ECLI:NL:RBGEL:2016:4533

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
16 augustus 2016
Zaaknummer
294601
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van advocatenkantoor voor tekortkomingen in de nakoming van een overeenkomst van opdracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 13 juli 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en een gedaagde, waarbij het advocatenkantoor van de gedaagde werd aangeklaagd voor tekortkomingen in de nakoming van een overeenkomst van opdracht. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. van Reeven-Özer, stelde dat het advocatenkantoor niet adequaat had gehandeld in de begeleiding van zijn echtscheiding en dat dit had geleid tot schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een overeenkomst van opdracht was tussen de eiser en het advocatenkantoor, waarbij de gedaagde de eiser bijstond in zijn echtscheiding met mevrouw [naam 2]. De eiser vorderde een verklaring voor recht dat de gedaagde toerekenbaar tekortgeschoten was in de behartiging van zijn belangen en aansprakelijk was voor de schade, alsook een vergoeding van gemaakte rechtsbijstandskosten.

De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet tekortgeschoten was in haar verplichtingen, omdat niet was aangetoond dat de gedaagde de zorgvuldigheid had geschonden die van een redelijk handelend vakgenoot verwacht mag worden. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet voldoende had onderbouwd dat de gedaagde fouten had gemaakt in de draagkrachtberekeningen en dat de gedaagde niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de inhoud van het convenant dat door een andere advocaat was opgesteld. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat hij schade had geleden door de vermeende tekortkomingen van de gedaagde.

Als gevolg van deze bevindingen werd de eiser veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde waren begroot op € 2.813,--. Dit vonnis benadrukt het belang van zorgvuldigheid en de verantwoordelijkheden van advocaten in het kader van overeenkomsten van opdracht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/294601 / HA ZA 15-703
Vonnis van 13 juli 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. S. van Reeven-Özer te Rijen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde,
procesadvocaat mr. A. van Hees te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 februari 2016
  • het verkort proces-verbaal van comparitie van 3 juni 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen [eiser] en [gedaagde] is op of omstreeks 9 april 2012 een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen, op grond waarvan [gedaagde] , in de persoon van mr. [naam 1] , advocaat te [plaats] , [eiser] heeft bijgestaan in de echtscheiding waarin deze verwikkeld was met mevrouw [naam 2] (hierna: [naam 2] ).
2.2.
[gedaagde] heeft bij brief van 12 juni 2012 een tweetal draagkrachtberekeningen aan [eiser] gezonden en per e-mail op 13 juni 2012 nog eens twee draagkrachtberekeningen.
2.3.
In een e-mail van 19 juli 2012 heeft de financieel adviseur van partijen, de heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ) aan mr. [naam 1] geschreven:
“…Wellicht weet u al dat [eiser][ [eiser] , toevoeging rechtbank]
financiering kan krijgen bij de bank om [naam 2][ [naam 2] , toevoeging rechtbank]
uit te kopen op basis van € 2.400 alimentatie per maand tot zijn 65e jaar.
Partijen hebben mij gevraagd een convenant te willen opstellen. We moeten nog even overleggen welke advocaat dit formeel indient bij de rechtbank.
(…..)”.
2.4.
Mr. [naam 1] heeft op 20 juli 2016 geantwoord:
“Nee, maar goed nieuws.
Ik ben zelf de komende drie weken met vakantie, maar bereikbaar op mobiel (….)
(….)
Mocht u nog vragen en of opmerkingen hebben dan verneem ik at graag.
(….)”.
2.5.
Op 28 juli 2012 hebben [eiser] en [naam 2] , een echtscheidingsconvenant ondertekend, waarin onder meer is opgenomen:
“PARTNERALIMENTATIE
Partijen kennen de wettelijke alimentatieprincipes (naar behoefte en draagkracht) en zijn het volgende overeengekomen.
De man zal maandelijks een bedrag groot € 2.000 (zegge tweeduizend euro’s) betalen aan de vrouw. Dit zal hij doen tot het bereiken van zijn 65e levensjaar.
De eerste betaling zal zijn in de maand waarin de echtscheiding definitief is ingevolge de beslissing hierover door de Rechtbank.
Betaling zal in de eerste maand een tijdsevenredig deel zijn van € 2.000 en elke volgende maand zal telkens vóór de 1e van de maand het bedrag ad € 2.000 zijn bijgeschreven op een door de vrouw aan te wijzen bankrekening.
De laatste betaling zal geschieden in de maand dat de man zijn 65e levensjaar bereikt en eveneens een tijdsevenredig deel zijn van € 2.000.
Genoemde alimentatie zal worden verhoogd met de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW, voor het eerst per 1 januari 2013.
(….)
