ECLI:NL:RBGEL:2016:4164

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
27 juli 2016
Zaaknummer
05/881493-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deels voorwaardelijke gevangenisstraffen voor cocaïnehandel en deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 26 juli 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van cocaïnehandel en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte, geboren in 1987 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door raadsman mr. U. Ural. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk aanwezig hebben van gebruikers- en dealershoeveelheden cocaïne in de periode van 1 juli 2012 tot en met 17 november 2015, en deelname aan een organisatie die tot doel had het plegen van misdrijven, specifiek met betrekking tot de Opiumwet.

Tijdens de zitting op 12 juli 2016 zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder medeverdachten, die verklaringen hebben afgelegd over de rol van de verdachte in de cocaïnehandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een lange periode samen met anderen handelde in cocaïne, waarbij er sprake was van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband. De rechtbank achtte de verklaringen van de getuigen geloofwaardig en concludeerde dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de criminele organisatie.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide ten laste gelegde feiten. De strafmaat die door de officier van justitie was geëist, was een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft deze eis overgenomen en bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke strafdeel verbonden, waaronder toezicht door de reclassering en behandeling voor verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft ook bepaald dat een in beslag genomen personenauto aan de rechthebbende moet worden teruggegeven, omdat deze niet aan de verdachte toebehoorde.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/881493-15
Datum uitspraak : 26 juli 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum 1] 1987 te [geboorteplaats], wonende te [adres], [woonplaats]
thans gedetineerd te P.I. Overijssel - HvB Zwolle te Zwolle.
Raadsman: mr. U. Ural, advocaat te Enschede.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 juli 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 17 november 2015 in de gemeente Berkelland en/of in de gemeente Haaksbergen, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad gebruikers- en/of dealershoeveelheden cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 november 2015, in de gemeente Berkelland en/of in de gemeente Haaksbergen, in elk geval in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het tezamen en in vereniging plegen van strafbare feiten als bedoeld in het derde, vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet en/of het eerste lid van artikel 10a van de Opiumwet en/of het derde, vierde en/of vijfde lid van artikel 11 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of verwerken en/of uitvoeren en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen, althans opzettelijk aanwezig hebben van middelen te weten cocaïne, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit, gelet op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is ten aanzien van feit 1 van mening dat het feit kan worden bewezen en heeft verwezen naar de verklaring van verdachte die ter terechtzitting van 12 juli 2016 is afgelegd. Wel heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een kortere periode dan ten laste is gelegd. Volgens de verdediging kan de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 november 2015 bewezen worden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte (hierna: [verdachte]) het onder feit 1 ten laste gelegde feit heeft begaan voor de gehele ten laste gelegde periode en overweegt daartoe het volgende.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat [verdachte] en [medeverdachte 2] in de zomer van 2012 begonnen zijn met het dealen in cocaïne en dat [medeverdachte 3] zich later bij hen heeft aangesloten. [2] [medeverdachte 3] heeft verklaard dat [verdachte] en [medeverdachte 2] al langer bezig waren en dat hij er in 2013 bij “in is gerold”. [3] Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij denkt dat hij al in 2012 cocaïne heeft besteld bij [verdachte] en [medeverdachte 2]. [4]
In tegenstelling tot wat de verdediging naar voren heeft gebracht, is de rechtbank van oordeel dat uit bovengenoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte in de zomer van 2012 begonnen is met de handel in cocaïne. Zij baseert dit op de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]. Deze verklaringen zijn onafhankelijk van elkaar afgelegd en komen in hoofdlijnen met elkaar overeen. De rechtbank heeft geen reden om aan de inhoud van die verklaringen te twijfelen. Daarbij komt dat deze verklaringen over de periode worden ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1]. De rechtbank acht de ten laste gelegde periode dan ook wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht ook het medeplegen wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert dit medeplegen op de bewijsmiddelen zoals opgenomen onder feit 2.
