ECLI:NL:RBGEL:2016:4165

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
27 juli 2016
Zaaknummer
05/881494-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deels voorwaardelijke gevangenisstraffen voor cocaïnehandel en deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 26 juli 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van cocaïnehandel en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 november 2015 in de gemeenten Berkelland en Haaksbergen opzettelijk gebruikers- en dealershoeveelheden cocaïne heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd en vervoerd. De officier van justitie heeft bewijs aangedragen dat de verdachte betrokken was bij de handel in cocaïne, maar de rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primaire feit van medeplegen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de medeplichtigheid aan de handel in cocaïne, maar heeft wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiaire feit van opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne.

Daarnaast was de verdachte ook beschuldigd van het voorhanden hebben van een balletjespistool, dat volgens de wet als een wapen van categorie I wordt beschouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van dit wapen, omdat het pistool in zijn woning werd aangetroffen en de verdachte niet kon aantonen dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid ervan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftig dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/881494-15
Datum uitspraak : 26 juli 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats], wonende te [adres], [woonplaats].
Raadsman: mr. J. Michels, advocaat te Amersfoort.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 juli 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 november 2015 in de gemeente Berkelland en/of in de gemeente Haaksbergen, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad gebruikers- en/of dealershoeveelheden cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair
[medeverdachte 1] en/of zijn mededaders op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 november 2015 in de gemeente Berkelland en/of in de gemeente Haaksbergen, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad gebruikers- en/of dealershoeveelheden cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; bij het plegen van welk misdrijf verdachte in boven vermelde periode opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door (telkens) wanneer hem gevraagd werd of hij drugs (cocaine) kon leveren en/of hem gevraagd werd of hij iemand wist die drugs (cocaine) kon leveren: - het telefoonnummer van [medeverdachte 1] en/of één van zijn mededader(s) te verschaffen, althans door verwees naar [medeverdachte 1] en/of één van zijn mededader(s) en/of - [medeverdachte 1] en/of één van zijn mededader(s) contact liet opnemen met de persoon die hem had benaderd voor drugs;
2.
hij op of omstreeks 17 november 2015 te Eibergen, gemeente Berkelland, tezamen en in vereniging, met een ander of anderen, althans alleen, in een schuur/woning, althans op perceel [adres]) stoffen en/of voorwerpen te weten: - één of meer assimilatielampen en/of - een koolstoffilter en/of - een droognet en/of - een hygrometer en/of - één of meer thermometers en/of - voedingsmiddelen en/of - plantenspuiten en/of - transformators en/of - een ton en/of - slangen en/of - snoeren, bestemd tot het plegen van een of meer feit(en) strafbaar gesteld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet, te weten: - het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
- het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen van een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of te koop aangeboden en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd en/of voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die stoffen en/of voorwerpen en/of gegevens bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
3.
hij op of omstreeks 17 november 2015 te Eibergen, gemeente Berkelland, (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten een balletjes pistool, zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1 primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primaire feit, het medeplegen.
Ten aanzien van feit 1, subsidiair
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 juli 2016;
  • het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 1270-1277;
  • het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige], p. 1036-1040.
Ten aanzien van feit 2
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 17 november 2015 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van verdachte. Door de politie zijn daar onder meer meerdere assimilatielampen, een koolstoffilter, een droognet, een hygrometer, een thermometer, voedingsmiddelen, plantenspuiten, transformators, een ton en meerdere slangen en snoeren aangetroffen. [2] Deze goederen zijn in de woning van verdachte geplaatst door medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. Deze goederen behoorden toe aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit, gelet op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. De officier van justitie acht – mede gelet op de combinatie van goederen die zijn aangetroffen – wettig en overtuigend bewezen dat deze goederen en stoffen een strafbare bestemming hadden als bedoeld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Volgens de verdediging valt het ten laste gelegde weliswaar te bewijzen, maar valt het niet onder de kwalificatie van art. 11a van de Opiumwet.
Beoordeling door de rechtbank
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de in het pand aangetroffen goederen en stoffen een strafbare bestemming hadden als bedoeld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet, alsmede of verdachte hiervan wetenschap heeft gehad, dan wel ernstige redenen had om dat te vermoeden, en zich derhalve schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 11a van de Opiumwet.
