niet nodig was omdat, naar Liander toen bekend was geworden, kon worden aangesloten op een bestaande trafo bij een nabijgelegen zwembad. De capaciteit van die trafo zou 1000 KVa zijn waarvan maar 130 KVa door het zwembad werd gebruikt. Voor de vakantiewoningen was maximaal 200 KVa nodig zodat de capaciteit van die trafo ruim voldoende zou zijn. Voor de aansluiting zou Liander geen kosten bij SHP in rekening brengen.
2.2.
In een e-mail van 25 juni 2014 van SHP aan onder meer de heer [naam] , wordt als volgt naar het hiervoor genoemde gesprek van 24 juni 2014 verwezen:
Gister bij Liander geweest, bij [naam] . In de laagspanningskast bij het zwembad is 1000kW beschikbaar en wordt er 130kW van benut. Er is dus voldoende vermogen beschikbaar om de 30 woningen te voeden. Graag een offerte maken voor een verdeelkast en een transportleiding. We kunnen alvast rekening houden met het tracé, dat niet over een kavel loopt.
2.3.
Op 26 augustus 2014 hebben de monteurs van SHP en Liander de trafo bij het zwembad bekeken. Zij constateerden dat, anders dan waarvan Liander daarvoor was uitgegaan, de capaciteit daarvan aanmerkelijk lager was dan de 1000KVa die Liander had gezegd. De capaciteit van de trafo bleek niet voldoende voor de aansluiting van de 30 vakantiewoningen van SHP.
2.4.
Vervolgens hebben partijen besloten de trafo te verzwaren. Op 13 november 2014 heeft Liander daarvoor een offerte uitgebracht voor € 9.826,61 exclusief btw. SHP heeft deze offerte op 22 november 2014 geaccepteerd. Liander heeft de overeengekomen werkzaamheden op 17 december 2014 afgerond, waarna SHP de daarop betrekking hebbende factuur van 12 januari 2015 heeft betaald.
2.5.
SHP stelt door de onjuiste informatie van Liander tijdens de bespreking van 24 juni 2014 schade te hebben geleden. Deze heeft zij begroot op € 46.420,00. Voor dit bedrag heeft zij een factuur gedateerd 1 april 2015 gezonden. Liander heeft deze onbetaald gelaten.

3.Het geschil

3.1.
SHP vordert – samengevat – dat voor recht wordt verklaard dat Liander onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld dan wel jegens haar toerekenbaar tekort is geschoten en Liander haar schade moet vergoeden. Deze schade begroot zij op € 46.420,44. Zij vordert dat Liander wordt veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 24 juni 2014 tot aan de dag van algehele voldoening. Voorts vordert zij Liander te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten, door haar begroot op € 1.239,20.
3.2.
SHP grondt haar vordering op een onrechtmatig handelen dan wel een toerekenbare tekortkoming van Liander. Aanvankelijk wilde SHP akkoord gaan met het voorstel van Liander voor een trafo voor een prijs van € 39.250,00. Later besloten partijen tot een aansluiting op de bestaande trafo bij het zwembad waarvoor Liander geen kosten bij SHP in rekening zou brengen. In augustus 2014 bleek de capaciteit van die trafo onvoldoende te zijn waardoor SHP uiteindelijk noodgedwongen heeft moeten kiezen voor een verzwaring daarvan. In verband met de verzwaring heeft zij extra kosten moeten maken. SHP begroot de totale kosten, waaronder de onder 2.4. vermelde kosten die Liander bij haar in rekening heeft gebracht, op € 88.633,00. Afgezet tegen de kosten voor een nieuwe trafo voor € 39.250,00 stelt zij dat zij € 46.420,44 aan extra kosten heeft gehad. Die extra kosten wil zij als schade vergoed zien.
3.3.
Liander voert het verweer dat SHP niet duidelijk is in haar stellingen. SHP verzuimt te benoemen waaruit het door haar gestelde onrechtmatig handelen en toerekenbaar tekortschieten bestaat. Niet duidelijk is welke norm is geschonden of welke verbintenis zij niet is nagekomen en ook de schadeberekening is niet duidelijk. SHP handelt hiermee in strijd met de procesvoorschriften van artikel 111 lid 2 en 150 Rv. Voorts heeft Liander in haar dagvaarding geen volledige weergave gegeven van het geschil, waarmee zij handelt in strijd met het bepaalde in artikel 21 Rv.
3.4.
