ECLI:NL:RBGEL:2016:4427

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 juni 2016
Publicatiedatum
9 augustus 2016
Zaaknummer
483560
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechter niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan concrete feiten

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland op 23 juni 2016 het verzoek tot wraking van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker had geen concrete feiten en omstandigheden aangedragen die objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter, mr. A.J. Weerkamp-Beens, konden onderbouwen. Het wrakingsverzoek voldeed niet aan de eisen die aan een dergelijk verzoek worden gesteld. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek kennelijk niet ontvankelijk was, waardoor een mondelinge behandeling werd achterwege gelaten, conform artikel 9.1 van het wrakingsprotocol.

Verzoeker had eerder al een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. Weerkamp-Beens, dat was afgewezen omdat de aangevoerde gronden niet betrekking hadden op haar functioneren. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker het wrakingsinstrument mogelijk gebruikte voor andere doeleinden dan waarvoor het is bedoeld, zoals het frustreren van de procedure. Daarom werd bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in deze zaak niet in behandeling zou worden genomen.

De beslissing van de wrakingskamer is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beschikking.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND, locatie Arnhem

Wrakingskamer
zaakgegevens: 483560 \ VV EXPL 16-36 \ 693\415
Beschikking van 23 juni 2016
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker tot wraking,
verder: verzoeker,
tegen
mr. A.J. Weerkamp-Beens,
in haar hoedanigheid van kantonrechter in de zaak van verzoeker tegen Nimbo Bos B.V., h.o.d.n. Notaris.com en Van Putten van Apeldoorn notarissen en mr. P.T.A. Benedek,
verder: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 9 juni 2016 is het wrakingsverzoek mondeling gedaan, waarbij de gronden voor de wraking zijn vermeld.
1.2.
Bij brief van 10 juni 2016, heeft verzoeker de gronden aangevuld.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker legt gelet op het proces-verbaal van de zitting van 9 juni 2016 aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag, zo begrijpt de wrakingskamer, dat hij nu de rechter desgevraagd heeft gezegd dat ze het verweer van P.T.A. Benedek betrekt in haar oordeel, “niet wil dat de kantonrechter uitspraak doet”, waarbij hij wijst op het bepaalde in artikel 3:39 Burgerlijk Wetboek en artikel 65 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Per faxbericht van 10 juni 2016 heeft verzoeker nog de volgende gronden aangevoerd:
er is sprake van processuele nietigheid;
op 20 augustus 2013 is door mr. Boks een onjuist vonnis gewezen;
verzoeker is door de notaris valselijk voorgelicht;
de stelling van de rechter dat verzoeker mee zou hebben gewerkt aan de levering is onjuist;
de rechter heeft de wederpartij de mogelijkheid geboden misbruik van procesrecht te maken, door het verweer van de wederpartij mee te nemen in de beoordeling;
de vordering kan niet worden toegeezen;
het zonder zitting vonnis wijzen is in strijd met het Audiatur et altera parsbeginsel;
onterecht is aan verzoeker geen proces-verbaal van de zitting gezonden.

3.De beoordeling

3.1.
Een wrakingsverzoek dient gemotiveerd te zijn ten aanzien van iedere rechter op wie het betrekking heeft. Daarbij dienen concrete feiten en omstandigheden naar voren te worden gebracht waaruit - volgens verzoeker - objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Artikel 37, eerste lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bepaalt voorts dat het wrakingsverzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat alle feiten en omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen. De hierboven onder 1 tot en met 8 opgenomen gronden die door verzoeker bij zijn brief van 10 juni 2016 zijn ingediend zijn daarom niet tijdig ingediend. De wrakingskamer zal deze dan ook niet meenemen in haar beoordeling.
3.2.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 9 juni 2016 blijkt dat verzoeker als onderbouwing voor de wraking slechts heeft aangevoerd dat “hij niet wil dat de kantonrechter uitspraak doet”, kennelijk omdat zij desgevraagd bevestigt het verweer van P.T.A. Benedek in haar oordeel in de hoofdzaak te betrekken, waarbij hij verder enkel wijst op het bepaalde in artikel 3:39 Burgerlijk Wetboek en artikel 65 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Hij heeft echter geen concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit - volgens verzoeker - objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid en niet gemotiveerd waarom daarvan sprake zou zijn. Daarmee is niet voldaan aan de eisen die aan een wrakingsverzoek worden gesteld, zodat sprake is van niet-ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek. Nu naar het oordeel van de wrakingskamer aanstonds duidelijk is dat het verzoek niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, zodat sprake is van kennelijke niet-ontvankelijkheid, zal gelet op het bepaalde in artikel 9.1 van het wrakingsprotocol, worden afgezien van een mondelinge behandeling van het verzoek.
3.3.
Verzoeker heeft in de onderhavige procedure de onderhavige rechter, mr. Weerkamp-Beens , reeds eerder gewraakt. Het verzoek tot wraking is toen afgewezen, omdat de betreffende gronden toen geen van allen betrekking hadden op het functioneren van mr. Weerkamp-Beens als zodanig. Verzoeker wil, zoals hij zelf ook heeft verklaard tijdens de zitting van de vorige wrakingsprocedure, ‘enkel’ voorkomen dat hij in het ongelijk wordt gesteld.
3.4.
Onder deze omstandigheden moet worden aangenomen dat het wrakingsinstrument is gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven of met geen ander doel dan de voortgang van de procedure te frustreren. Om die reden is de wrakingskamer van oordeel dat sprake is van misbruik van het wrakingsinstrument. De wrakingskamer zal daarom op grond van artikel 39 lid 4 Rv bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

4.1.
verklaart het verzoek tot wraking niet ontvankelijk,
4.2.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in deze zaak niet in
behandeling zal worden genomen.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. H.P.M. Kester-Bik (voorzitter), T.P.E.E. van Groeningen en G.H.W. Bodt, in tegenwoordigheid van mr. Y. Rikken, griffier, en in openbaar uitgesproken op 23 juni 2016.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.