Ten aanzien van feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde feit, gelet op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging verzocht om verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat geen sprake zou zijn van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Om te kunnen spreken van een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht moet vast staan dat er een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband is tussen twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad. Van dat laatste kan sprake zijn als die personen volgens de door hen gestelde regels en voor het door hen gestelde doel willen samenwerken en vervolgens daartoe tegenover derden als een eenheid zijn opgetreden. Dat kan onder meer blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
[verdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij cocaïne inkocht in Hengelo en Enschede. [medeverdachte 2] heeft deze verklaring bevestigd. Hij verklaart een aantal keren met [verdachte] naar Enschede en Hengelo te zijn gereden om cocaïne in te kopen. [verdachte] had op die momenten geen auto ter beschikking. [5] De cocaïne werd vervolgens rechtstreeks naar de woning van [medeverdachte 3] gebracht. [6] De cocaïne werd door [medeverdachte 3] versneden. Aan een halve gram cocaïne werd 0,2 à 0,25 gram versnijdingsmiddel toegevoegd. [7] De cocaïne werd vervolgens in kant en klare seals bewaard in een keukenkast in de woning van [medeverdachte 3]. [8] Op momenten dat [verdachte] en [medeverdachte 2] cocaïne nodig hadden voor de verkoop, haalden zij de kant en klare seals uit de keukenkast van [medeverdachte 3]. [9] [verdachte] woonde bij [medeverdachte 3] in [10] en ook [medeverdachte 2] was in het bezit van een sleutel van de woning van [medeverdachte 3]. [11]
De cocaïne werd verkocht vanuit de woning van [medeverdachte 3], de woning van [medeverdachte 1] of werd afgeleverd op diverse locaties bij afnemers. [medeverdachte 3] heeft voor het afleveren van de cocaïne zo nu en dan de auto van [medeverdachte 2] gebruikt. [12] Afnemers namen telefonisch contact op met [verdachte], dan wel met [medeverdachte 3] of [medeverdachte 2]. Diverse getuigen hebben verklaard dat zij indien zij geen contact konden krijgen met de één, zij contact zochten met de ander. [13] [medeverdachte 2] heeft voorts verklaard dat zij onderling met betrekking tot hun afnemers de afspraak hadden gemaakt dat hij de kant van Haaksbergen zou doen en verdachte en [medeverdachte 3] de kant van Eibergen. [14] De verdeling van het werkgebied was ook kenbaar voor derden. Zo heeft getuige [getuige 2] verklaard dat hij gehoord heeft dat [medeverdachte 2] cocaïne leverde aan personen in de omgeving van Haaksbergen en dat [verdachte] cocaïne leverde aan personen in de omgeving van Eibergen. [15] Uit getuigenverklaringen blijkt ook dat de cocaïne van de afnemers van [verdachte] zo nu en dan afgeleverd werd door zijn medeverdachten. [16] In de loop der tijd hebben verdachte en zijn medeverdachten een reputatie verworven in hun omgeving. Getuige [getuige 3] heeft in dat verband verklaard dat als je cocaïne wilde hebben, je ‘die jongens’ kon bellen en dat dit algemeen bekend was. [17] Ook getuige [getuige 4] heeft verklaard dat een ieder in Eibergen wist dat verdachte cocaïne verkocht. [18] De opbrengst van de cocaïne werd door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] neergelegd in de keukenkast. Het geld werd vervolgens door [verdachte] ingezameld. Van het geld kocht [verdachte] cocaïne in. [19] Het doel van de handel was gelegen in het voorzien van eigen behoefte in cocaïne. [20]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij [verdachte] als leider van de groep zag en dat hij zichzelf en [medeverdachte 3] als loopjongens beschouwde. [21] Ook [medeverdachte 1] heeft [verdachte] aangewezen als leider van de groep en beschouwde [medeverdachte 3] als loopjongen. [22] Getuige [getuige 5] heeft in dat kader verklaard dat hij wist dat [medeverdachte 3] voor [verdachte] liep. [23]
Uit bovenstaande bewijsmiddelen blijkt, dat [verdachte] gedurende een lange periode heeft samengewerkt met anderen in de handel in cocaïne en dat hij, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] naar buiten toe optreden als eenheid. Uit de bewijsmiddelen kan voorts worden afgeleid dat er bij de criminele activiteiten sprake was van een zekere taakverdeling tussen verdachten. [verdachte] hield zich bezig met de inkoop van cocaïne. Daarnaast hield [verdachte] zich, samen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] bezig met de verkoop van cocaïne. Bij het verkopen van cocaïne was er sprake van een verdeling van werkgebied. [verdachte] en [medeverdachte 3] verkochten doorgaans in Eibergen en [medeverdachte 2] verkocht in Haaksbergen. Daarnaast werd er gebruik gemaakt van de woning van [medeverdachte 3], voor het versnijden, sealen en bewaren van de cocaïne. De cocaïne werd ook vanuit zijn woning verkocht. Afnemers van cocaïne namen contact op met [verdachte], dan wel met medeverdachten. Vervolgens werd een afspraak gemaakt om de cocaïne af te leveren op een bepaalde locatie, dan wel op te halen bij de woning van [medeverdachte 3] of [medeverdachte 1]. Wanneer [verdachte] of één van zijn medeverdachten werd benaderd voor het afleveren van cocaïne, werd de cocaïne soms door een ander geleverd dan degene die benaderd was. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] moesten de opbrengst van de verkoop afdragen aan [verdachte]. Van deze opbrengst werd er door [verdachte] cocaïne gekocht.
