ECLI:NL:RBGEL:2016:4166

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
27 juli 2016
Zaaknummer
05/881575-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deels voorwaardelijke gevangenisstraffen voor cocaïnehandel en deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 26 juli 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van cocaïnehandel en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte, geboren in 1990 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.J.H. Habers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en aan deelname aan een criminele organisatie. De feiten vonden plaats in de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 november 2015 in de gemeenten Berkelland en Haaksbergen. De verdachte was betrokken bij de verkoop en distributie van cocaïne, waarbij hij samenwerkte met medeverdachten. De rechtbank achtte de verklaringen van de verdachte bij de politie geloofwaardig en concludeerde dat er sprake was van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandeling voor middelengebruik. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de volksgezondheid.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/881575-15
Datum uitspraak : 26 juli 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats], wonende te [adres], [woonplaats 1]
thans gedetineerd te PI Leeuwarden te Leeuwarden.
Raadsman: mr. D.J.H. Habers, advocaat te Enschede.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 juli 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 november 2015 in de gemeente Berkelland en/of in de gemeente Haaksbergen, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad gebruikers- en/of dealershoeveelheden cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 november 2015, in de gemeente Berkelland en/of in de gemeente Haaksbergen, in elk geval in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het tezamen en in vereniging plegen van strafbare feiten als bedoeld in het derde, vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet en/of het eerste lid van artikel 10a van de Opiumwet en/of het derde, vierde en/of vijfde lid van artikel 11 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of verwerken en/of uitvoeren en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen, althans opzettelijk aanwezig hebben van middelen te weten cocaïne, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op of omstreeks 17 november 2015 te Eibergen, gemeente Berkelland, (een) wapen(s) van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1 en feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1en 2 ten laste gelegde feiten, gelet op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat verdachte niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gehandeld. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging verzocht om verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat geen sprake zou zijn van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat de rechtbank ten aanzien van feit 1 medeplegen bewezen acht, en overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 12 juli 2016, anders dan ten overstaan van de politie, verklaard dat hij de cocaïne alleen verkocht en niet tezamen met anderen. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die verdachte hieromtrent ter terechtzitting heeft afgelegd, ongeloofwaardig is. De verklaringen die verdachte bij de politie heeft afgelegd, acht de rechtbank daarentegen wel geloofwaardig, omdat die verklaringen worden ondersteund door verklaringen van medeverdachten en verklaringen van getuigen. De rechtbank zal de verklaringen die verdachte bij de politie heeft afgelegd, dan ook aan het bewijs van de ten laste gelegde feiten laten bijdragen.
Verdachte heeft verklaard dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] al langer bezig waren met de verkoop van cocaïne en dat hij er later “bij in is gerold”. [2] Verdachte heeft verklaard dat hij minimaal twee jaar bezig was met de verkoop van cocaïne. [3] [medeverdachte 2] heeft verklaard dat de cocaïne werd ingekocht door [medeverdachte 1]. Dit werd gedaan in Hengelo en Enschede. [medeverdachte 2] is een aantal keer meegereden, omdat [medeverdachte 1] geen auto ter beschikking had. [4] Verdachte heeft zelf ook twee keer cocaïne ingekocht in Apeldoorn. [5] De cocaïne werd vervolgens rechtstreeks naar de woning van verdachte gebracht. [6] De cocaïne werd door onder andere verdachte versneden. Aan een halve gram cocaïne werd 0,2 à 0,25 gram versnijdingsmiddel toegevoegd. [7] De cocaïne werd vervolgens in kant en klare seals bewaard in een keukenkast in de woning van verdachte. [8] Op momenten dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] cocaïne nodig hadden voor de verkoop, haalden zij dit uit de keukenkast van verdachte. [9] [medeverdachte 1] woonde bij verdachte in [10] en ook [medeverdachte 2] was in het bezit van een sleutel van de woning van verdachte. [11]
De cocaïne werd verkocht vanuit de woning van verdachte, de woning van [medeverdachte 3] of werd afgeleverd op diverse locaties bij afnemers. Verdachte heeft voor het afleveren van de cocaïne zo nu en dan de auto van [medeverdachte 2] gebruikt. [12] Afnemers namen telefonisch contact op met verdachte, dan wel met [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2]. Diverse getuigen hebben verklaard dat zij indien zij geen contact konden krijgen met de één, zij contact zochten met de ander. [13] [medeverdachte 2] heeft voorts verklaard dat zij onderling met betrekking tot hun afnemers de afspraak hadden gemaakt dat hij de kant van Haaksbergen zou doen en dat verdachte en [medeverdachte 1] de kant van Eibergen zouden doen. [14] De verdeling van het werkgebied was ook kenbaar voor derden. Zo heeft getuige [getuige 1] verklaard dat hij gehoord heeft dat [medeverdachte 2] cocaïne leverde aan personen in de omgeving van Haaksbergen en dat [medeverdachte 1] cocaïne leverde aan personen in de omgeving van Eibergen. [15] Uit getuigenverklaringen blijkt ook dat verdachte cocaïne afleverde bij afnemers voor zijn medeverdachten. [16] In de loop der tijd hebben verdachte en zijn medeverdachten een reputatie verworven in hun omgeving. Getuige [getuige 2] heeft in dat verband verklaard dat als je cocaïne wilde hebben, je ‘die jongens’ kon bellen en dat dit algemeen bekend was. [17] Ook getuige [getuige 3] heeft verklaard dat een ieder in Eibergen wist dat [medeverdachte 1] cocaïne verkocht. [18]
De opbrengst van de cocaïne werd door verdachte en [medeverdachte 2] neergelegd in de keukenkast. Het geld werd vervolgens door [medeverdachte 1] ingezameld. Van het geld kocht [medeverdachte 1] nieuwe cocaïne in. [19] Het doel van de handel was gelegen in het voorzien van eigen behoefte in cocaïne. [20]
In tegenstelling tot hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht, kwalificeert de rechtbank, gelet op het voorgaande, de rol van verdachte als medepleger.