Meer inhoudelijk is het verweer dat in de door SHP gestelde feiten geen onrechtmatig handelen of een toerekenbare tekortkoming is gelegen. Liander heeft nimmer aangeboden een trafo te leveren voor € 39.250,00. Haar daarop gerichte prijsopgave was een indicatie, niet een aanbod. SHP is met deze indicatie, indien al mogelijk, ook niet akkoord gegaan. Liander heeft op 14 april 2014 een offerte uitgebracht voor een nieuwe trafo voor een prijs van € 52.507,09. SHP is daarmee niet akkoord gegaan, immers heeft SHP gekozen voor de alternatieve aansluiting op de trafo van het zwembad. Voor de daarvoor noodzakelijke verzwaring heeft Liander haar het veel lagere bedrag van € 9.826,61 exclusief btw in rekening gebracht. Het voordeel van deze oplossing is bovendien dat het hier, anders dan bij een nieuwe trafo, om een grootverbruik-aansluiting gaat waarbij de verbruikskosten veel lager zijn. Als SHP zich in die oplossing niet kon vinden, had zij dat op dat moment moeten zeggen. Door in te stemmen met deze oplossing heeft SHP haar eventuele eerdere aanspraken verwerkt. Verder voert Liander aan dat zij nimmer een ingebrekestelling heeft ontvangen zodat zij ter zake enige tekortkoming niet in verzuim is gekomen. In verband met de gevorderde schade beroept Liander zich op daarop betrekking hebbende beperkingen in haar algemene voorwaarden. Voorts voert zij verweer tegen de door SHP overgelegde schadeopstelling.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot de formele verweren van Liander wordt het volgende overwogen. Liander stelt dat SHP niet duidelijk maakt welk verwijt haar wordt gemaakt. De rechtbank volgt haar daarin niet. Het verwijt van SHP is kort en goed dat Liander haar geen aansluiting op de bestaande trafo bij het zwembad had moeten adviseren, noch met haar een daarop gerichte overeenkomst had moeten aangaan, omdat de capaciteit van die trafo onvoldoende was. Toen SHP daarmee bekend werd in augustus 2014 had SHP geen andere keuze dan die trafo te laten verzwaren. Voor het bestellen van een nieuwe trafo was er toen geen tijd meer. De levertijd van een nieuwe trafo was 18 weken, zoals in de offerte van Liander van 14 april 2014 is vermeld, zodat daarmee de geplande oplevering van de vakantiewoningen halverwege december 2014 niet gehaald zou worden. Bovendien kon SHP, naar zij stelt, op dat moment ook niet meer terugkomen op haar besluit om aan te sluiten op de bestaande trafo omdat zij de daarvoor benodigde transportleiding en verdeelkast al had besteld en daarvoor kosten had gemaakt. In zoverre zijn de stellingen van SHP naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk. Bovendien is in de dagvaarding, ook anders dan Liander stelt, het geschil tussen partijen volledig weergegeven waarbij zij bovendien de daarop betrekking hebbende correspondentie als productie heeft overgelegd. Ook het daarop gerichte verweer van Liander kan daarom niet slagen.
4.2.
De beoordeling is verder als volgt. Partijen zijn overeengekomen dat zou worden aangesloten op de bestaande trafo bij het zwembad. Partijen hebben daarbij niet gerekend op een daarvoor noodzakelijke verzwaring. Voor de aansluiting zou Liander aanvankelijk geen kosten bij SHP in rekening brengen. Op 29 augustus 2014 werd echter duidelijk dat de trafo onvoldoende capaciteit had en deze moest worden verzwaard. De conclusie daaruit is dat Liander haar verbintenis tot het verzorgen van een aansluiting zonder verzwaring niet kon nakomen. Die tekortkoming is haar toerekenbaar. De schade die SHP daardoor heeft geleden dient zij daarom te vergoeden. Daarbij gaat het in ieder geval om de kosten van de verzwaring zelf, maar voor die kosten heeft SHP haar rechten verwerkt. Zij is met Liander immers overeengekomen dat deze kosten voor haar rekening zouden komen. Zij heeft Liander de opdracht gegeven de verzwaring uit te voeren voor € 9.826,61 exclusief btw. Liander mocht erop vertrouwen dat SHP deze kosten zou betalen, zoals zij heeft gedaan, en deze niet nog terug zou vorderen.
4.3.
