ECLI:NL:RBGEL:2016:4100

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 juli 2016
Publicatiedatum
25 juli 2016
Zaaknummer
05/882002-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mensenhandel na tegenstrijdige verklaringen van het slachtoffer

Op 25 juli 2016 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 35-jarige man uit Arnhem, die werd beschuldigd van mensenhandel. De rechtbank sprak de verdachte vrij, omdat niet bewezen kon worden dat hij de 21-jarige vrouw had gedwongen tot prostitutie of het afsluiten van telefoonabonnementen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de vrouw op verschillende punten tegenstrijdig waren en niet voldoende ondersteund door ander bewijs. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek dat plaatsvond op 25 april, 9 mei en 11 juli 2016. De tenlastelegging omvatte onder andere het werven, vervoeren en huisvesten van de vrouw met het oogmerk van seksuele uitbuiting. De rechtbank overwoog dat de dagvaarding voldoende duidelijk was en verwierp het verweer van de verdediging dat de dagvaarding onbegrijpelijk was. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de verschillende dwangmiddelen die de officier van justitie had aangevoerd, zoals misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie. Hoewel de rechtbank aannam dat er geweld was gebruikt, was er onvoldoende bewijs dat dit geweld de vrouw had gedwongen tot prostitutie. De benadeelde partij, de vrouw, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/882002-15
Datum uitspraak : 25 juli 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats]
Raadsman: mr. G.J. Gerrits, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter openbare terechtzitting
op 25 april 2016, 9 mei 2016 en 11 juli 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 juli 2011 t/m
1 december 2013 op meerdere plaatsten te Nederland, te weten te Arnhem en/of
te Amersfoort en/of te Utrecht en/of elders in Nederland en/of in Duitsland,
te Duisburg en/of elders in Duitsland,
een ander, te weten [slachtoffer] ,
(telkens) door dwang en/of geweld en/of dreiging met geweld en/of een of meer
andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding
en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
en/of door misbruik van een kwetsbare positie
(sub 1)
- heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of
opgenomen, (telkens) met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer]
(sub 3) –
heeft geworven, meegenomen of ontvoerd naar Duitsland (Duisburg) met het
oogmerk die [slachtoffer] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te
stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde
tegen betaling
(sub 4)
- die [slachtoffer] heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het
verrichten van arbeid of diensten
dan wel
onder de onder sub 1 genoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten
(sub 9)
- met een van de onder sub 1 genoemde middelen die [slachtoffer] heeft gedwongen dan
wel bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [slachtoffer] 's seksuele
handelingen met of voor een derde,
immers heeft verdachte
  • die [slachtoffer] gehuisvest en/of
  • die [slachtoffer] bewogen/gedwongen om een aantal telefoonabonnementen op haar naam af te sluiten en/of
  • die [slachtoffer] opdracht gegeven en/of onder druk gezet en/of ertoe aangezet en/of ertoe gebracht een groot aantal dagen per week en/of een groot aantal uren per dag als prostituee te werken en/of
  • een of meer seksadvertenties laten maken van die [slachtoffer] op de site van Kinky onder de werknaam " [naam 1] " en/of
  • zijn woning terbeschikking gesteld aan die [slachtoffer] voor het ontvangen van klanten
  • die [slachtoffer] vervoerd naar klanten en seksclubs (ondermeer in Duitsland)
  • die [slachtoffer] al haar prostitutieverdiensten, althans een zeer groot deel daarvan, laten afgeven aan hem, verdachte en/of
  • die [slachtoffer] veelvuldig, althans meermalen (zwaar) mishandeld en/of
  • die [slachtoffer] met (zwaar) geweld en/of met de dood bedreigd en/of
  • die [slachtoffer] stelselmatig vernederd, gekleineerd, gekwetst en gemanipuleerd
  • die [slachtoffer] haar paspoort en haar rijbewijs laten afgeven bij tankstations waar verdachte benzine heeft getankt zonder te betalen
  • die [slachtoffer] geen toegang gegeven tot haar eigen financiële middelen (het door de moeder van [slachtoffer] geschonken geld)
  • de zelfontplooiing van die [slachtoffer] heeft beperkt
door welke feiten en omstandigheden voor die [slachtoffer] een (afhankelijkheids)situatie is ontstaan waaraan zij zich niet heeft kunnen onttrekken en/of ten gevolge waarvan zij geen weerstand heeft kunnen bieden aan verdachte.
