ECLI:NL:RBGEL:2016:412

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 januari 2016
Publicatiedatum
28 januari 2016
Zaaknummer
282532
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de erfgrens tussen percelen van partijen met bewijsopdracht aan gedaagden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een geschil tussen AVB Vastgoed B.V. en twee gedaagden over de erfgrens tussen hun percelen in Westervoort. AVB, eigenaar van een perceel, vordert dat de rechtbank de juridische erfgrens vaststelt en gedaagden opdraagt om bepaalde bouwwerken en afscheidingen te verwijderen die zich op het perceel van AVB bevinden. De rechtbank heeft eerder een tussenvonnis gewezen en partijen hebben hun standpunten toegelicht. Gedaagden stellen dat zij door verkrijgende verjaring eigenaar zijn geworden van een strook grond tussen de kadastrale grens en hun perceel. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de exacte ligging van de erfgrens en dat gedaagden bewijs moeten leveren van hun stelling dat de erfgrens door de vorige eigenaar, de heer [naam 1], is aangewezen op de huidige locatie. De rechtbank heeft gedaagden opgedragen om bewijs te leveren, onder andere door het horen van getuigen. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en zal opnieuw op de rol komen voor uitlating door gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/282532 / HA ZA 15-249
Vonnis van 20 januari 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AVB VASTGOED B.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
advocaat mr. J.M. Jetten te Arnhem,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te Westervoort,
gedaagden,
advocaat mr. K.W.A. Wools te Elst, gemeente Overbetuwe.
Partijen zullen hierna AVB en [gedaagden] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 juli 2015
- het proces-verbaal van descente en van comparitie van 30 november 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
AVB is eigenaar van het perceel gelegen aan [adres 1] te Westervoort, kadastraal bekend gemeente Westervoort sectie [kadastrale aanduidingen 1] (hierna: [kadastrale aanduidingen 1] ). [gedaagden] zijn eigenaar van het daarnaast gelegen perceel aan [adres 1] te Westervoort, kadastraal bekend gemeente Westervoort sectie [kadastrale aanduidingen 2] (hierna: [kadastrale aanduidingen 2] ).
2.2.
Op 1 maart 1991 is de economische eigendom van het perceel [adres 1] te Westervoort, kadastraal bekend gemeente Westervoort sectie [kadastrale aanduidingen 3] (hierna: [kadastrale aanduidingen 3] ) en gedeeltelijk [kadastrale aanduidingen 4] , door de heer [naam 2] overgedragen aan AVB. AVB heeft twee delen van [kadastrale aanduidingen 3] verkocht. Op 28 maart 1991 is een deel van [kadastrale aanduidingen 3] door AVB in eigendom overgedragen aan de heer [naam 3] . Op 31 mei 1991 is een ander deel van [kadastrale aanduidingen 3] door AVB in eigendom overgedragen aan de heer [naam 1] .
2.3.
In de koopakte van 20 december 1990 tussen AVB en [naam 1] is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“(…)
Een perceel grond aan [adres 1] te Westervoort, uitmakende van het perceel kadastraal bekend gemeente Westervoort, sectie [kadastrale aanduidingen 3] , een behoorlijk ter plaatse aangeduid en afgebakend gedeelte ter grootte van ongeveer 1288 m2 een en ander als gearceerd is aangegeven op een aan deze akte gehechte en door partijen gewaarmerkte tekening, voorts genoegzaam aan partijen bekend die daarvan geen nadere omschrijving verlangen.”
2.4.
In de akte van levering van 31 mei 1991 tussen AVB en [naam 1] is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

OMSCHRIJVING VERKOCHTE EN TITEL
(…)
Een perceel grond gelegen aan [adres 1] te Westervoort, uitmakende van het perceel kadastraal bekend gemeente Westervoort, sectie [kadastrale aanduidingen 3] , een behoorlijk ter plaatse aangeduid en afgebakend gedeelte ter grootte als na kadastrale opmeting zal blijken en zoals schetsmatig met ruitarcering is aangegeven op een aan deze akte gehechte door partijen gewaarmerkte tekening, welke is bestemd om te worden overgeschreven in de openbare registers.”
