ECLI:NL:RBGEL:2016:4563

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 augustus 2016
Publicatiedatum
17 augustus 2016
Zaaknummer
05/740069-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van het binnen Nederland brengen van cocaïne door een man uit Curaçao en zijn zus uit Nederland

Op 3 augustus 2016 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 29-jarige man uit Curaçao en zijn 25-jarige zus uit Nederland. Beiden zijn veroordeeld voor het medeplegen van het binnen het grondgebied van Nederland brengen van ruim een kilo cocaïne. De man kreeg een gevangenisstraf van 24 maanden, terwijl zijn zus werd veroordeeld tot 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Een 35-jarige vrouw die hen hielp, kreeg een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

De zaak kwam aan het licht toen op 18 februari 2016 een postpakket met 1036,38 gram cocaïne op het woonadres van de verdachte werd bezorgd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de inhoud van het pakket, mede op basis van getuigenverklaringen en WhatsApp-berichten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte haar woonadres ter beschikking had gesteld voor de aflevering van de cocaïne en dat er voldoende bewijs was voor medeplegen.

De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar blanco strafblad. Uiteindelijk werd een lagere gevangenisstraf opgelegd dan door de officier van justitie was geëist, met een voorwaardelijke straf als waarschuwing voor de toekomst. De rechtbank verklaarde ook dat de in beslag genomen voorwerpen verbeurd werden verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740069-16
Datum uitspraak : 03 augustus 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [adres]
Raadsman: mr. J.C.C.M. Brand, advocaat te Westervoort.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbaar gehouden terechtzitting van 20 juli 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
zij in of omstreeks de periode van 14 februari 2016 tot en met 18 februari 2016, althans in de periode van 01 februari 2016 tot en met 18 februari 2016, in de gemeente Arnhem en/of de gemeente Haarlemmermeer, in elk geval (elders) in Nederland, en/of Curaçao, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (ongeveer) 1036,38 gram,
althans (ongeveer) 900 gram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer onbekend gebleven
perso(o)n(en), in of omstreeks de periode van 14 februari 2016 tot en met 18 februari 2016, althans in de periode van 01 februari 2016 tot en met 18 februari 2016 in de gemeente Arnhem en/of de gemeente Haarlemmermeer, in elk geval (elders) in Nederland, en/of Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (in totaal) (ongeveer) 1036,38 gram, althans (ongeveer) 900 gram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2]
en/of die onbekend gebleven perso(o)n(en) - al dan niet tegen betaling van
(een) geld(bedrag) - haar, verdachtes, (woon)adres (als post-/afleveradres)
ter beschikking te stellen; (art 2 ahf/ond A Opiumwet) (art 10 lid 1 ahf/ond a alinea Opiumwet)
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op18 februari 2016 is aan het woonadres van verdachte, te weten [adres] , een postpakket afkomstig uit Curaçao bezorgd [2] , waarin door medewerkers van de douane op Schiphol een hoeveelheid van 1036,38 gram cocaïne [3] was aangetroffen [4] .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. De officier van justitie acht wel bewezen dat verdachte medeplichtig is aan het binnen Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne door het ter beschikking stellen van haar woonadres.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten nu noch de samenwerking met de medeverdachten, noch de opzet op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de harddrugs kan worden bewezen.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft ontkend dat zij wist dat in het postpakket, dat zij op 18 februari 2016 in ontvangst heeft genomen, cocaïne zat.
Medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna te noemen: [medeverdachte 2] ) heeft ter terechtzitting van 20 juli 2016 als getuige over dit postpakket verklaard dat verdachte wist dat er cocaïne in het pakket zou zitten, omdat hij in september 2015 bij verdachte was geweest om hierover afspraken te maken. Er is toen afgesproken dat hij het adres van verdachte mocht gebruiken om pakketten met cocaïne naartoe te verzenden vanuit Curaçao en er is gesproken over de betaling die verdachte hiervoor zou ontvangen [5] , aldus [medeverdachte 2] .
Uit een WhatsApp bericht van 17 februari 2016 volgt dat medeverdachte [medeverdachte 1] (de zuster van [medeverdachte 2] , hierna te noemen [medeverdachte 1] ) aan verdachte heeft gemeld dat [medeverdachte 2] had gevraagd of zij haar deur in de gaten wilde houden en of zij [medeverdachte 1] wilde inseinen als het er was en dat verdachte hierop reageerde met een opgestoken duimpje en aangaf “1:30 moet ik wel weg” [6] .
Naar aanleiding van de voorgehouden WhatsApp berichten tussen haar en [medeverdachte 1] op 7 september 2015 en 9 september 2015 heeft verdachte over het voornoemde, op 6 september 2015 onderschepte, postpakket bij de politie verklaard dat ze wel vermoedde dat de inhoud hiervan drugs betrof [7] .
Gelet op de voornoemde WhatsApp berichten in samenhang met de getuigenverklaring van [medeverdachte 2] oordeelt de rechtbank overtuigend bewezen dat verdachte wist dat de van Curaçao afkomstige, aan haar woonadres gerichte, postpakketten harddrugs bevatten. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verdachte dit reeds bij de eerste zending in september 2015 wist en acht dan ook de verklaring van verdachte dat zij bij de tweede zending in februari 2016 wist noch vermoedde dat er drugs in zouden zitten, niet geloofwaardig.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Verdachte heeft haar woonadres als afleveradres voor de cocaïne ter beschikking gesteld en toen het postpakket met daarin de cocaïne arriveerde, heeft zij het in ontvangst genomen. Dit alles had zij van tevoren zo afgesproken met medeverdachte [medeverdachte 2] , al dan niet via medeverdachte [medeverdachte 1] , en tegen betaling.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte(n) is komen vast te staan. De bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde is naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Immers zonder haar adres voor de aflevering was de invoer van de cocaïne in Nederland met een postpakket niet mogelijk geweest.
Voor zover de verdediging nog heeft betoogd dat het opzet van verdachte niet was gericht op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, oordeelt de rechtbank dat nu verdachte het postpakket in Nederland ontving en zij wist dat het postpakket van Curaçao kwam, in samenhang met de bij haar aanwezig wetenschap van de drugs in het postpakket, de voornoemde opzet van verdachte in voldoende mate is bewezen.
Gelet op het vooroverwogene acht de rechtbank het primair tenlastegelegde bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
zij in
of omstreeksde periode van 14 februari 2016 tot en met 18 februari 2016,
althans in de periode van 01 februari 2016 tot en met 18 februari 2016,in de gemeente Arnhem en/of de gemeente Haarlemmermeer,
in elk geval (elders) in Nederland,en/of Curaçao, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen,opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht
(ongeveer)1036,38 gram,
althans (ongeveer) 900 gram, in elk geval een (grote) hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het primaire feit:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht in de strafmaat rekening te houden met de geringe rol van verdachte. Daarbij is ook een aanzienlijk lagere straf dan door officier van justitie geëist passend, mede gelet op het feit dat verdachte niet eerder door een strafrechter is veroordeeld.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 14 juni 2016.
Verdachte en haar medeverdachten hebben ruim een kilo cocaïne binnen het grondgebied van Nederland gebracht. Het is een feit van algemene bekendheid dat (hard)drugs maatschappelijk gezien voor veel schade zorgen. De gezondheidsbelangen van anderen worden immers op het spel gezet en de mensen die afhankelijk zijn van deze drugs veroorzaken veel overlast en schade om deze drugs te kunnen bekostigen.
Verdachte heeft - naar de rechtbank aannemelijk acht - bij deze delicten gehandeld uit financieel gewin, terwijl zij geen oog heeft gehad voor de risico's voor de volksgezondheid en de schade voor de samenleving. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat verdachte, gelet op haar ontkennende houding, geen verantwoordelijkheid neemt voor haar handelen. In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte een blanco strafblad heeft.
Alles afwegende, acht de rechtbank een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist op zijn plaats. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen als waarschuwing voor verdachte om zich voortaan van het plegen van - al dan niet soortgelijke - delicten te onthouden.
Beslag
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan verdachte toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met betrekking tot welke het bewezenverklaarde is begaan.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 24, 27, 33, 33a, 47 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • Mes, kleur rood, Solingen;
  • Doos, kleur wit, met inhoud etenswaren en geschenkartikelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.H. van Laethem (voorzitter), mr. H.P.M. Kester-Bik en mr. M.A. Jansen-van Leeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.B. Moll van Charante, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 03 augustus 2016.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossier Pancake, dossiernummer PL0600-2016079405, gesloten op 23 april 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van observatie donderdag 18 februari 2016; het proces-verbaal van verhoor verdachte p. 571.
3.Het proces-verbaal testen en wegen cocaïne p. 482-483.
4.Het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee van 17 februari 2016 p. 40-41; een schriftelijk bescheid inhoudende een formulier gecontroleerde aflevering binnen Nederland p. 51; het proces-verbaal van bevindingen p. 104.
5.De verklaring van getuige [medeverdachte 2] afgelegd ter terechtzitting van 20 juli 2016.
6.Het proces-verbaal van bevindingen p. 268
7.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 juli 2016; het proces-verbaal van verhoor verdachte p. 602.