2a. De geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft aangevoerd dat de tenlastelegging voor zover daarin wordt gesproken over “de onder sub 1 genoemde omstandigheden” en “de onder sub 1 genoemde middelen” onbegrijpelijk is, gelet op de in de tenlastelegging onder “(sub 1)” opgenomen bewoordingen: “heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of
opgenomen, (telkens) met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] ”. Dit dient te leiden tot het oordeel dat de dagvaarding partieel nietig is, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft hiertegen ingebracht dat sprake is van een kennelijke verschrijving en dat voor zover de tenlastelegging onduidelijk is de zinsneden “de onder sub 1 genoemde omstandigheden” en “de onder sub 1 genoemde middelen” gewoon kunnen worden weggelaten.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van artikel 261, lid 1 Wetboek van Strafvordering (Sv) behelst de dagvaarding een opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn. Het tweede lid voegt daaraan toe dat de dagvaarding tevens de vermelding behelst van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan.
Bij de uitleg van deze bepaling staat centraal dat de tenlastelegging begrijpelijk moet zijn en dat de verdachte op basis van de tenlastelegging weet waartegen hij zich te verdedigen heeft.
De rechtbank verstaat het verweer van de verdediging over de nietigheid van de dagvaarding aldus dat de tenlastelegging naar de mening van de verdediging onbegrijpelijk en onvoldoende concreet is.
De rechtbank overweegt dat de passages in de tenlastelegging waarop de verdediging doelt, te weten “de onder sub 1 genoemde omstandigheden ” en “met een van de onder sub 1 genoemde middelen ” vrijwel letterlijk lijken te zijn overgenomen uit de delictsomschrijving in artikel 273f lid 1 sub 4 en sub 9 van het Wetboek van Strafrecht, waarin wordt verwezen naar “de onder 1° genoemde middelen”. De rechtbank leest deze passages in de tenlastelegging dan ook in dit verband en beschouwt deze als een kennelijke verschrijving.
De tenlastelegging behelst naar het oordeel van de rechtbank voorts een voldoende duidelijke opgave van de middelen en omstandigheden nu de tekst van de tenlastelegging in verband met het dossier voldoende duidelijk, begrijpelijk, feitelijk en niet tegenstrijdig is. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte ook begreep waartegen hij zich te verdedigen heeft. De rechtbank is gezien het vorenstaande van oordeel dat de tenlastelegging aan de vereisten van artikel 261 Sv voldoet en verwerpt daarom het nietigheidsverweer van de verdediging.
2b. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verschillen tussen de verbatim uitgewerkte verhoren en de weergaven in het proces-verbaal alsmede de tegenstrijdigheden in de verschillende verklaringen van aangeefster [slachtoffer] (verder te noemen: [slachtoffer] ) niet van dien aard zijn dat gezegd zou moeten worden dat de inhoud van de desbetreffende processen-verbaal onbetrouwbaar is en niet gebruikt kan worden voor het bewijs. Daarbij merkt zij op dat voor de bewijswaardering van de verklaringen van [slachtoffer] van belang is dat [slachtoffer] functioneert op een licht verstandelijk beperkt niveau en dat zij een achterstand heeft met betrekking tot de Nederlandse taal.