Criminele organisatie
Om te kunnen spreken van een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht moet vast staan dat er een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband is tussen twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad. Van dat laatste kan sprake zijn als die personen volgens de door hen gestelde regels en voor het door hen gestelde doel willen samenwerken en vervolgens daartoe tegenover derden als een eenheid zijn opgetreden. Dat kan onder meer blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Uit de bovenstaande bewijsmiddelen blijkt, dat verdachte gedurende een periode van bijna twee jaar heeft samengewerkt met anderen in de handel in cocaïne en dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar buiten toe optraden als eenheid. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij [medeverdachte 1] als leider van de groep zag en dat hij zichzelf en verdachte als loopjongens beschouwde. [21] Ook medeverdachte [medeverdachte 3] heeft [medeverdachte 1] aangewezen als leider van de groep en beschouwde verdachte als loopjongen. [22] Getuige [getuige 4] heeft in dat kader verklaard dat hij wist dat verdachte voor [medeverdachte 1] liep. [23] Uit de bewijsmiddelen kan voorts worden afgeleid dat er bij de criminele activiteiten sprake was van een zekere taakverdeling tussen verdachten. [medeverdachte 1] hield zich bezig met de in- en verkoop van cocaïne. Ook [medeverdachte 2] en verdachte hielden zich bezig met de verkoop van cocaïne. Bij het verkopen van cocaïne was er sprake van een verdeling van werkgebied. [medeverdachte 1] en verdachte verkochten doorgaans in Eibergen en [medeverdachte 2] verkocht in Haaksbergen. Daarnaast werd er gebruik gemaakt van de woning van verdachte. De cocaïne werd in zijn woning bewaard en er werd ook vanuit zijn woning verkocht. Afnemers van cocaïne namen contact op met verdachte, dan wel met medeverdachten. Vervolgens werd een afspraak gemaakt om de cocaïne af te leveren op een bepaalde locatie, dan wel op te halen bij de woning van [verdachte]. Wanneer één van de verdachte of medeverdachten werd benaderd voor het afleveren van cocaïne, werd de cocaïne soms door een ander dan degene die benaderd was afgeleverd. Verdachte en [medeverdachte 2] moesten de opbrengst afdragen aan [medeverdachte 1]. Van deze opbrengst werd door [medeverdachte 1] nieuwe cocaïne gekocht.
Verdachte heeft, gelet op het beeld dat uit bovenstaande bewijsmiddelen naar voren komt, een wezenlijke bijdrage geleverd aan de criminele organisatie. Gelet op de duurzaamheid en de bestendigheid (bijna twee jaar) van de samenwerking met medeverdachten, hun gezamenlijke oogmerk en de bijdrage van verdachte daaraan, acht de rechtbank verdachte deelnemer aan een criminele organisatie die het oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 2 en 11b van de Opiumwet. Het bewijs van het opzet, zowel op de deelname aan de organisatie, als op het oogmerk van deze organisatie, volgt uit de bewijsmiddelen en hetgeen over de rol van verdachte is overwogen.
Ten aanzien van feit 3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 ten laste gelegde feit, gelet op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft niet betwist dat het stroomstootwapen toebehoorde aan verdachte. De verdediging voert echter aan dat het stroomstootwapen geen oplader meer had en daardoor niet bruikbaar was.
De beoordeling van de rechtbank
Bij de doorzoeking in het huis van verdachte aan de [adres] te [woonplaats 2] is op 17 november 2015 een stroomstootwapen in beslag genomen. [24] Het stroomstootwapen is aangetroffen in een keukenkastje [25] en was niet aan het zicht onttrokken. [26] Uit het proces-verbaal van wapenonderzoek blijkt, zakelijk weergegeven, dat het gaat om een stroomstootwapen, merk en type Police 200W, RD-2012. [27] Dit is een wapen in de zin van artikel 2 lid 1 categorie II onder 5 van de Wet wapens en munitie.