VRIJWARING EN FINALE KWIJTING
Partijen verklaren jegens elkaar in dit kader de nodige informatieve openheid te hebben gegeven en de strekking en inhoud van dit convenant volledig te hebben begrepen en doen afstand van elk recht om na ondertekening vernietiging of ontbinding van de onderhavige overeenkomst te verkrijgen op basis van wilsgebreken of anderszins. Nakoming kan worden gevorderd, al dan niet met schadevergoeding.”
2.6.
In het dossier zit een brief van de Gemeente Mook en Middelaar waaruit blijkt dat de echtscheiding op 14 september 2014 is ingeschreven.
2.7.
Bij beschikking van 19 januari 2015 heeft de rechtbank Oost-Brabant het verzoek van [eiser] om wijziging van de alimentatieparagraaf van het convenant afgewezen.
2.8.
Bij brief van 10 februari 2015 heeft [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - een verklaring voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar tekort geschoten is in de behartiging van de belangen van [eiser] en aansprakelijk is voor de schade, waarvan de omvang in een schadestaatprocedure moet worden vastgesteld. Daarnaast vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 14.359,06 wegens kosten van gemaakte rechtsbijstand in procedures tegen [naam 2] , vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Hij legt hieraan ten grondslag dat het convenant niet voldoet aan de normen van de Vereniging van Advocaat Scheidingsmediators (vFAS), dat daarin bepalingen ontbreken die in zijn belang hadden moeten worden opgenomen en dat [gedaagde] hem niet geadviseerd heeft over een aantal uitgangspunten dat geldt bij het vaststellen van de alimentatie, in het bijzonder door geen berekening van het netto besteedbaar gezinsinkomen en van de behoefte van [naam 2] te maken en geen bepaling in het convenant op te nemen waarin het effect van toegenomen eigen inkomsten van [naam 2] is geregeld. Ook heeft [gedaagde] verzuimd om [eiser] te informeren over de (on)mogelijkheden om de vastgestelde alimentatie te wijzigen, indien bij de totstandkoming daarvan bewust is afgeweken van de wettelijke maatstaven. Verder verwijt [eiser] [gedaagde] dat er in de draagkrachtberekeningen fouten zijn gemaakt door op diverse punten van onjuiste bedragen uit te gaan. Door deze tekortkomingen moet [eiser] een hogere alimentatie betalen dan het geval zou zijn indien [gedaagde] hem op de juiste wijze van advies en bijstand had voorzien.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gezien de contractuele verhouding tussen partijen, zal de rechtbank dienen te beoordelen of [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst met [eiser] . De vraag is daarbij of [gedaagde] de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk bekwame en redelijk handelend vakgenoot in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. [eiser] stelt dat die vakgenoot een gespecialiseerd familierechtadvocaat is, lid van de Vereniging van Advocaat Scheidingsmediators (vFAS). [gedaagde] voert hiertegen geen verweer. De rechtbank zal die norm tot uitgangpunt nemen.
4.2.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat zij na medio juli 2012 niet bij de totstandkoming van het convenant betrokken is geweest. Het convenant is door [naam 3] opgesteld in een periode dat mr. [naam 1] met vakantie was. Uit het laatste contact tussen mr. [naam 1] en [naam 3] voor de vakantie van mr. [naam 1] , de e-mailwisseling van 19 en 20 juli 2012 (zie r.o. 2.3. en 2.4.), blijkt dat [naam 3] de opdracht van [eiser] en [naam 2] had om een convenant op te stellen. [gedaagde] betwist dat mr. [naam 1] of een van de andere aan haar kantoor verbonden advocaten nadien nog bemoeienis met de zaak hebben gehad.
4.3.
[eiser] stelt niet dat [gedaagde] het convenant zelf heeft opgesteld maar stelt dat zij wel bij het opstellen van het convenant betrokken is geweest. Hij wijst ter onderbouwing op de e-mail van [naam 3] van 13 februari 2016 aan zijn advocaat (productie 5 zijdens [eiser] ), waarin staat dat het door hem opgestelde convenant getoetst is door de advocaten. [naam 3] verklaart in deze e-mail:
“….Het door mij opgestelde convenant in de echtscheidingszaak [eiser] - [naam 2] is getoetst door de advocaten die deze vervolgens hebben ingediend bij de rechtbank”.
4.4.