2.5.
Onderstaande tekening is aan voormelde koopakte van 20 december 1990 en aan de akte van levering van 31 mei 1991 gehecht.
2.6.
In een veldwerk van het kadaster van 1994 zijn de nieuwe kadastrale grenzen weergegeven van de percelen [kadastrale aanduidingen 5] tot en met [kadastrale aanduidingen 1] (voorheen [kadastrale aanduidingen 3] ).
Op 19 mei 1995 is [kadastrale aanduidingen 3] gesplitst in de percelen [kadastrale aanduidingen 5] tot en met [kadastrale aanduidingen 1] .
De percelen [kadastrale aanduidingen 5] en B 1263 zijn eigendom van Wichart, [kadastrale aanduidingen 2] was destijds eigendom van [naam 1] (en is thans eigendom van [gedaagden] ) en [kadastrale aanduidingen 1] is eigendom van AVB.
2.7.
Op 2 april 2001 heeft [naam 1] [kadastrale aanduidingen 2] in eigendom overgedragen aan [gedaagden] In de akte van levering van 2 april 2001 wordt voor de omschrijving van het geleverde verwezen naar voormelde akte van levering van 31 mei 1991.
2.8.
Na aankoop en levering van [kadastrale aanduidingen 2] in 2001 hebben [gedaagden] een inrit aangelegd, twee tuinhuisjes geplaatst en struikgewassen en bomen geplant als afscheiding van het perceel van AVB.
2.9.
Op 31 maart 2014 heeft het kadaster op verzoek van AVB een grensreconstructie uitgevoerd. Die grensreconstructie is weergegeven in onderstaand veldwerk (noordgericht). Het geel gemarkeerde gedeelte betreft de strook grond die tussen partijen in geschil is.
2.10.
Bij brief van 3 april 2014 heeft mr. Jetten namens AVB [gedaagden] gesommeerd de bestaande erfafscheiding, de houten schuur en de bestrating, die zich op het perceel van AVB bevinden, te verwijderen.
2.11.
Daarna is tussen partijen nog nader gecorrespondeerd.

3.De vordering

3.1.
AVB vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair:
I. voor recht zal verklaren dat de kadastrale grens tussen het perceel in eigendom van AVB, kadastraal bekend als [kadastrale aanduidingen 1] te Westervoort, en het perceel in eigendom van [gedaagden] (ieder voor de onverdeelde helft), kadastraal bekend als [kadastrale aanduidingen 2] te Westervoort, tevens de juridische erfgrens is;
II. voor recht zal verklaren dat AVB eigenaar is van het stuk perceel, gelegen vanaf de door het kadaster zowel ter plaatse als op tekening aangegeven kadastrale grens en de door [gedaagden] gehanteerde erfgrens (de haag), zijnde het stuk perceel dat met geel gearceerd is aangegeven op de kadastrale kaart van maart 2014 en door het kadaster is aangegeven op de luchtfoto uit 2005 (productie 19 bij dagvaarding), en dat dat stuk perceel juridisch bij het [kadastrale aanduidingen 1] behoort;
subsidiair:
III. de juridische grens tussen de percelen van AVB ( [kadastrale aanduidingen 1] ) en [gedaagden] ( [kadastrale aanduidingen 2] ) ex artikel 5:47 BW zal vaststellen overeenkomstig de kadastrale grens;
primair en subsidiair:
IV. [gedaagden] zal veroordelen om binnen drie weken na betekening van het te wijzen vonnis de inrit en de schuur gelegen op het stuk perceel te verwijderen (dan wel in het geval de rechtbank daarvoor meer redenen aanwezig acht, bij deze veroordeling zal bepalen dat [gedaagden] de inrit en fundering mogen laten liggen, zolang dit het plaatsen van een feitelijke erfafscheiding op de juridische grens niet belemmert, en [gedaagden] tegelijkertijd zal veroordelen tot het maken van een scheiding van de inrit en de fundering op de juridische erfgrens), op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 20.000,00, voor de periode dat niet aan deze verplichting wordt voldaan, dan wel een door de rechtbank in goede justitie nader te bepalen dwangsom;