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit in die zin dat verdachte die [slachtoffer] heeft gedwongen en bewogen tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden en het afsluiten van telefoonabonnementen. Hiertoe heeft de officier van justitie betoogd dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de volgende dwangmiddelen:
misleiding;
misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht;
misbruik van een kwetsbare positie;
geweld en dreiging met geweld.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit nu niet overtuigend kan worden bewezen dat sprake is geweest van mensenhandel. Daartoe heeft de raadsman onder andere aangevoerd, kort samengevat :
  • de verklaringen van [slachtoffer] zijn tegenstrijdig en leugenachtig, althans onbetrouwbaar;
  • de start van het politieonderzoek is geforceerd nu de vraagstelling door de politie bij het verhoor van getuige [getuige 1] en het intakegesprek van [slachtoffer] zeer sturend was en de weergave hiervan in het proces-verbaal niet correct blijkt te zijn. Gelet op deze omstandigheden dient in ieder geval het proces-verbaal van bevindingen van 23 juli 2014 niet voor bewijs worden gebezigd;
  • uit de verhoren van aangeefster en de getuigen kan volstrekt niet blijken van het bestaan van een situatie waaraan [slachtoffer] zich niet heeft kunnen onttrekken;
  • verdachte was zich niet bewust van relevante feitelijke omstandigheden van [slachtoffer] waaruit zijn overwicht zou voortvloeien dan wel verondersteld moet worden voort te vloeien;
  • het (laten) afsluiten van een aantal telefoonabonnementen heeft in casu in juridische zin niet te gelden als het verrichten van arbeid of diensten.
Beoordeling door de rechtbank
Betrouwbaarheid
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [slachtoffer] zoals zij die op 22 juli 2014, 25 september 2014 en 4 juli 2016 heeft afgelegd, wisselend en op onderdelen onderling tegenstrijdig zijn. De raadsman heeft echter niet expliciet aangegeven welke delen onbruikbaar zijn voor het bewijs. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van [slachtoffer] - als geheel - niet op voorhand dermate onbetrouwbaar dat deze van het bewijs moeten worden uitgesloten. Wel heeft de rechtbank oog voor de grote verschillen tussen de verklaringen uit 2014 en die van 4 juli 2016. De rechtbank zal daarom met de nodige behoedzaamheid deze verklaringen waarderen en de desbetreffende delen toetsen op geloofwaardigheid.
De dwangmiddelen
De rechtbank zal allereerst beoordelen of sprake is geweest van de door de officier van justitie genoemde middelen alvorens toe te komen aan de vraag of [slachtoffer] door deze middelen is gedwongen en/of bewogen tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden en/of het afsluiten van telefoonabonnementen.
Misleiding
De rechtbank heeft in het dossier geen (steun)bewijs gevonden voor de stelling dat [slachtoffer] door verdachte is misleid in haar verwachting en wens dat ze in Nederland een bestaan met verdachte zou opbouwen waarin ze naar school zou gaan en/of verder gaan met dansen. Weliswaar heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat zij een goed leven zouden kunnen leiden door het afsluiten van telefoonabonnementen, maar tevens blijkt uit haar verklaring dat zij wist dat er hierdoor ook schulden zouden ontstaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake was van misleiding ten aanzien van het afsluiten van de telefoonabonnementen. Ook wat betreft de prostitutiewerkzaamheden is de rechtbank niet gebleken dat [slachtoffer] misleid werd. [slachtoffer] wist immers dat verdachte het geld dat zij met die werkzaamheden verdiende telkens uitgaf aan drugs en gokken, en zij bleef hem desondanks geld geven. Van overige vormen van mogelijke misleiding door verdachte is de rechtbank niet op overtuigende wijze gebleken.
Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
De officier van justitie heeft betoogd dat sprake was van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en dat [slachtoffer] niet de mogelijkheid had zich op te stellen als een mondige Nederlandse prostituee omdat:
- zij niet kon beschikken over eigen financiële middelen;
- zij geen paspoort had;
- verdachte haar volgde en afzonderde en geen contact met de buitenwereld toestond;
- zij met verdachte samenwoonde;
- zij haar verdiensten uit de prostitutie afdroeg aan verdachte;
- er een groot leeftijdsverschil was tussen verdachte en [slachtoffer] ;
- verdachte de (hoeveelheid) klanten van [slachtoffer] controleerde.
