ECLI:NL:RBGEL:2016:4428

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 juni 2016
Publicatiedatum
9 augustus 2016
Zaaknummer
302684
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan concrete feiten en omstandigheden

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland op 13 juni 2016 het verzoek tot wraking van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker had geen concrete feiten en omstandigheden aangedragen die objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter konden onderbouwen. Het wrakingsverzoek voldeed niet aan de vereisten die aan een dergelijk verzoek worden gesteld. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek kennelijk niet ontvankelijk was, waardoor een mondelinge behandeling werd overgeslagen, conform artikel 9.1 van het wrakingsprotocol.

Verzoeker had eerder al mr. Weerkamp-Beens gewraakt, maar de gronden die toen werden aangevoerd, hadden geen betrekking op het functioneren van de rechter. Dit leidde tot de conclusie dat het wrakingsinstrument niet op de juiste wijze werd gebruikt. De rechtbank besloot dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in deze zaak niet in behandeling zou worden genomen.

De procedure begon met een e-mail van verzoeker op 9 mei 2016, waarin hij het wrakingsverzoek indiende. Op 13 juni 2016 vond de behandeling van het verzoek plaats, waarbij de rechter aanwezig was, maar verzoeker niet. Na de behandeling werd het verzoek tot wraking afgewezen en het verzoek tot wraking van de gehele rechtbank buiten behandeling gesteld, omdat het niet specifiek gericht was op een bepaalde rechter. De rechtbank concludeerde dat verzoeker het wrakingsmiddel misbruikte, wat leidde tot de beslissing om toekomstige wrakingsverzoeken in deze zaak niet meer te behandelen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/302684/ KG RK 16-243
Beschikking van 13 juni 2016
in de zaak van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker tot wraking,
hierna te noemen: verzoeker,
tegen
mr. [de rechter] , in zijn hoedanigheid van kantonrechter,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit (onder meer):
  • het e-mailbericht van 9 mei 2016 van verzoeker met daarin het wrakingsverzoek met betrekking tot de rechter en de gronden daarvoor;
  • het e-mailbericht van 13 juni 2016 van verzoeker waarin hij verklaart de gehele rechtbank te wraken, inclusief de leden van de wrakingskamer, welk e-mailbericht door de wrakingskamer kort voor aanvang van de zitting is ontvangen.
Op 13 juni 2016 is het verzoek tot wraking van de rechter ter zitting van de wrakingskamer behandeld. De rechter is verschenen. Verzoeker is – zoals door hem aangekondigd – niet verschenen.
Na de mondelinge behandeling heeft de wrakingskamer het onderzoek ter zitting gesloten en meteen mondeling uitspraak gedaan. Het verzoek tot wraking van de wrakingskamer is buiten behandeling gesteld, het verzoek tot wraking van de rechter is afgewezen en bepaald is dat een volgend verzoek tot wraking van de rechter in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen. Hierna volgt de motivering van deze beslissing.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Bij beschikking van 4 december 2015 is de onderbewindstelling van mevrouw [naam 1] opgedragen. In de procedure die heeft geleid tot die beschikking heeft onder meer een zitting plaatsgevonden op 30 september 2015.
Bij verzoekschrift van 12 april 2016 hebben mevrouw [naam 1] en een dochter van haar, mevrouw [naam 2] , de rechtbank verzocht om zo snel mogelijk een einde te maken aan de onderbewindstelling van eerstgenoemde (zaaknummer 5015098 BM VERZ 16-2583 en 5015296 MP VERZ 16-601 BM 52718 en MB 10539). Naar aanleiding daarvan zijn alle bij de zaak betrokkenen door de rechtbank opgeroepen om door de rechter te worden gehoord op 11 mei 2016.
2.2
Het door verzoeker op 9 mei 2016 ingediende verzoek tot wraking is gericht tegen de rechter aan wie de behandeling van een verzoek tot opheffing van onderbewindstelling van mevrouw [naam 1] is opgedragen Als gevolg van de indiening van het wrakingsverzoek heeft de zitting van 11 mei 2016 geen doorgang gevonden.
2.3
Verzoeker heeft het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
Verzoeker stelt dat tijdens de zitting op 30 september 2015 drie toezeggingen zijn gedaan met betrekking tot het bewind door familieleden van mevrouw [naam 1] en dat daardoor sprake was van een deal tussen enerzijds de kantonrechter(s) en “het PGB-tuig” en anderzijds tussen de kantonrechter(s)/de rechtbank Arnhem en de bewindvoerder. Verzoeker stelt dat de bij deze deal betrokken partijen anderen niet lastig mogen vallen met deze deal, en zeker niet mevrouw [naam 1] . Verzoeker stelt dat mevrouw [naam 1] weer zo snel mogelijk zelf over haar zaken moet kunnen beschikken en dat zij terug wil naar een woonsituatie waarin niet wordt gefraudeerd.
2.3
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft verweer gevoerd tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek verweer. Dat verweer wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 36 en 37 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
3.2
Met betrekking tot het door verzoeker op 13 juni 2016, kort voor de wrakingszitting, ingediende verzoek tot wraking van de gehele rechtbank inclusief de wrakingskamer, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de aard en het doel van wraking volgt dat een wraking betrekking moet hebben op een met name genoemde rechter en moet worden onderbouwd met concrete, op de betrokken rechter toegespitste argumenten. Omdat het verzoekschrift is gericht tegen alle rechters van deze rechtbank en (derhalve) niet specifiek betrekking heeft op de persoon van een bepaalde rechter en evenmin op die rechter als lid van de wrakingskamer, voldoet het niet aan voormelde eisen. Om die reden wordt het verzoek – als niet-ontvankelijk – buiten behandeling gesteld.
3.3
Met betrekking tot het op 9 mei 2016 door verzoeker ingediende verzoek tot wraking van de rechter overweegt de rechtbank dat dit verzoek niet tot een gegronde wraking kan leiden, daargelaten de vraag of verzoeker wel gemachtigd is om in de procedure tot opheffing van onderbewindstelling van mevrouw [naam 1] een wrakingsverzoek in te dienen, nu van een machtiging om in die procedure op te treden niet is gebleken. Ook voor dit wrakingsverzoek geldt dat geen specifiek op de persoon van de rechter betrekking hebbende gronden zijn aangedragen. De klachten van verzoeker bevatten slechts stellingen en veronderstellingen, maar geen concrete feiten en omstandigheden waaruit de rechtbank vooringenomenheid van de rechter of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden. Daarom moet het verzoek worden afgewezen.
3.4
Verzoeker heeft reeds verschillende wrakingsverzoeken gedaan zonder naar behoren concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit in redelijkheid zou kunnen worden afgeleid dat sprake is van partijdigheid of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. Dat leidt tot de conclusie dat verzoeker het middel van wraking gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven of met geen ander doel dan de voortgang van de procedure te frustreren. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van misbruik. De rechtbank zal daarom op de voet van artikel 39 lid 4 Rv bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De rechtbank
  • stelt het verzoek tot wraking van de gehele rechtbank, inclusief de wrakingskamer, buiten behandeling;
  • wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
  • bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden
genomen.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. M.C. van der Mei (voorzitter), G.A. van der Straaten en E.M. Vermeulen in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M. van Oostveen-Out en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2016. De motivering is op schrift gesteld op 23 juni 2016.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.