ECLI:NL:RBGEL:2016:413

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 januari 2016
Publicatiedatum
28 januari 2016
Zaaknummer
265033
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en aansprakelijkheid in beheer van vermogen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, heeft eiser, wonende te Dodewaard, gedaagde aangeklaagd wegens onrechtmatig handelen. Gedaagde, die het beheer voerde over het vermogen van eiser, heeft een deel van de gelden onrechtmatig aangewend voor privé-uitgaven. Eiser vorderde een verklaring voor recht dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 27 mei 2015 vastgesteld dat gedaagde tekort is geschoten in zijn taak als beheerder. De centrale vraag was of een bedrag van € 27.000, dat door eiser was betaald voor de aanschaf van een Mercedes voor gedaagde, als schenking kon worden aangemerkt. Gedaagde heeft niet kunnen bewijzen dat dit bedrag een schenking was, en de rechtbank oordeelde dat de betalingen als beheersdaden van gedaagde moesten worden beschouwd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op geen enkel moment zelfstandig over het bedrag van € 27.000 heeft beschikt. Gedaagde heeft verklaard dat hij het geld eerst naar zijn eigen rekening heeft overgemaakt voordat het naar de rekening van eiser ging. De rechtbank vond deze verklaring ongeloofwaardig, vooral gezien de eerdere stellingen van gedaagde. De verklaringen van getuigen, waaronder de dochter van gedaagde, ondersteunden de stelling van eiser dat het bedrag niet als schenking kan worden aangemerkt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank gedaagde veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 164.029,36 aan eiser, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. De rechtbank heeft ook de beslagkosten en buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, evenals de proceskosten aan de zijde van eiser. Het vonnis is uitgesproken op 20 januari 2016 door mr. G.J. Meijer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/265033 / HA ZA 14-303
Vonnis van 20 januari 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te Dodewaard, gemeente Neder-Betuwe,
eiser,
advocaat mr. P.M. Hoogstad te Breukelen,
tegen
[gedaagde],
wonende te Tiel,
gedaagde,
advocaat mr. P.H.N. van Spanje te Wageningen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 mei 2015
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 16 oktober 2015
- de conclusies na getuigenverhoor.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 27 mei 2015. Daarin is overwogen dat [gedaagde] tekort is geschoten in zijn taak als beheerder van het vermogen van [eiser] . De vraag die nog niet beantwoord kon worden is of een bedrag ad € 27.000,-- dat is aangewend voor de aanschaf van een Mercedes voor [gedaagde] een schenking betrof.
2.2.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 27 mei 2015 onder 4.21. overwogen:
Per saldo komt het erop neer dat [gedaagde] een bedrag waarover hij voor [eiser] het beheer voerde heeft aangewend voor de aanschaf van een Mercedes voor zichzelf. Gelet op de hiervoor in rechtsoverweging 4.8. weergegeven verantwoordingsplicht en het feit dat [eiser] zelf geen mogelijkheid had om gelden over te boeken nu hij niet over internetbankieren beschikte, is het aan [gedaagde] om gemotiveerd te stellen dat sprake is geweest van een schenking.
2.3.
[gedaagde] is vervolgens opgedragen te bewijzen dat sprake het door [eiser] medio januari 2008 betaalde bedrag van € 27.000,-- voor de aanschaf van een Mercedes voor [gedaagde] een schenking betrof.
2.4.
[gedaagde] heeft vervolgens zichzelf en zijn dochter, [naam] , als getuigen doen horen. [eiser] heeft afgezien van contra-enquête.
2.5.