Door de verdediging is aangevoerd dat het stroomstootwapen geen oplader meer had en daardoor niet bruikbaar was. De rechtbank verwerpt dit verweer. Of er een oplader aanwezig is, is niet relevant. Een stroomstootwapen kan hoe dan ook worden aangemerkt als een handwapen waarmee personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht. Dit wordt nog eens geïllustreerd door het proces-verbaal van wapenonderzoek, waaruit blijkt dat er fel blauwe vlammen ontstonden toen het stroomstootwapen door de verbalisant in werking werd gesteld. Tevens hoorde de verbalisant een fel knetterend geluid toen hij het stroomstootwapen in werking stelde. [28]

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
één ofmeer verschillende tijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 januari 2014 tot en met 17 november 2015 in de gemeente Berkelland en
/ofin de gemeente Haaksbergen,
in elk geval in Nederlandtezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, (telkens
)opzettelijk heeft
bereid en/ofbewerkt en
/ofverwerkt en
/ofverkocht en
/ofafgeleverd en
/ofverstrekt en
/ofvervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehadgebruikers- en/of dealershoeveelheden cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne zijnde cocaïne (telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in
of omstreeksde periode van 1 januari 2014 tot en met 17 november 2015, in de gemeente Berkelland en
/ofin de gemeente Haaksbergen,
in elk geval in Nederlandheeft deelgenomen aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het tezamen en in vereniging plegen van strafbare feiten als bedoeld in het derde en vierde
en/of vijfde lidvan artikel 10 van de Opiumwet en/of het eerste lid van artikel 10a van de Opiumwet
en/of het derde, vierde en/of vijfde lid van artikel 11 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
bereiden en/ofverwerken en
/of uitvoeren en/ofverkopen en
/ofafleveren en
/ofverstrekken en
/ofvervoeren en
/of vervaardigen, althans opzettelijk aanwezig hebbenvan middelen te weten cocaïne, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op
of omstreeks17 november 2015 te Eibergen, gemeente Berkelland,
(een
)wapen
(s)van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en vierde, 10a, eerste lid, van de Opiumwet
Ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Aan het voorwaardelijke strafdeel dienen als bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld een meldplicht en de verplichting zich ambulant te laten behandelen voor zijn middelengebruik.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 252 dagen met daarnaast een voorwaardelijk strafdeel.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 11 januari 2016;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 2 februari 2016.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte gedurende een periode van bijna twee jaar intensief betrokken is geweest bij de handel in harddrugs. Deze handel werd door verdachte en zijn medeverdachten gedreven, waarbij onderling nauw en op een georganiseerde wijze werd samengewerkt. Door deze handelswijze heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van de verslaving van een aanzienlijke groep afnemers. Verdachte is met het plegen van deze feiten voorbijgegaan aan de gevaren die dergelijke verdovende middelen, naar algemene bekendheid, met zich meebrengen voor de volksgezondheid. Handel in harddrugs gaat vaak gepaard met veel overlast in de maatschappij. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Verdachte heeft bij het plegen van de strafbare feiten enkel gedacht aan zijn eigen gewin en niet aan de negatieve effecten. Voorts heeft verdachte een stroomstootwapen voorhanden gehad. Het voorhanden hebben en dragen van een dergelijk wapen is een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen.
De rechtbank is van oordeel dat – gelet op de duur en frequentie van het handelen van verdachte – de eis van de officier van justitie een passende reactie vormt. Aan het voorwaardelijke strafdeel worden de bijzondere voorwaarden gesteld, zoals door de reclassering in het rapport van 2 februari 2016 zijn geadviseerd.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 47, 57, 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van deze gevangenisstraf te weten 6 (zes) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk binnen drie werkdagen na zijn invrijheidstelling zal melden bij de Reclassering Nederland en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich ambulant zal behandelen voor zijn drugs- en alcoholgebruik bij de verslavingszorg of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering. De veroordeelde zal zich hierbij houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling zullen worden gegeven. De veroordeelde zal mee moeten werken aan controles – in welke vorm dan ook – op drugs- en alcoholgebruik, zo vaak als de behandelaren dit noodzakelijk achten.
De rechtbank geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.F. Gielissen (voorzitter), mr. J.B.J. Driessen en mr. M.J. Wasmann, rechters, in tegenwoordigheid van D. Waizy, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 juli 2016.
mr. M.J. Wasmann is buiten staat mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie, eenheid Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015305906, gesloten op 6 januari 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 1153.
3.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 1127.
4.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 1221.
5.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 1154.
6.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 1222.
7.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 1154.
8.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 1169.
9.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 1154.
10.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 1294.
11.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 1221.
12.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 1154.
13.Het proces-verbaal van verhoor van getuige, p. 1000, 1029 en 1062.
14.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 1225.
15.Het proces-verbaal van verhoor van getuige, p. 1037.
16.Het proces-verbaal van verhoor van getuige, p. 1043, 1055 en 1064.
17.Het proces-verbaal van verhoor van getuige, p. 1104.
18.Het proces-verbaal van verhoor van getuige, p. 1083.
19.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 1224.
20.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 juli 2016.
21.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 1224.
22.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 1277.
23.Het proces-verbaal van verhoor van getuige, p. 994.
24.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 901.
25.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 901.
26.Foto, p. 903.
27.Het proces-verbaal van wapenonderzoek, p. 946.
28.Het proces-verbaal van wapenonderzoek, p. 947.