In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident in het kader van een echtscheidingsprocedure die aanhangig is in Duitsland. De vrouw heeft de rechtbank verzocht zich onbevoegd te verklaren, stellende dat de Duitse rechter rechtsmacht heeft over de vermogensrechtelijke afwikkeling van de echtscheiding. De vrouw heeft aangevoerd dat de vordering van de man betrekking heeft op de afwikkeling van het huwelijksvermogen, en dat de Duitse rechter daarom bevoegd is. De man heeft echter betwist dat zijn vordering verband houdt met de afwikkeling van het huwelijkse vermogen, en heeft gesteld dat het door hem gevorderde bedrag voortvloeit uit een overeenkomst die vóór het huwelijk is ontstaan.
De rechtbank heeft de stellingen van de vrouw verworpen. De rechtbank oordeelt dat de vordering van de man niet gericht is op de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk, maar op een schuld die de vrouw aan hem heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw niet heeft aangetoond dat de Duitse rechter zal oordelen over de afwikkeling van het huwelijkse vermogen. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de overeenkomst die aan de vordering ten grondslag ligt, in Nederland moet worden uitgevoerd, wat de Nederlandse rechter rechtsmacht verleent.
De rechtbank heeft de incidentele vordering van de vrouw afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak zal op 7 september 2016 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.