[gedaagde] is partij in deze procedure en als gevolg daarvan partijgetuige. Ex artikel 164 lid 2 Rv. kan zijn verklaring alleen bijdragen aan het bewijs in het geval er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanige essentiële punten betreffen dat zij de verklaring van [gedaagde] voldoende geloofwaardig maken. [gedaagde] heeft zelf verklaard, voor zover relevant:
In 2008 was € 190.000,00 vrijgekomen van de verzekering. Mijn zoon had daarvan een auto gekocht en toen ik thuis kwam zei hij tegen mij: ik heb ook een mooie auto voor jou gezien. Boven liet hij mij een foto zien van een zwarte Mercedes. Op een zaterdag zijn wij (mijn vrouw, zoon en dochter en ik) naar [naam 1] in Amsterdam gegaan. Daar stond de zwarte Mercedes. (…) Mijn zoon zei: je moet hem nemen, want jullie hebben zat voor mij gedaan en altijd hard gevochten. Thuis had hij ook al tegen mij gezegd: die Mercedes krijg je van mij.
Over het geld heeft mijn zoon tegen mij gezegd: je moet pakken wat je nodig hebt. Ik heb toen het geld van de rekening waar het op stond eerst naar mijn eigen rekening overgemaakt en toen naar de rekening van mijn zoon. Mijn zoon heeft het bedrag uiteindelijk via telebankieren naar [naam 1] overgemaakt. Ik zat toen naast hem op de tweezitsbank achter de laptop en mijn dochter zat erbij op de driezitsbank. (…)
Mijn zoon verrichtte ook betalingen via telebankieren. Hij had geen toegang tot de [rekeningnummer 2] . [de bankrekening met het nummer eindigend op [rekeningnummer 2] , toevoeging rechtbank]
2.6.
[naam] heeft verklaard, voor zover relevant:
Mijn broer wist dat hij € 190.000,00 zou krijgen (…) Hij vroeg constant aan mijn ouders of het geld al binnen was. (…) Hij vroeg aan mijn vader: papa, waarom koop jij geen nieuwe auto. Mijn vader antwoordde dat hij geen nieuwe auto nodig had en ook niet kon betalen. Op een dag kwam mijn vader uit het werk en mijn broer riep hem. Hij had een mooie auto gezien op Marktplaats. Het was de zwarte Mercedes die mijn vader later heeft gekregen. Mijn vader en mijn broer hebben de auto bekeken op de slaapkamer van mijn broer. Ik zat op mijn eigen kamer daarnaast en kon hen horen praten. Mijn broer wilde de auto aan mijn vader geven. Ik heb mijn broer horen zeggen: die krijg je van me, want je hebt hard voor mij gevochten. Zo kan ik wat terug doen. Dit is wat je verdiend hebt. Mijn vader heeft duidelijk gezegd dat het niet hoefde, maar mijn broer bleef maar zeggen dat hij dat wilde.
Uiteindelijk zijn we met zijn vieren bij de auto gaan kijken bij [naam 1] (…) Ik heb toen aan mijn broer gevraagd: weet je zeker dat je deze auto cadeau wilt geven. Hij zei toen: ja, dat weet ik zeker, die hebben ze verdiend. (…) Later is de auto betaald. Ik was toen wel thuis, maar heb niet op de laptop meegekeken. Mijn broer wilde meestal dat bedragen naar de rekening van mijn ouders werden overgemaakt omdat hij op zijn eigen rekening rood stond. Ik kan me de overboeking van het geld voor de Mercedes niet specifiek herinneren. Ik hielp mijn moeder vaak met overboekingen. Mijn broer zat niet achter de laptop voor telebankieren, want het was de rekening van mijn ouders. Mijn moeder heeft alles voor hem gepind. Voor zijn eigen rekening deed hij wel zelf het telebankieren, dat kon hij heel goed zelf.
Later heeft mijn moeder ook een auto van mijn broer gekregen. Mijn broer heeft wel 20 of 30 keer gezegd dat ze het verdiend hebben. (…)
Toen het geld voor de Mercedes overgeboekt werd was ik beneden. Het geld is ook beneden vanachter de laptop overgeboekt. Ik weet dit omdat alle betalingen altijd op dezelfde manier gingen en ik altijd thuis was.
2.7.