Verdachte heeft, gelet op het beeld dat uit bovenstaande bewijsmiddelen naar voren komt, een wezenlijke bijdrage geleverd aan de criminele organisatie en daarmee een belangrijke rol gehad.
Gelet op de duurzaamheid en de bestendigheid van de samenwerking met medeverdachten, hun gezamenlijke oogmerk en de bijdrage van verdachte daaraan, acht de rechtbank verdachte deelnemer aan een criminele organisatie die het oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 2 en 11b van de Opiumwet. Het bewijs van het opzet, zowel op de deelname aan de organisatie, als op het oogmerk van deze organisatie, volgt uit de bewijsmiddelen en wat over de rol van verdachte is overwogen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
één of meerverschillende tijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 juli 2012 tot en met 17 november 2015 in de gemeente Berkelland en
/ofin de gemeente Haaksbergen,
in elk geval in Nederlandtezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, (telkens
)opzettelijk heeft
bereid en/ofbewerkt en
/ofverwerkt en
/ofverkocht en
/ofafgeleverd en
/ofverstrekt en
/ofvervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehadgebruikers- en/of dealershoeveelheden cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne zijnde cocaïne (telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in
of omstreeksde periode van 1 januari 2014 tot en met 17 november 2015, in de gemeente Berkelland en/of in de gemeente Schaarsbergen,
in elk geval in Nederlandheeft deelgenomen aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het tezamen en in vereniging plegen van strafbare feiten als bedoeld in het derde en/of vierde
en/of vijfde lidvan artikel 10 van de Opiumwet en/of het eerste lid van artikel 10a van de Opiumwet
en/of het derde, vierde en/of vijfde lid van artikel 11 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
bereiden en/ofverwerken en
/ofuitvoeren en
/ofverkopen en
/ofafleveren en
/ofverstrekken en
/ofvervoeren en
/of vervaardigen,
althans opzettelijk aanwezig hebbenvan middelen te weten cocaïne, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Ten aanzien van de feit 2:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en vierde en 10a, eerste lid van de Opiumwet

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Aan het voorwaardelijke strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld, zoals door de reclassering in het rapport van 26 januari 2016 zijn geadviseerd.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat het onder verdachte in beslag genomen goed, te weten een personenauto verbeurd wordt verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de bijzonder opsporingsbevoegdheid pseudo-koop onrechtmatig is ingezet en niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Volgens de verdediging moet dit zijn weerslag hebben in de strafmaat. De verdediging heeft om die reden verzocht verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 252 dagen met daarnaast een voorwaardelijk strafdeel met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals omschreven in het reclasseringsrapport.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 31 mei 2016;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 26 januari 2016.
Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat in het opsporingsonderzoek de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit niet geschonden zijn. Gelet op de omstandigheden zoals die naar voren komen uit het dossier heeft de officier van justitie in redelijk kunnen kiezen voor de inzet van de gebruikte opsporingsbevoegdheid. Verdachte was immers al in het kader van de handel in cocaïne in beeld en werd al een periode geobserveerd. Onder die omstandigheden is de inzet van de bijzondere opsporingsbevoegdheid pseudokoop niet disproportioneel te achten. De rechtbank passeert het verweer van de raadsman.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte gedurende een periode van meer dan drie jaar intensief betrokken is geweest bij de handel in harddrugs. Deze handel werd door verdachte en zijn medeverdachten gedreven, waarbij onderling nauw en op een georganiseerde wijze werd samengewerkt. Hoewel niet ten laste gelegd is de rechtbank van oordeel dat verdachte kan worden aangemerkt als (informele) leider van de criminele organisatie. Door deze handelswijze en meer in het bijzonder zijn specifieke rol daarbij, heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van de verslaving van een aanzienlijke groep afnemers. Verdachte is met het plegen van deze feiten voorbijgegaan aan de gevaren die dergelijke verdovende middelen, naar algemene bekendheid, met zich meebrengen voor de volksgezondheid. Handel in harddrugs gaat vaak gepaard met veel overlast in de maatschappij. De rechtbank rekent dit verdacht aan. Verdacht heeft bij het plegen van de strafbare feiten enkel gedacht aan zijn eigen gewin en niet aan de negatieve effecten.
De rechtbank is van oordeel dat – gelet op de duur, frequentie van het handelen van verdachte en zijn rol daarin – de eis van de officier van justitie een passende reactie vormt. Aan het voorwaardelijke strafdeel worden de bijzondere voorwaarden gesteld, zoals door de reclassering in het rapport van 26 januari 2016 zijn geadviseerd.
Ten aanzien van de onder verdachte in beslag genomen, nog niet teruggegeven, personenauto, gelast de rechtbank de teruggave van het voorwerp aan de rechthebbende, nu het voorwerp niet aan verdachte toebehoort en ook niet is vast komen te staan dat de rechthebbende wetenschap had omtrent het gebruik van het voorwerp in verband met de strafbare feiten.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 47, 57, 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen wat verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van deze gevangenisstraf te weten 10 (tien) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk binnen drie werkdagen na zijn invrijheidstelling zal melden bij de Reclassering Nederland en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich ambulant zal behandelen voor zijn verslavingsproblematiek bij (forensische) verslavingszorg Tactus of een soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering. De veroordeelde zal zich hierbij houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling zullen worden gegeven.
- zal meewerken aan de gedragsinterventie GI-RN Cognitieve vaardigheden, zulks ter beoordeling van de reclassering;
- zich zal onthouden van het gebruik van drugs en alcohol;
- De veroordeelde zal mee moeten werken aan controles - in welke vorm dan ook- op drugs- en alcoholgebruik, zo vaak als de behandelaren dit noodzakelijk achten.
D
e rechtbank geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast de
teruggavevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een personenauto (Volkswagen Gol, kenteken [kenteken]) aan de rechthebbende, te weten [naam] (geboren op [geboortedatum 2]).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.F. Gielissen (voorzitter), mr. J.B.J. Driessen en mr. M.J. Wasmann, rechters, in tegenwoordigheid van D. Waizy, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 juli 2016.
mr. M.J. Wasmann is buiten staat mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie, eenheid Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015305906, gesloten op 6 januari 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 1274.
3.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 1153.
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige, p. 1072.
5.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 1221.
6.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 1222.
7.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 1154.
8.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 1169.
9.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 1154.
10.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 1294.
11.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 1221.
12.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 1154.
13.Het proces-verbaal van verhoor van getuige, p. 1000, 1029 en 1062.
14.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 1225.
15.Het proces-verbaal van verhoor van getuige, p. 1037.
16.Het proces-verbaal van verhoor van getuige, p. 1043, 1055 en 1064.
17.Het proces-verbaal van verhoor van getuige, p. 1104.
18.Het proces-verbaal van verhoor van getuige, p. 1083.
19.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 1224.
20.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 juli 2016.
21.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 1224.
22.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 1277.
23.Het proces-verbaal van verhoor van getuige, p. 994.