Uit de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 2] leidt de rechtbank af dat [slachtoffer] zeer kort na aankomst in Nederland is gaan samenwonen met verdachte en is gestart met het afsluiten van telefoonabonnementen en prostitutiewerkzaamheden. De rechtbank leidt uit deze verklaringen eveneens af dat [slachtoffer] bij aankomst in Nederland:
  • geld had meegenomen ( € 800,00);
  • de Nederlandse taal enigszins beheerste;
  • beschikte over een paspoort;
  • woonruimte had bij de tante van [getuige 2] ;
  • familie en bekenden in Nederland had, te weten in ieder geval haar tante, [getuige 2] en, volgens haar verklaring bij de rechter-commissaris van 4 juli 2016, [naam 2] en haar broer.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat bij aankomst van [slachtoffer] in Nederland noch bij de aanvang van haar werkzaamheden als prostituee en het afsluiten van telefoonabonnementen sprake was van misbruik van overwicht door verdachte.
Ook het leeftijdsverschil van 9 jaar oordeelt de rechtbank met inachtneming van de voornoemde feiten en omstandigheden niet zodanig dat dit de conclusie rechtvaardigt dat sprake was van overwicht van verdachte op [slachtoffer] .
[slachtoffer] heeft verklaringen afgelegd over het geld dat zij later van haar moeder kreeg en het geld dat zij verdiende. Op de bankrekening ten name van [slachtoffer] zijn geldbedragen gestort (onder meer door verdachte) en deze bankrekening vertoonde geen hoog negatief saldo
.Het dossier biedt dan ook onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat [slachtoffer] niet heeft kunnen beschikken over eigen financiële middelen
.Het feit dat [slachtoffer] heeft verklaard dat zij het geld van haar moeder aan verdachte gaf doet hieraan niet af. Dat geldt temeer nu zij tevens heeft verklaard dat zij dit geld op eigen initiatief aan verdachte gaf, terwijl zich geen aanwijzingen voordoen voor een afgifte van dit geld onder dwang.
Voor de verklaring van [slachtoffer] dat zij al het geld dat zij verdiende met haar werkzaamheden in de prostitutie moest afgeven aan verdachte is in het dossier evenmin voldoende ondersteunend bewijs te vinden. Uit de verklaring van [getuige 1] dat zij een keer in Duitsland heeft gezien dat [slachtoffer] een geldbedrag aan verdachte gaf, kan allereerst niet worden afgeleid dat [slachtoffer] dat geld onder dwang zou hebben afgestaan aan verdachte. Bovendien is onduidelijk of het geldbedrag dat [getuige 1] verklaart te hebben gezien afkomstig is uit prostitutiewerkzaamheden, nu [slachtoffer] d.d. 25 september 2014 heeft verklaard dat [getuige 1] er niet bij was toen zij uit het bordeel in Duitsland door verdachte werd opgehaald. De rechtbank is voorts van oordeel dat hieruit al helemaal niet kan voortvloeien dat [slachtoffer] al haar geld heeft moeten afstaan aan verdachte. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat [slachtoffer] zelf heeft verklaard dat zij uit eigen initiatief geld, dat zij van haar moeder had gekregen, aan verdachte heeft gegeven om te bewaren, zoals te lezen valt op pagina 36 van het aanvullende proces-verbaal “audio-verhoren”, met bijlagen, d.d. 14 juni 2016.
Voor de verklaringen van [slachtoffer] dat zij door verdachte in de gaten werd gehouden en dat zij met niemand contact mocht onderhouden is in het dossier geen ondersteunend bewijs te vinden.
De door de officier van justitie aangehaalde verklaring van [getuige 1] en de verklaring van [getuige 2] leveren hiervoor geen steunbewijs op. Immers, de verklaring van [getuige 1] hieromtrent betreft hooguit een vermoeden en geen feit uit eigen wetenschap, terwijl de informatie van [getuige 2] afkomstig zou zijn van [slachtoffer] zelf.
Daarbij neemt de rechtbank nog in aanmerking dat [slachtoffer] zelf heeft verklaard over het feit dat zij actief was op Facebook, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank betekent dat zij vrijelijk contacten met de buitenwereld kon onderhouden. Dit wordt ook bevestigd door de door de raadsman overgelegde producties waarop foto’s en berichten van [slachtoffer] op Facebook dan wel haar Twitter account te zien zijn die afkomstig zijn uit de periode dat zij en verdachte een relatie hadden.