Uit de verklaringen maakt de rechtbank op dat [eiser] op geen enkel moment helemaal zelfstandig over het bedrag van € 27.000,-- heeft beschikt en dat het bedrag in zoverre steeds in beheer is gebleven bij [gedaagde] . [gedaagde] verklaart zelf dat hij het geld eerst naar zijn eigen rekeningnummer eindigend op [rekeningnummer 2] heeft overgemaakt en toen naar de rekening van [eiser] . Hij verklaart vervolgens dat [eiser] het bedrag zelf via telebankieren aan [naam 1] heeft overgemaakt terwijl hij ernaast zat. Dit acht de rechtbank ongeloofwaardig gelet op de eerdere stellingname van [gedaagde] zelf dat hij en zijn echtgenote de overboekingen van de rekening van [eiser] eindigend op [rekeningnummer 3] verzorgden. De verklaring van [naam] biedt op dit punt ook geen soelaas. Eerst verklaart ze dat ze de overboeking van het geld voor de Mercedes niet specifiek kan herinneren, later dat ze beneden was toen het geld voor de Mercedes werd overgeboekt. Daarbij heeft zij verklaard dit zich te herinneren omdat betalingen altijd op dezelfde manier gingen. Er is dus geen specifieke oorzaak waarom ze zich deze specifieke betaling kan herinneren. Ze verklaart ook niet dat [eiser] zelf de overboeking aan [naam 1] heeft verzorgd vanaf zijn rekening. Op dit punt wordt de verklaring van [gedaagde] die op zichzelf op dit punt al ongeloofwaardig is, ook niet ondersteund door de verklaring van [naam] . Hiermee is dus niet bewezen dat er sprake is van een schenking door [eiser] aan [gedaagde] , maar moet het ervoor gehouden worden dat deze betalingen, net als de andere betalingen in de onderhavige zaak zijn aan te merken als beheersdaden van [gedaagde] .
2.8.
Het totaalbedrag dat [eiser] vordert bedraagt € 164.029,36 in hoofdsom: €45.043,35 ter zake de eerste uitkering en € 118.986,01 van de tweede uitkering. In het tussenvonnis van 27 mei 2015 is onder 4.11. al overwogen dat het bedrag ad € 45.043,35 toewijsbaar is te vermeerderen met de wettelijke rente over € 44.521,44 vanaf 9 januari 2008. Nu [gedaagde] niet is geslaagd in het leveren van het aan hem opgedragen bewijs, is ook het bedrag ad € 118.986,01 toewijsbaar. Dit bedrag is uit diverse overboekingen opgebouwd. De rente over die verschillende subbedragen is verschuldigd vanaf de datum waarop het betreffende bedrag is overgeboekt van de rekening met nummer [rekeningnummer 1] naar de rekening met nummer [rekeningnummer 2] . De rechtbank merkt op dat in het tussenvonnis van 27 mei 2015 onder 4.29. derde zin, is gerekend met bedragen die niet stroken met de vordering. Dit had moeten zijn: € 91.986,01(€ 118.986,01 minus € 27.000,--).
2.9.
[eiser] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 798,91 voor verschotten en € 2.842,00 voor salaris advocaat (2 rekesten x € 1.421,00).
2.10.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn in overeenstemming met het rapport Voor-werk II en zullen daarom worden toegewezen.
2.11.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 95,77
- salaris advocaat
4.973,50(3,5 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 5.069,27
2.12.
De nakosten zullen worden toegewezen zoals hierna geformuleerd.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en [gedaagde] aansprakelijk is voor vergoeding van de schade die [eiser] lijdt en heeft geleden;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 164.029,36 (éénhonderdvierenzestig duizendnegenentwintig euro en zesendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over:
- het bedrag van € 44.521,44 met ingang van 9 januari 2008
- het bedrag van € 118.986,01 met ingang van de dagen waarop de diverse bedragen waaruit dit bedrag is opgebouwd, zijn overgeboekt van de rekening met nummer [rekeningnummer 1] naar de rekening met nummer [rekeningnummer 2]
telkens tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 3.640,91,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de buitengerechtelijke incassokosten ad € 2.480,05,
3.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 5.069,27,
3.6.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.7.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de onderdelen 3.2. tot en met 3.6. uitvoerbaar bij voorraad,
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2016.