V. [gedaagden] zal veroordelen om binnen drie weken na betekening van het te wijzen vonnis het stuk perceel ook overigens te ontruimen en ontruimd te laten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 20.000,00, voor de periode dat niet aan deze verplichting wordt voldaan, dan wel een door de rechtbank in goede justitie nader te bepalen dwangsom;
VI. [gedaagden] zal veroordelen om binnen drie weken na betekening van het te wijzen vonnis een erfscheiding te plaatsen op de juridische erfgrens dan wel naar hun keuze het binnen deze termijn verplaatsen van de (beuken)haag naar de juridische erfgrens, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 20.000,00, voor de periode dat niet aan deze verplichting wordt voldaan, dan wel een door de rechtbank in goede justitie nader te bepalen dwangsom;
meer subsidiair:
VII. indien de vorderingen onder IV, V en VI worden afgewezen, [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen tot het betalen van schadevergoeding ex artikel 6:162 BW en/of artikel 5:47 BW, nader op te maken bij staat, waarbij bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding rekening dient te worden gehouden met het doel van AVB: het stuk perceel te willen verkopen als bouwkavel(s) dan wel na exploitatie het willen verkopen als bebouwde kavel(s);
primair, subsidiair en meer subsidiair:
VIII. [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 904,00, te vermeerderen met wettelijke rente indien die kosten niet binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis zijn voldaan;
IX. [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente indien die kosten niet binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis zijn voldaan.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer. Hierna zal op de stellingen van partijen, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil waar de erfgrens tussen hun percelen ligt. Partijen zijn het erover eens dat de kadastrale grens tussen de percelen ligt op de plaats, zoals weergegeven in het veldwerk behorende bij de grensreconstructie van het kadaster van
31 maart 2014 (weergegeven onder 2.9.). [gedaagden] stellen echter dat zij door verkrijgende verjaring, dan wel door bevrijdende verjaring, eigenaar zijn geworden van de strook grond tussen de kadastrale grens en de thans bestaande (buitenkant) van de haag aan de noordzijde van hun perceel, dat wil zeggen de met geel gemarkeerde strook grond op voormeld veldwerk (hierna: de strook grond). [gedaagden] voeren daartoe aan dat zij bij de aankoop van hun perceel aan [naam 1] hebben gevraagd om aan te wijzen waar de exacte erfgrens tussen de percelen [kadastrale aanduidingen 2] en [kadastrale aanduidingen 1] lag. [naam 1] heeft toen aangewezen dat de erfgrens lag aan de buitenkant van de bosschage, die daar destijds aanwezig was, en volgens [naam 1] lag die bosschage geheel op het [kadastrale aanduidingen 2] , aldus [gedaagden] Zij voeren aan dat zij in 2001 de bosschage hebben verwijderd en op die plaats een inrit hebben aangelegd, twee tuinhuisjes hebben geplaatst en struikgewassen en bomen hebben geplant als nieuwe erfafscheiding van het perceel van AVB. Zij stellen dat de strook grond derhalve reeds gedurende tien jaren, dan wel twintig jaren in hun bezit, dan wel in bezit van hun rechtsvoorganger [naam 1] is geweest. AVB heeft dat gemotiveerd weersproken.
4.2.
De rechtbank overweegt het volgende.