Ter zake van de afgifte van haar paspoort in juli 2012 bij een tankstation in Arnhem en van afgifte van haar rijbewijs twee maanden later bij een tankstation in Doetinchem heeft [slachtoffer] op 17 februari 2015 aangifte gedaan van verduistering. Het proces-verbaal van bevindingen van 7 april 2016 waarin navraag wordt gedaan bij de eigenaar van het tankstation in Arnhem bevestigt weliswaar dat [slachtoffer] destijds haar paspoort heeft afgegeven en dat zij het graag terug wilde krijgen, maar het dossier biedt geen bewijs voor de conclusie dat verdachte haar paspoort en haar rijbewijs heeft afgenomen dan wel heeft gedwongen tot afgifte. Zij heeft haar paspoort immers aan de pomphouder afgegeven als zekerheidsstelling voor onbetaalde brandstof.
De verklaringen van [slachtoffer] en getuige [getuige 3] over verdachtes aanwezigheid als [slachtoffer] klanten had of dat hij haar naar klanten bracht dan wel dat verdachte navroeg hoeveel klanten [slachtoffer] had gehad, leveren als zodanig geen bewijs op dat verdachte de werkzaamheden van [slachtoffer] controleerde en/of coördineerde.
Op basis van vorenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank dan ook van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor de conclusie dat sprake was van misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.
Misbruik van een kwetsbare positie
De officier van justitie heeft betoogd dat gelet op het proces-verbaal van bevindingen van het gesprek met de begeleiders van [slachtoffer] en het overgelegde psychologisch onderzoeksverslag van MEE van 9 april 2013 [slachtoffer] een verstandelijke beperking heeft waarvan verdachte misbruik heeft gemaakt.
De rechtbank overweegt omtrent het psychologisch onderzoeksverslag van MEE Gelderse Poort van 9 april 2013 dat geen sprake is van een onderzoek door een psycholoog en dat dit rapport kennelijk is opgesteld omdat [slachtoffer] begeleid wilde gaan wonen met verdachte. Bovendien betreft het een gedateerd advies. Gelet op deze omstandigheden is voor de rechtbank onvoldoende te beoordelen wat de gedragskundige waarde is van dit rapport en in welke mate [slachtoffer] kwetsbaar genoemd kan worden.
Vorenstaande laat nog onverlet dat evenmin duidelijk is in hoeverre verdachte zich bewust was van deze beweerdelijke kwetsbaarheid van [slachtoffer] .
Het proces-verbaal van bevindingen betreffende het gesprek met de begeleiders van [slachtoffer] op 22 juli 2014 biedt op zichzelf onvoldoende bewijs dat [slachtoffer] verstandelijk beperkt zou zijn, te meer nu niet gebleken is dat haar verstandelijke vermogens getest zijn.
Gelet op het vorenstaande is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs op grond waarvan kan worden aangenomen dat verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van [slachtoffer] in de zin zoals door de officier van justitie is betoogd.
Geweld en dreiging met geweld.
De officier van justitie heeft gesteld dat uit de aangifte van [slachtoffer] blijkt dat er door verdachte veelvuldig geweld tegen haar is gebruikt en dat [slachtoffer] door verdachte ook geregeld werd bedreigd met geweld, doch dat er geen getuigen zijn die dit hebben gezien of gehoord noch geneeskundige verklaringen of andere bewijzen van letsels ten gevolge hiervan. Desalniettemin concludeert de officier van justitie tot bewezenverklaring van het dwangmiddel geweld en dreiging met geweld op grond van de eenduidige verklaringen omtrent het mishandelend gedrag van verdachte die zijn ex-vriendinnen [getuige 4] en [getuige 5] hebben afgelegd alsmede diverse mutaties in het politiesysteem.
