ECLI:NL:RBGEL:2016:4578

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 juli 2016
Publicatiedatum
18 augustus 2016
Zaaknummer
301831
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in (onder)aannemingsovereenkomst met arbitragebeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident in het kader van een (onder)aannemingsovereenkomst. Eiseres in de hoofdzaak, CashFlex Factoring B.V., heeft vorderingen op gedaagde 3, die als hoofdaannemer fungeert, uit hoofde van openstaande facturen. Gedaagde 3 heeft zich beroepen op een arbitragebeding dat is opgenomen in de algemene voorwaarden van de aannemingsovereenkomst, waarin is bepaald dat geschillen beslecht dienen te worden door de Raad van Arbitrage voor de Bouw. De rechtbank heeft zich in het incident onbevoegd verklaard om van het geschil tussen CashFlex en gedaagde 3 kennis te nemen, omdat het arbitragebeding van toepassing is. Dit betekent dat CashFlex haar vorderingen tegen gedaagde 3 niet bij de rechtbank kan aanbrengen, maar dit via de arbitrageprocedure moet doen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de cessie van de vordering van gedaagde 1 op gedaagde 3 aan CashFlex niet afdoet aan de mogelijkheid voor gedaagde 3 om het arbitragebeding tegen CashFlex in te roepen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de toepassing van het arbitragebeding niet onaanvaardbaar is, ook al kan dit leiden tot verschillende uitkomsten in de arbitrageprocedure en de rechterlijke procedure. De rechtbank heeft CashFlex veroordeeld in de proceskosten van het incident en de hoofdzaak, omdat zij nodeloos kosten heeft veroorzaakt door de zaak bij de verkeerde rechter aanhangig te maken. De zaak tegen gedaagde 1, gedaagde 2 en gedaagde 4 is naar de rol verwezen voor uitlating door CashFlex over het voortzetten van de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/301831 / HA ZA 16-225 / 115 / 622
Vonnis in incident en in de hoofdzaak van 20 juli 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CASHFLEX FACTORING B.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. R.H.P. van de Venne te Zutphen,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te [plaats 1] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3],
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. G.H. Hermanides te Eindhoven,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 4],
gevestigd te [plaats 1] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna CashFlex, [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen van 11 en 22 december 2015 met producties
- de herstelexploten van 29 februari 2016
- de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring ex artikel 1022 Rv met producties van [gedaagde 3]
- de incidentele conclusie van antwoord van CashFlex.
1.2.
Tegen [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 4] is verstek verleend.
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in het incident

2.1.
[gedaagde 3] heeft als hoofdaannemer op 12 mei 2015 met [gedaagde 1] als onderaannemer een overeenkomst van (onder)aanneming van werk gesloten uit hoofde waarvan [gedaagde 1] verschillende werkzaamheden diende te verrichten op het werk “Vitelia te Wansum” (hierna ook: de (aannemings)overeenkomst).
2.2.
Op deze overeenkomst zijn van toepassing de algemene inkoop- en onderaannemingsvoorwaarden van [gedaagde 3] , waarin in artikel 23 lid 2 is bepaald dat alle geschillen die tussen [gedaagde 3] en [gedaagde 1] mochten rijzen naar aanleiding van de overeenkomst beslecht dienen te worden door de Raad van Arbitrage voor de Bouw (RvA), behoudens indien de wet dwingend anders voorschrijft. Ook de Uniforme Administratieve Voorwaarden 2012 (UAV 2012) zijn van toepassing verklaard op deze overeenkomst, waarin in paragraaf 49 de RvA bevoegd is verklaard om van naar aanleiding van de overeenkomst ontstane geschillen tussen [gedaagde 3] en [gedaagde 1] kennis te nemen.
2.3.
[gedaagde 1] heeft vorderingen op [gedaagde 3] uit hoofde van openstaande vijf facturen gedateerd in oktober en november 2015 tot een beloop van € 153.548,25 gecedeerd aan CashFlex. Daaraan ligt een factoringovereenkomst van 4 juni 2015 tussen CashFlex en [gedaagde 1] ten grondslag (hierna ook: de factoringovereenkomst). Artikel 7 van de factoringovereenkomst regelt de retrocessie en terugbetaling. Daarin is bepaald onder welke voorwaarden [gedaagde 1] verplicht is om de aan CashFlex overgedragen vorderingen terug te kopen tegen de aankoopprijs.
