In het vonnis van 25 maart 2016 is het beroep op niet-ontvankelijkheid van Smit Draad ter zake het incident ex art. 223 Rv beoordeeld en verworpen. Het verweer van Smit Draad ziet (thans) echter op de gevorderde verklaring voor recht. Daarover wordt als volgt overwogen.
Op grond van art. 3:305a BW kan een vereniging (met volledige rechtsbevoegdheid) een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van ‘gelijksoortige belangen’ van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt. In genoemd tussenvonnis (r.ov. 4.2.) is reeds vastgesteld dat FNV een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid is die, ingevolge haar statuten, de belangen van haar leden-werknemers bij Smit Draad behartigt. Artikel 3:305a BW stelt echter ook uitdrukkelijk als eis (voor de ontvankelijkheid van een collectieve actie) dat ‘die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen’. Aan de eis van ‘gelijksoortige belangen’ is voldaan indien de belangen ter bescherming waarvan de rechtsvordering strekt, zich lenen voor bundeling, zodat een efficiënte en effectieve rechtsbescherming ten behoeve van de belanghebbenden kan worden bevorderd. Aldus kan immers in één procedure geoordeeld worden over de door de rechtsvordering aan de orde gestelde geschilpunten en vorderingen, zonder dat daarbij de bijzondere omstandigheden aan de zijde van de individuele belanghebbenden betrokken behoeven te worden (vgl. HR 26 februari 2010, LJN BK5756, NJ 2011/473). Doorslaggevend is dus het antwoord op de vraag of een collectieve actie in een concrete situatie voordelen biedt boven het procederen in individuele gevallen.
De gevorderde verklaring voor recht strekt ertoe vast te stellen dat de arbeidsomstandigheden bij Smit Draad schadelijk kunnen zijn geweest voor de werknemers van Smit Draad. De gedachte bij FNV is, zo begrijpt de kantonrechter, dat dat voor alle werknemers in deze procedure wordt vastgesteld. In individuele procedures van werknemers van Smit Draad zal de thans gevorderde verklaring voor recht echter (nagenoeg) geen betekenis hebben voor werknemers die Smit Draad aansprakelijk wensen te stellen voor door hen geleden (gezondheids)schade. Dit wordt als volgt toegelicht. In die procedures zal de werknemer zijn vordering in beginsel (telkens) baseren op art. 7:658 BW. FNV heeft althans niet anderszins gesteld of betoogd. Volgens art. 7:658 lid 2 BW is Smit Draad aansprakelijk als een werknemer schade lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden, tenzij Smit Draad aantoont dat zij de in lid 1 genoemde (zorg)verplichting is nakomen. De in art. 7:658 lid 1 BW neergelegde zorgplicht voor Smit Draad houdt in dat zij, als werkgeefster, voor de veiligheid van de werkomgeving van haar werknemers moet zorgen en dat zij (daarom) die maatregelen moet nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat haar werknemer in de uitoefening van zijn functie schade lijdt.
Art. 7:658 lid 2 BW bevat een speciale regel van bewijslastverdeling. Deze houdt in dat als de werknemer bewijst dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden het, in beginsel, aan de werkgever is om te bewijzen dat hij zijn zorgplicht is nagekomen of – maar dat is hier niet aan de orde – dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Het kan voor de werknemer soms lastig zijn om te bewijzen dat hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden. Met name geldt dit bij beroepsziekten die niet ontstaan bij een concreet ongeval maar die zich geleidelijk manifesteren. Daarom geldt nog een andere regel van bewijslastverdeling, ook wel de ‘arbeidsrechtelijke omkeringsregel’ genoemd. Deze houdt in dat het oorzakelijk verband (tussen werk en schade) ook moet worden aangenomen als de werknemer stelt, en zo nodig bewijst, dat hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid, en voorts stelt, en zo nodig aannemelijk maakt, dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die door deze omstandigheden kunnen zijn veroorzaakt (vgl. HR 17 november 2000, LJN AA8369, NJ 2001/596 en HR 9 januari 2009, LJN BF8875, NJ 2011/252). Kort gezegd betekent dit dat een (conditio sine qua non-)verband moet worden aangenomen tussen schade (waarvan vergoeding wordt gevorderd in een procedure ex art. 7:658 BW) en de uitoefening van werkzaamheden als vast komt te staan (i) dat de werkgever de werknemer heeft blootgesteld aan een risico op bepaalde schade en (ii) deze schade zich vervolgens heeft verwezenlijkt. Een en ander behoudens tegenbewijslevering door de werkgever. Volledigheidshalve zij hier aan toegevoegd dat de werkgever vervolgens kan bewijzen dat hij die maatregelen heeft getroffen die redelijkerwijs nodig waren om de schade van de werknemer te voorkomen. Op stap (i) bij de beantwoording van de aansprakelijkheidsvraag ziet, zo begrijpt de kantonrechter, de door FNV gevorderde verklaring voor recht. Die verklaring is naar het oordeel van de kantonrechter echter te algemeen geformuleerd. Nog daargelaten dat deze niet in tijd is beperkt terwijl in de loop van de tijd met verschillende stoffen is gewerkt door Smit Draad, geldt dat de ‘gevaarlijke omstandigheden’ niet nader zijn uitgewerkt. FNV heeft, op vragen van de kantonrechter, nog gesteld dat de werkomstandigheden voor alle werknemers in het productieproces, ongeacht de afdeling waar zij werken, schadelijk kunnen zijn voor hun gezondheid omdat de door Smit Draad in het productieproces gebruikte schadelijke stoffen zich door het hele gebouw van Smit Draad verspreiden. Ter illustratie heeft FNV genoemd de ervaring van een zieke werknemer uit het productieproces die op het kantoor van Smit Draad is gaan werken en die desondanks gezondheidsklachten krijgt indien in een aanpalende ruimte (afgescheiden door muur en deur) wordt gesoldeerd. De reden hiervan is dat die werknemer een sensibiliteit (soort allergie) heeft ontwikkeld voor bij die werkzaamheid gebruikte of vrijkomende stof of stoffen. De kantonrechter is van oordeel dat FNV deze stellingen, nog daargelaten dat deze eerst ter comparitie zijn geponeerd, onvoldoende heeft toegelicht(en onderbouwd) omdat zij niet heeft aangegeven waarop deze zijn gebaseerd.
Bij een individuele aansprakelijkstelling zal de gevorderde verklaring voor recht de werknemer, in het licht van het voorgaande, niet verder helpen. Immers zal de individuele (ex-)werknemer van Smit Draad nog steeds specifiek moeten bewijzen met welke gevaarlijke stoffen en/of onder welke gevaarlijke omstandigheden hij heeft gewerkt om daarna een verband tussen die specifieke omstandigheden en zijn (specifieke) gezondheidsklachten te kunnen aantonen als hiervoor beschreven. De conclusie is dus dat de gevorderde verklaring voor recht niet strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen en daarom niet voldoet aan de eisen die art. 3:305a BW stelt voor het kunnen instellen van een collectieve actie. Dit betekent dat FNV niet-ontvankelijk moet worden verklaard in deze vordering.