Vorenstaande duidt inderdaad op betrokkenheid van [gedaagde] bij zowel de toetsing als de indiening. Uit het dossier blijkt evenwel dat in ieder geval het indienen van het echtscheidingsverzoek, waar het convenant deel van uitmaakt, door de advocaat van [naam 2] is verzorgd en niet door [gedaagde] . Ook staat niet ter discussie dat mr. [naam 1] in de periode voorafgaand aan de datum van ondertekening van het convenant met vakantie was, zoals ter zitting ook door [eiser] is erkend. Nu [eiser] niet aangeeft op welke wijze [naam 3] met [gedaagde] gecommuniceerd heeft over het door hem opgestelde conceptconvenant, [gedaagde] iedere betrokkenheid in die periode door mr. [naam 1] of een van de andere advocaten van het kantoor ontkent en [eiser] ook niet nader motiveert waaruit de toetsing zou hebben bestaan, staat het voor de rechtbank niet vast dat [gedaagde] het door [naam 3] opgestelde convenant voor het sluiten daarvan heeft getoetst. Het moet er derhalve voor gehouden worden dat [gedaagde] het conceptconvenant niet voordien heeft getoetst. [gedaagde] kan dus ook niet verweten worden dat het convenant afwijkt van de eisen die de Vereniging van Advocaat Scheidingsmediators (vFAS) aan een convenant stelt of dat daarin bepalingen ontbreken die in het belang van [eiser] opgenomen hadden moeten worden.
4.5.
Dit oordeel heeft ook gevolgen voor de stelling van [eiser] dat hij door [gedaagde] onvoldoende is geïnformeerd over de mogelijkheden en onmogelijkheden van een toekomstige wijziging van een in afwijking van de wettelijke normen overeengekomen alimentatie en het effect van toegenomen eigen inkomsten aan de zijde van [naam 2] . Nu ervan moet worden uitgegaan dat [gedaagde] het door [naam 3] opgestelde convenant niet heeft getoetst, kan haar ook niet worden verweten dat zij [eiser] op die specifieke problematiek had moeten wijzen.
4.6.
Vervolgens is de vraag of [eiser] in de periode tot medio juli 2012 juist is geïnformeerd over de methode van het berekenen van alimentatie, nu de informatie uit die fase mede maatgevend is geweest voor de regeling die hij met [naam 2] heeft getroffen.
4.7.
[eiser] stelt dat een berekening van het gezinsinkomen en van de behoefte van [naam 2] ontbreken en ook dat daardoor een hogere alimentatie tot stand gekomen is dan met toepassing van de wettelijke maatstaven het geval zou zijn geweest.
4.8.
[gedaagde] erkent dat er geen behoefteberekening is gemaakt, maar betwist dat daardoor schade is geleden. Zij stelt dat de behoefte van [naam 2] , op basis van de financiële gegevens van partijen zoals die blijken uit de IB aangifte 2011, uitgaande van de 60% vuistregel, gesteld kan worden op € 2.260,- netto per maand. Gelet op het toen bij [gedaagde] bekende inkomen van [naam 2] had zij dus in ieder geval behoefte aan een bedrag van € 2.000,- bruto per maand.
4.9.
Alhoewel (schriftelijk) advies over een belangrijk bestanddeel van alimentatie, de behoefte van de alimentatiegerechtigde, in beginsel de norm is, leidt het achterwege laten daarvan in het onderhavige geval niet tot de conclusie dat [gedaagde] door dit na te laten, in dit geval schadeplichtig is. [gedaagde] heeft onbetwist aangevoerd dat op het moment dat zij [eiser] adviseerde over de partneralimentatie, diens echtgenote een hogere (netto) behoefte had dan de het in het convenant opgenomen (bruto) alimentatiebedrag. Zonder nadere onderbouwing van de stellingen van [eiser] op dit punt, die ontbreekt, komt het verband tussen de gestelde tekortkoming en de geleden schade niet vast te staan.
4.10.
Ook stelt [eiser] dat [gedaagde] in de door haar opgestelde draagkrachtberekeningen van onjuiste gegevens is uitgegaan. Hij noemt daarbij zijn inkomen, het feit dat geen rekening is gehouden met kostenposten, verhoging van de hypothecaire lasten ten gevolge van de uitkoop van [naam 2] en de kosten van de (meerderjarige) kinderen.
4.11.
[gedaagde] verweert zich door aan te voeren dat op de door haar opgestelde en aan [eiser] gezonden draagkrachtberekeningen (zie r.o. 2.2.) noch door [naam 3] , noch door [eiser] commentaar geleverd is.
4.12.
De rechtbank kan uit de stellingen van [eiser] niet opmaken welke rekenkundige fouten hij [gedaagde] verwijt en welk effect de volgens [eiser] onjuist ingevulde posten op de uitkomst van de diverse berekeningen hebben. Alleen al om die redenen valt niet vast te stellen of [gedaagde] de voor haar geldende norm heeft geschonden, temeer daar de berekeningen aanvankelijk, zo heeft [gedaagde] onbetwist aangevoerd, geen aanleiding gaven tot opmerkingen.
4.13.
Nu niet komt vast te staan dat [gedaagde] toerekenbaar tekortgeschoten is in haar verplichtingen jegens [eiser] zal ook de vordering tot betaling van de kosten van rechtsbijstand gemaakt in een tweetal procedures tussen [eiser] en [naam 2] worden afgewezen.
4.14
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 1.909,00
- salaris advocaat
€ 904,00(2 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 2.813,00

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 2.813,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2016.
Coll: UW