2.4.
[gedaagde 3] heeft de betaling van die facturen opgeschort vanwege een gestelde tegenvordering van ruim € 160.000,00 op [gedaagde 1] uit hoofde van schadevergoeding als gevolg van wanprestatie of onrechtmatige daad van [gedaagde 1] bij de uitvoering van de aannemingsovereenkomst. Bij brief van 18 november 2015 van haar advocaat heeft [gedaagde 3] de aannemingsovereenkomst ontbonden, [gedaagde 1] nogmaals aansprakelijk gesteld voor de schade en zich beroepen op verrekening van de openstaande facturen met haar tegenvordering.
2.5.
Bij brief van 20 november 2015 heeft CashFlex aan [gedaagde 1] medegedeeld dat zij moet meewerken aan retrocessie van de overgedragen vorderingen die [gedaagde 3] onbetaald laat. Voor het geval [gedaagde 1] daar geen medewerking aan kan verlenen heeft CashFlex [gedaagde 1] aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade. [gedaagde 1] heeft niet meegewerkt aan de retrocessie. Daarop heeft CashFlex [gedaagde 3] gesommeerd tot betaling van de aan haar gecedeerde vorderingen van
€ 153.548,25. [gedaagde 3] weigert die betaling met een beroep op verrekening van haar tegenvordering uit hoofde van schadevergoeding.
2.6.
CashFlex vordert in de hoofdzaak primair betaling van € 153.548,25 van [gedaagde 3] uit hoofde van nakoming van de betalingsverplichting van [gedaagde 3] uit de aannemingsovereenkomst. Subsidiair vordert zij dat bedrag van [gedaagde 1] ter uitvoering van de retrocessie van artikel 7 van de factoringovereenkomst dan wel als schadeloosstelling. Meer subsidiair vordert zij dat bedrag van [gedaagde 2] en/of [gedaagde 4] uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid, nu [gedaagde 2] en [gedaagde 4] (indirect) bestuurders zijn van [gedaagde 1] .
2.7.
[gedaagde 3] vordert in incident dat de rechtbank zich ex artikel 1022 lid 1 Rv onbevoegd verklaart om van het geschil in de hoofdzaak jegens haar kennis te nemen.
Zij legt daaraan ten grondslag dat in de op de aannemingsovereenkomst van toepassing zijnde algemene voorwaarden en UAV 2012 een arbitragebeding is opgenomen.
2.8.
Het verweer van CashFlex strekt tot afwijzing van de incidentele vordering van [gedaagde 3] . Zij voert daartoe aan dat toepassing van het arbitragebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
2.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
Ingevolge artikel 1022 lid 1 Rv verklaart de rechter, bij wie een geschil aanhangig is gemaakt waarover een overeenkomst tot arbitrage is gesloten, zich onbevoegd, indien een partij zich voor alle weren op het bestaan van deze overeenkomst beroept, tenzij de overeenkomst ongeldig is.
3.2.
Door cessie heeft CashFlex de onderhavige vordering van [gedaagde 1] op [gedaagde 3] verkregen, zodat [gedaagde 3] uitsluitend aan CashFlex bevrijdend kan betalen. Overgang van een vordering laat de verweermiddelen van de schuldenaar onverlet (artikel 6:145 BW). Dit betekent dat [gedaagde 3] het arbitragebeding kan tegenwerpen aan CashFlex.
3.3.
Het arbitragebeding is dus van toepassing tussen CashFlex en [gedaagde 3] . De rechtbank is hierdoor in beginsel niet bevoegd kennis te nemen van de hoofdzaak tussen CashFlex en [gedaagde 3] . Slechts indien de toepassing van het arbitragebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, kan dit anders zijn. Daarvan is slechts bij hoge uitzondering sprake.
3.4.