Artikel 11a van de Opiumwet stelt strafbaar het verrichten van enkele handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt. Dat is slechts strafbaar, indien de verdachte weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat de stoffen of voorwerpen bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet, strafbaar gestelde feiten. Artikel 11, derde lid, van de Opiumwet ziet op het handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet heeft betrekking op handelingen ten aanzien van een grote hoeveelheid. In artikel 1 van het Opiumwetbesluit is bepaald dat een grote hoeveelheid in de zin van artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet, betreft 500 gram hennep, 200 hennepplanten of 500 eenheden van een ander middel als bedoeld in de bij de wet behorende lijst II. Artikel 11a van de Opiumwet richt zich aldus niet op de bestrijding van alle hennepteelt, maar nadrukkelijk op de bestrijding van professionele/bedrijfsmatige teelt of grootschalige teelt.
Door [medeverdachte 2] is verklaard dat hij deze spullen samen met [medeverdachte 3] voor een laag bedrag heeft gekocht en vervolgens in dozen heeft opgeslagen in de woning van verdachte. Verdachte heeft in dat kader verklaard niet te hebben geweten dat deze goederen op zijn zolder lagen opgeslagen. In het dossier bevinden zich verder onvoldoende aanwijzingen dat de goederen bestemd waren voor de professionele/bedrijfsmatige teelt of grootschalige teelt, dan wel dat verdachte daar wetenschap van heeft gehad. Gelet op de beperkte informatie in het dossier en de verklaring van verdachte, komt de rechtbank tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de goederen en stoffen die tijdens de doorzoeking zijn aangetroffen bestemd waren tot het plegen van strafbare feiten als bedoeld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich hieraan schuldig heeft gemaakt.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Verdachte wist niet dat het balletjespistool in zijn woning lag. Het wapen was aan het normale blikveld onttrokken, omdat de open haard zich boven de vindplaats bevond. Er is verdachte nooit opgevallen dat er een ‘opbolling van de ondervloer bij de open haard was’. Het kan van een vorige bewoner zijn of iemand anders heeft het er neergelegd. Voorts kan niet worden uitgesloten dat het balletjespistool onder de zogenaamde “Speelgoedrichtlijn’ valt.
Beoordeling door de rechtbank
Voor een bewezenverklaring van ‘voorhanden hebben’ als bedoeld in artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie dient, naast de al dan niet fysieke aanwezigheid van het wapen of de munitie, te worden vastgesteld dat verdachte in meer of mindere mate bewust was van die de aanwezigheid en dat hij enige handelingsbevoegdheid had ten aanzien van het goed. Verdachte heeft verklaard dat hij huurder en bewoner was van de woning. Hij heeft ook verklaard dat er vanuit zijn woning werd gehandeld in cocaïne. Hij stond toe dat in zijn woning, ook wanneer hij zelf niet aanwezig was, werd ‘gechild en werd gehandeld’. In het proces verbaal van bevindingen hebben de verbalisanten vermeld dat onder de open haard in de woonkamer te zien was dat het parket niet volledig aansloot op de muur en dat bij het naar boven halen van de ondervloer het ‘vuurwapen’ (balletjes pistool) is aangetroffen. [4] Dat dit balletjespistool van een vorige bewoner zou zijn geweest of dat een ander dit bij verdachte in de woning zou hebben gelegd zonder diens medeweten blijkt op geen enkele wijze uit de processtukken. Daarbij overweegt de rechtbank dat verdachte zijn deur letterlijk en figuurlijk heeft opengesteld voor handelaren en gebruikers van cocaïne, een milieu waarin het bezit van (op) vuurwapens (gelijkende voorwerpen) zeker niet ongebruikelijk is. Daarmee heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust het risico aanvaard dat deze mensen dergelijke voorwerpen in zijn huis zouden kunnen brengen. De enkele ontkenning van wetenschap hiervan is gelet op deze omstandigheid, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende om verdachte vrij te spreken, nu het wapen in zijn woning is aangetroffen .
Ten aanzien van de beoordeling van het gevoerde verweer dat het balletjespistool mogelijk valt onder de ‘Speelgoedrichtlijn’ en dat om die reden vrijspraak dient te volgen, is het volgende van belang.
Wet wapens en munitie
Artikel 2
1.Wapens in de zin van deze wet zijn de hieronder vermelde of overeenkomstig dit artikellid aangewezen voorwerpen, onderverdeeld in de volgende categorieën.
Categorie I
7°. andere door Onze Minister aangewezen voorwerpen die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken, dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn.
Regeling wapens en munitie
Artikel 3
Als voorwerpen van categorie I, onder 7°, die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn, worden aangewezen:
a. voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens of met voor ontploffing bestemde voorwerpen; met uitzondering van speelgoedvoorwerpen als bedoeld in de Richtlijn 2009/48/EG.
b. voorwerpen vermeld op lijst a of lijst b van de bij deze regeling behorende bijlage I, alsmede niet in die bijlage genoemde voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen daarmee een sprekende gelijkenis vertonen; met uitzondering van speelgoedvoorwerpen als bedoeld in de Richtlijn 2009/48/EG.