De rechtsverwerking geldt niet voor de andere kosten die SHP stelt als gevolg van de verzwaring te hebben moeten maken. Uit de door SHP overgelegde schadeopstelling (productie 19 bij akte van 15 april 2016) volgt dat de kosten voor de aansluiting op de bestaande trafo zonder verzwaring € 40.728,00 zijn. Het gaat hier om kosten voor een verdeelkast en een transportleiding. Dezelfde kosten worden gemaakt bij een verzwaring, maar volgens de eerdergenoemde schadeopstelling komt daar in geval van een verzwaring een aantal kosten bij. Naast de eerdergenoemde kosten voor de verzwaring zelf, gaat het om € 35.096,00. Liander stelt dat SHP die kosten geheel of gedeeltelijk ook zou hebben moeten maken bij een aansluiting zonder een verzwaring. Dit wordt door SHP betwist. Voor de vaststelling daarvan acht de rechtbank een deskundigenbericht nodig, waarvoor hierna, vanaf r.ov. 4.8. instructies worden gegeven.
4.4.
Anders dan uit de stellingen van SHP volgt, is voor het vaststellen van de schade niet van belang of SHP op 24 juni 2014 voor een nieuwe trafo zou hebben gekozen als zij toen wist dat voor de aansluiting op de bestaande trafo een verzwaring nodig was met alle kosten die daarbij komen. SHP beroept zich immers niet op dwaling met betrekking tot de op 24 juni 2014 gesloten overeenkomst en grondt haar vordering niet op een vernietiging. Ook anders dan SHP stelt, is er nooit een mogelijkheid geweest voor SHP een nieuwe trafo van Liander te kopen voor € 39.250,00. Dit bedrag is door Liander alleen als indicatie gegeven. Uiteindelijk heeft Liander de nieuwe trafo aangeboden voor € 52.507,09, maar ook dit heeft niet tot een overeenkomst geleid, immers zijn partijen op 24 juni 2014 een aansluiting op de bestaande trafo overeengekomen, waarvan zij toen dachten dat de totale kosten lager waren. Overigens is voor de vaststelling van de schade niet van belang voor welke prijs SHP een nieuwe trafo had kunnen kopen van Liander omdat de schadeplichtigheid gegrond is op een tekortschieten van Liander in de nakoming van de verbintenis tot aansluiting op de bestaande trafo zonder dat daarvoor een verzwaring nodig is, en niet op dwaling. Voor de vaststelling van de schade is dus niet van belang wat SHP gedaan zou hebben als zij op 24 juni 2014 al had geweten dat voor de aansluiting een verzwaring nodig was. Om dezelfde reden is voor de vaststelling van de schade ook niet van belang de stelling van Liander dat de verbruikskosten bij de aansluiting op de bestaande trafo lager zijn dan de verbruikskosten bij een nieuwe trafo.
4.5.
Anders dan Liander stelt, is voor een schadevergoedingsplicht niet nodig dat SHP in verband met haar tekortkoming in verzuim is. Bij de hiervoor genoemde schade gaat het om kosten die SHP heeft moeten maken als gevolg van de tekortkoming van Liander. Het betreft gevolgschade, dat wil zeggen door SHP definitief geleden schade. Deze schade kan niet alsnog door (een correcte) nakoming ongedaan worden gemaakt, immers is nakoming niet mogelijk.
4.6.
Ook anders dan Liander stelt, kan zij zich niet beroepen op enige beperking van aansprakelijkheid in haar algemene voorwaarden. Gesteld noch gebleken is dat deze voorwaarden op 24 juni 2014 zijn overeengekomen, zodat reeds daarom aan dat beroep wordt voorbijgegaan.
4.7.
Nu Liander reeds op grond van het voorgaande gehouden is om de mogelijk door SHP geleden schade te vergoeden hoeft de rechtbank niet meer toe te komen aan de beoordeling of het handelen van Liander daarnaast een onrechtmatige daad oplevert.
4.8.
Gelet op de door SHP betwiste stelling van Liander dat SHP de onder r.ov. 4.3. bedoelde kosten ook bij een aansluiting zonder verzwaring zou hebben moeten maken, is het nodig dat daarover een deskundigenbericht wordt ingewonnen. Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.
4.9.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige op het gebied van elektriciteitsnetwerken en dat de navolgende vragen dienen te worden voorgelegd:
1. Wat is uw oordeel over de noodzaak en de hoogte van de in de schadeopstelling onder “verzwaren trafo“ vermelde kosten, uitgezonderd de daar genoemde
€ 40.728,00 en € 10.809,00 ?
2. Moesten die kosten ook, geheel of gedeeltelijk, worden gemaakt indien de aansluiting zonder verzwaring van de trafo kon worden gerealiseerd?
3. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
4.10.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige i beginsel door eisende partij moet worden gedeponeerd. Dit voorschot zal daarom door SHP moeten worden betaald.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 27 juli 2016 voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over de aangekondigde deskundigenrapportage,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2016.