Dat een arbitrageprocedure over een geschil tot een andere uitkomst kan leiden dan een procedure bij de rechtbank over datzelfde geschil is op zichzelf onvoldoende grond om een arbitragebeding te doorbreken in de zin dat daarmee nog niet is voldaan aan het vereiste dat toepassing van het arbitragebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Immers, het is niet meer dan logisch dat twee verschillende instanties tot verschillende uitkomsten kunnen komen. Beide instanties staan los van elkaar en kunnen allebei een andere afweging maken, hetgeen inherent is aan rechtspraak.
3.5.
Ook valt niet in te zien dat splitsing van de zaak van CashFlex tegen enerzijds [gedaagde 3] (als arbitrageprocedure bij de RvA) en anderzijds [gedaagde 1] en haar bestuurders [gedaagde 2] en [gedaagde 4] (als rechterlijke procedure bij deze rechtbank) naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Hoewel er enige raakvlakken zullen zijn tussen beide zaken gaat het in beide zaken in de kern niet om dezelfde feiten en rechtsvragen. In de zaak tussen CashFlex tegen [gedaagde 3] gaat het om de naleving van de aannemingsovereenkomst. Daarbij moet worden beoordeeld in hoeverre [gedaagde 1] in de nakoming van haar verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst jegens [gedaagde 3] tekort is geschoten en wat (de omvang van) de schade van [gedaagde 3] daaruit is. In de zaak tussen CashFlex tegen [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 4] draait het juist om de naleving van de factoringovereenkomst. Daarbij moet worden beoordeeld of [gedaagde 1] jegens CashFlex tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de factoringovereenkomst, en dan met name de retrocessie-verplichting van artikel 7, en voorts of in dat kader sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid van de bestuurders [gedaagde 2] en [gedaagde 4] . Daarbij staan centraal de vragen of [gedaagde 1] haar meldingsplicht jegens CashFlex heeft geschonden en/of zij aan haar garantieverplichtingen heeft voldaan, zoals is voorgeschreven in artikel 7, en voorts welke wetenschap [gedaagde 2] en [gedaagde 4] daarvan hadden.
3.6.
Gelet op het hiervoor omschreven onderscheid tussen de beoordelingskaders van beide zaken kan splitsing en afzonderlijke behandeling door verschillende instanties niet als onaanvaardbaar worden beschouwd. Daar komt nog bij dat er vanuit mag worden gegaan dat een factoringonderneming als CashFlex over voldoende deskundigheid beschikt om de overeenkomsten, waar de vorderingen die zij overneemt op zien, te doorgronden, zodat zij op de hoogte was van het arbitragebeding in de aannemingsovereenkomst en de mogelijke consequenties daarvan.
3.7.
De slotsom is dat [gedaagde 3] zich met succes kan beroepen op het arbitragebeding en de rechtbank zich onbevoegd zal verklaren om van het geschil tussen CashFlex en [gedaagde 3] kennis te nemen. Met deze beslissing in het onderhavige incident komt tevens een einde aan de hoofdzaak tussen CashFlex en [gedaagde 3] .
3.8.
CashFlex zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
3.9.
CashFlex zal ook in de proceskosten van de hoofdzaak tussen CashFlex en [gedaagde 3] worden veroordeeld, nu zij nodeloos kosten heeft veroorzaakt door die hoofdzaak bij de verkeerde rechter aanhangig te maken. De kosten aan de zijde van [gedaagde 3] in de hoofdzaak worden begroot op € 3.864,00 aan betaald griffierecht.
3.10.
In de hoofdzaak tussen CashFlex en [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 4] zal de zaak naar de rol worden verwezen voor uitlating zijdens CashFlex.
4. De beslissing
De rechtbank
in het incident
4.1.
verklaart zich onbevoegd van het geschil tussen CashFlex en [gedaagde 3] kennis te nemen,
4.2.
veroordeelt CashFlex in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde 3] tot op heden begroot op € 452,00,
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak tussen CashFlex en [gedaagde 3]
4.4.
veroordeelt CashFlex in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 3] tot op heden begroot op € 3.864,00,
4.5.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak tussen CashFlex en [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 4]
4.6.
verwijst de zaak naar de rol van
3 augustus 2016voor uitlating door CashFlex over het voortzetten van de procedure jegens [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 4] .
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2016.
Coll.: HS