De woorden ‘ met uitzonderingen van speelgoedvoorwerpen als bedoeld in de Richtlijn 2009/48/EG’ zijn gewijzigd (lees: toegevoegd) op 25 juni 2014.
De wetsgeschiedenis bij genoemde gewijzigde regeling luidt als volgt:
Artikelsgewijs
Artikel I.
Onder A en F
De Speelgoedrichtlijn staat er aan in de weg dat voorwerpen, voor zover zij als speelgoed in de zin van de richtlijn zijn aan te merken en aan de in die richtlijn genoemde veiligheidseisen voldoen, in Nederland worden verboden. Nederland is verplicht de Speelgoedrichtlijn na te komen en de nationale regelgeving die daarmee in strijd is aan te passen. Dit betekent dat in artikel 3 van de Regeling wapens en munitie (Rwm) voorwerpen als bedoeld in de richtlijn worden uitgezonderd van de werking van dit artikel. Een wetswijziging (wijziging van artikel 2, eerste lid, categorie I, onder 7, van de Wet wapens en munitie) wordt niet noodzakelijk geacht. Door nu in artikel 3 van de Rwm een uitzondering voor speelgoedwapens als bedoeld in de richtlijn op te nemen, voldoet Nederland aan de Speelgoedrichtlijn. De bijlage 1a is naar aanleiding van deze richtlijn te komen vervallen. In bijlage 1b staat ook een aantal wapens die onder de Speelgoedrichtlijn vallen. Verder blijkt deze bijlage verouderd en in de praktijk niet meer goed hanteerbaar. Deze bijlage vervalt derhalve ook.
De betreffende consideransen en bepalingen uit Richtlijn 2009/48/EG luiden:
(3) Door technologische ontwikkelingen op de speelgoedmarkt doen zich echter nieuwe vraagstukken voor in verband met de veiligheid van speelgoed en is meer bezorgdheid onder consumenten ontstaan. Om rekening te houden met deze ontwikkelingen en om het kader voor verhandelen van speelgoed te verduidelijken, moeten bepaalde aspecten van Richtlijn 88/378/EEG worden herzien en verbeterd; omwille van de duidelijkheid moet die richtlijn worden vervangen door de onderhavige richtlijn.
(9) Speelgoed dat in de communautaire handel wordt gebracht, dient te voldoen aan de desbetreffende communautaire wetgeving en het is de verantwoordelijkheid van de marktdeelnemers dat hun speelgoed voldoet aan de gestelde eisen, in overeenstemming met de respectieve rol die ze vervullen in de toeleveringsketen, teneinde algemene belangen zoals gezondheid en veiligheid, en de consumenten en het milieu in grote mate te beschermen en eerlijke mededinging op de communautaire markt te waarborgen.
(11) Alle marktdeelnemers die een rol vervullen in de toeleverings- en distributieketen moeten passende maatregelen nemen om te waarborgen dat het speelgoed dat zij in de handel brengen onder normale en redelijkerwijs te voorziene gebruiksomstandigheden geen gevaar vormt voor de veiligheid en de gezondheid van kinderen en dat zij uitsluitend speelgoed op de markt aanbieden dat aan de desbetreffende communautaire wetgeving voldoet. Deze richtlijn zorgt voor een duidelijke en evenredige verdeling van de verplichtingen overeenkomstig de rol van elke marktdeelnemer in de toeleverings- en distributieketen.
Artikel 2
Toepassingsgebied
1. Deze richtlijn is van toepassing op producten die, al dan niet uitsluitend, ontworpen of bestemd zijn om door kinderen jonger dan 14 jaar bij het spelen te worden gebruikt (hierna „speelgoed” genoemd).
Ten laste is gelegd dat de verdachte een wapen van categorie I onder 7, te weten een balletjespistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm, afmeting en kleur sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen en/of met een voor ontploffing bestemd voorwerp, voorhanden heeft gehad.
Uit het proces verbaal van bevindingen [5] blijkt dat het balletjespistool zodanig lijkt op een echt vuurwapen (pistool) dat het voor bedreiging en afdreiging geschikt is. een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen. De verdediging heeft dit niet betwist.
Verder is niet aannemelijk geworden, evenmin is zulks gesteld door de raadsman, dat onderhavig wapen een product is dat ontworpen of bestemd is om door kinderen jonger dan 14 jaar bij het spelen te worden gebruikt, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Speelgoedrichtlijn. Dus ook onder de huidige wetgeving is het voorhanden hebben van een dergelijk wapen strafbaar.