In de akte van levering van 2 april 2001 wordt voor de omvang van het geleverde aan [gedaagden] verwezen naar de akte van levering van 31 mei 1991. Uit de omschrijving van het verkochte in de akte van 31 mei 1991 en de aan die akte gehechte tekening volgt naar het oordeel van de rechtbank, anders dan AVB aanvoert, niet waar exact de erfgrens tussen de percelen [kadastrale aanduidingen 2] en [kadastrale aanduidingen 1] ligt. Het gaat immers om een tekening waarin “schetsmatig met ruitarcering” de omvang van het perceel is aangegeven. Voor zover AVB zich tevens beroept op de tekening die is gehecht aan de akte van levering van 28 maart 1991 en de akte van rectificatie van 7 juni 1996 tussen AVB en Wichart, gaat de rechtbank daaraan voorbij omdat niet is gesteld of gebleken dat [gedaagden] daarvan ten tijde van de aankoop en levering van [kadastrale aanduidingen 2] in 2001 op de hoogte waren. Indien komt vast te staan dat [gedaagden] bij aankoop van hun perceel aan [naam 1] hebben gevraagd aan te wijzen waar de erfgrens loopt en [naam 1] toen heeft aangewezen dat de erfgrens ligt aan de buitenzijde van de toen aanwezige bosschage, mochten [gedaagden] naar het oordeel van de rechtbank van die aanwijzing van [naam 1] uitgaan en behoefden zij geen nader onderzoek te doen bij het kadaster naar de exacte ligging van de erfgrens.
4.3.
Partijen zijn het echter niet eens over de aanwijzing door [naam 1] en de feitelijke situatie van de erfafscheiding van de percelen ten tijde van de verkoop en levering van [kadastrale aanduidingen 2] aan [gedaagden] in 2001. AVB stelt dat er in 2001 een bosschage stond, die de erfgrens tussen de percelen aangaf. Ter gelegenheid van de comparitie ter plaatse heeft AVB onder meer verklaard dat destijds aan de linkerzijde van de oprit van [gedaagden] (gezien vanuit de straat), ter hoogte van de door het kadaster in 2014 geplaatste pin in de oprit, een hek met schapengaas stond, dat links daarvan een beukenhaag stond en links daarvan paaltjes met schrikdraad voor de pony’s. [gedaagden] hebben dat betwist en stellen onder meer dat er destijds geen hek met schapengaas stond en dat de gehele breedte waar nu de oprit ligt bestond uit bosschage. Voorts hebben partijen afwijkend van elkaar verklaard over de in 2001 aanwezige situatie aan de noordwest zijde van het [kadastrale aanduidingen 2] , achter en naast de thans aanwezige tuinhuisjes.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat zal moeten worden vastgesteld wat [naam 1] ten tijde van de aankoop van [kadastrale aanduidingen 2] door [gedaagden] in 2001 aan hen als erfgrens heeft aangewezen en hoe de feitelijke situatie destijds was.
Nu [gedaagden] zich beroepen op het rechtsgevolg van hun stelling dat [naam 1] in 2001 de erfgrens heeft aangewezen op de plaats waar deze thans loopt, derhalve aan de noordzijde van de huidige erfafscheiding, rust op hen de bewijslast van die stelling. De rechtbank zal hen conform hun bewijsaanbod tot bewijslevering daarvan toelaten.
4.5.
Indien [gedaagden] bewijs willen leveren door middel van het horen van getuigen, dienen zij ervoor zorg te dragen dat de rechter tijdens het getuigenverhoor kan beschikken over duidelijke foto’s ter zake van de plaatselijke situatie, waarop de te horen getuigen kunnen aanwijzen hoe de plaatselijke situatie in 2001 was.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige ongeveer één uur duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
4.6.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [gedaagden] op te bewijzen dat [naam 1] ten tijde van de verkoop en levering van [kadastrale aanduidingen 2] in 2001 aan hen de erfgrens heeft aangewezen op de plaats waar deze thans loopt, derhalve aan de noordzijde van de huidige erfafscheiding,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
3 februari 2016voor uitlating door [gedaagden] of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat [gedaagden] , indien zij geen bewijs door getuigen willen leveren maar wel
bewijsstukkenwillen overleggen, die stukken direct in het geding moeten brengen,
5.4.
bepaalt dat [gedaagden] , indien zij
getuigenwillen laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden maart tot en met juni 2016 direct moeten opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. S.J. Peerdeman in het gerechtsgebouw te Arnhem aan Walburgstraat 2 - 4,
5.6.
bepaalt dat [gedaagden] , indien zij getuigen willen laten horen, de foto’s van de plaatselijke situatie, zoals hiervoor onder 4.5. is overwogen, uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2016 [interne instructie]
[interne instructie]
[interne instructie]
: