In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 13 juli 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en een gedaagde, waarbij het advocatenkantoor van de gedaagde werd aangeklaagd voor tekortkomingen in de nakoming van een overeenkomst van opdracht. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. van Reeven-Özer, stelde dat het advocatenkantoor niet adequaat had gehandeld in de begeleiding van zijn echtscheiding en dat dit had geleid tot schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een overeenkomst van opdracht was tussen de eiser en het advocatenkantoor, waarbij de gedaagde de eiser bijstond in zijn echtscheiding met mevrouw [naam 2]. De eiser vorderde een verklaring voor recht dat de gedaagde toerekenbaar tekortgeschoten was in de behartiging van zijn belangen en aansprakelijk was voor de schade, alsook een vergoeding van gemaakte rechtsbijstandskosten.
De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet tekortgeschoten was in haar verplichtingen, omdat niet was aangetoond dat de gedaagde de zorgvuldigheid had geschonden die van een redelijk handelend vakgenoot verwacht mag worden. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet voldoende had onderbouwd dat de gedaagde fouten had gemaakt in de draagkrachtberekeningen en dat de gedaagde niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de inhoud van het convenant dat door een andere advocaat was opgesteld. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat hij schade had geleden door de vermeende tekortkomingen van de gedaagde.
Als gevolg van deze bevindingen werd de eiser veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde waren begroot op € 2.813,--. Dit vonnis benadrukt het belang van zorgvuldigheid en de verantwoordelijkheden van advocaten in het kader van overeenkomsten van opdracht.