Ten slotte volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de toelichting op de gewijzigde Regeling wapens en munitie niet dat de wetgever blijk heeft gegeven van een verandering van inzicht omtrent de strafwaardigheid van het feit. Bijlage 1a komt enkel te vervallen vanwege de implementatie van de Speelgoedrichtlijn, die blijkens consideransen 3, 9 en 11 – kort gezegd – ziet op speelgoed dat in de communautaire handel wordt gebracht, en dient te voldoen aan de desbetreffende communautaire wetgeving. Dat heeft geleid tot een aanpassing aan nieuwe technologische ontwikkelingen, de controleerbaarheid van de veiligheid van speelgoed en de bescherming van de consument.
Daarbij dient acht te worden geslagen op de volgende omstandigheden. In de onderhavige zaak is het balletjespistool aangetroffen uit het zicht, verborgen onder een vloerplank in de open haard. De rechtbank concludeert hieruit dat het pistool opzettelijk aan het zicht onttrokken is. Wanneer het de bedoeling zou zijn geweest het balletjespistool als speelgoed te gebruiken, zou het zijn aangetroffen in het volle zicht, al dan niet tussen ander speelgoed. Er is in de woning van verdachte geen ander speelgoed aangetroffen, noch is gebleken dat zich onder de bezoekers van de woning van verdachte kinderen bevonden. Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
Primair
hij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 november 2015 in de gemeente Berkelland en/of in de gemeente Haaksbergen, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad gebruikers- en/of dealershoeveelheden cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair
[medeverdachte 1] en
/ofzijn mededaders op
één ofmeer verschillende tijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 januari 2014 tot en met 17 november 2015 in de gemeente Berkelland en
/ofin de gemeente Haaksbergen
, in elk geval in Nederlandtezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, (telkens
)opzettelijk heeft
bereid en/ofbewerkt en
/ofverwerkt en
/ofverkocht en
/ofafgeleverd
en
/ofverstrekt en
/ofvervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehadgebruikers- en/of dealershoeveelheden cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne zijnde cocaïne (telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
bij het plegen van welk misdrijf verdachte in boven vermelde periode opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door
(telkens
)wanneer hem gevraagd werd of hij drugs (cocaïne) kon leveren en
/ofhem gevraagd werd of hij iemand wist die drugs (cocaïne) kon leveren:
- het telefoonnummer van [medeverdachte 1] en/of één van zijn mededader
(s
)te verschaffen, althans door verwees naar [medeverdachte 1] en/of één van zijn mededader
(s
)en/of
- [medeverdachte 1] en/of één van zijn mededader
(s
)contact liet opnemen met de persoon die hem had benaderd voor drugs;
3.
hij op
of omstreeks17 november 2015 te Eibergen, gemeente Berkelland,
(een
)wapen
(s)van categorie I onder 7°, te weten een balletjes pistool, zijnde
(een
)voorwerp
(en)dat
/dievoor wat betreft zijn
/hunvorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde
(n)met
(een
)vuurwapen
(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en)voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, subsidiair:
medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Ten aanzien van de feit 3:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 1subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uur, te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, waarvan 13 dagen voorwaardelijk, met aftrek en een proeftijd van 1 jaar.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 17 november 2015.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte gedurende een periode van bijna twee jaar zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid van handel in cocaïne. Door deze handelswijze heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van de verslaving van een aanzienlijke groep afnemers. Verdachte is met het plegen van deze feiten voorbijgegaan aan de gevaren die dergelijke verdovende middelen, naar algemene bekendheid, met zich meebrengen voor de volksgezondheid. Handel in harddrugs gaat gepaard met veel overlast in de maatschappij. De rechtbank rekent dit ook verdachte aan.
Nu verdachte wordt vrijgesproken van de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten acht de rechtbank een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf voor na te melden duur passend en geboden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte thans zijn leven beter op orde lijkt te hebben.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 47, 57, 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen wat verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
50 (vijftig) dagen;
 bepaalt, dat een gedeelte van deze gevangenisstraf te weten 33 (drieëndertig) dagen,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.F. Gielissen (voorzitter), mr. J.B.J. Driessen en mr. M.J. Wasmann, rechters, in tegenwoordigheid van D. Waizy, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 juli 2016.
mr. M.J. Wasmann is buiten staat mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie, eenheid Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015305906, gesloten op 6 januari 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 917-918.
3.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 1227.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 882.
5.Proces verbaal van bevindingen, p. 950