De rechtbank is met de raadsman en de officier van justitie van mening dat er geen rechtstreeks bewijs is van het dwangmiddel geweld en dreiging met geweld. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank bovendien van oordeel dat de verklaringen van de getuigen [getuige 4] en [getuige 5] onvoldoende bewijswaarde hebben, omdat zij slechts iets over hun eigen relatie met verdachte hebben kunnen verklaren en niet over de relatie tussen verdachte en [slachtoffer] . De enkele verklaring van [slachtoffer] is onvoldoende om geweld en dreiging met geweld door verdachte aan te nemen.
Echter, de mutaties zoals die zijn opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen van 11 januari 2016 waarin melding wordt gemaakt van geweldshandelingen door verdachte jegens [slachtoffer] zijn wel aan te merken als steunbewijs voor het dwangmiddel geweld en bedreiging met geweld, zij het dat de mate van geweld hieruit niet is af te leiden.
Ervan uitgaande dat steunbewijs voor geweldshandelingen door verdachte jegens [slachtoffer] aanwezig is, dient de rechtbank vervolgens de vraag te beantwoorden of sprake is van een causaal verband tussen dat geweld enerzijds en de prostitutiewerkzaamheden en het afsluiten van de telefoonabonnement door [slachtoffer] anderzijds. Met andere woorden: is het geweld door verdachte ingezet om [slachtoffer] te dwingen en/of te bewegen tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden en het afsluiten van telefoonabonnementen?
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Aangeefster [slachtoffer] heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de start van en het initiatief tot de prostitutiewerkzaamheden en het afsluiten van abonnementen. De verklaringen van [slachtoffer] in haar aangifte van 25 september 2014 komen er op neer dat er zowel met betrekking tot het afsluiten van de abonnementen als de prostitutiewerkzaamheden een gezamenlijk plan was, althans dat zij akkoord was met verdachtes voorstel, om de prostitutie in te gaan en samen telefoonabonnementen af te sluiten. In haar verklaring tegenover de rechter-commissaris op 4 juli 2016 heeft [slachtoffer] weliswaar verklaard dat verdachte twee weken na haar aankomst in Nederland was begonnen met slaan en haar had gevraagd te gaan werken in de prostitutie en dat ze dat gedaan heeft omdat ze bang was weer mishandeld te worden, maar deze verklaring dateert van enkele jaren nadien. De rechtbank hecht daarom meer waarde aan de eerste verklaring van [slachtoffer] op 25 september 2014 waarin ze gedetailleerd en, naar het de rechtbank voorkomt, oprecht uitlegt hoe zij in Nederland in de prostitutie is gekomen en tot het afsluiten van telefoonabonnementen is gekomen. In die verklaring geeft [slachtoffer] niet aan dat zij in de prostitutie heeft gewerkt uit angst voor verdachte. Ter zake van haar latere verklaringen hieromtrent is bovendien niet uit te sluiten dat [slachtoffer] is beïnvloed door de - naar het oordeel van de rechtbank blijkend uit de ad verbatim uitgewerkte verhoren - sturende vraagstelling door de verbalisanten.
Conclusie
Gelet op het vooroverwogene heeft de rechtbank niet de overtuiging bekomen dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de dwangmiddelen misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht of misbruik van een kwetsbare positie. Weliswaar is aannemelijk geworden dat verdachte geweld jegens [slachtoffer] heeft toegepast, doch is er onvoldoende overtuigend bewijs dat [slachtoffer] hierdoor is gedwongen en/of bewogen tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden en het afsluiten van telefoonabonnementen.
Nu de rechtbank evenmin overtuigend bewijs heeft aangetroffen voor gebruik door verdachte van andere dwangmiddelen, zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.

3. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van

de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het ten laste gelegde feit. Gevorderd wordt een totaalbedrag bij voorschot van € 107.416,73.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe te wijzen tot het bedrag van € 84.878,28 waarbij tevens de wettelijke rente, met vordering van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot dit bedrag. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft afwijzing van de vordering van de benadeelde partij bepleit.
Beoordeling door de rechtbank
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

4.De beslissing

De rechtbank:
spreektverdachte
vrijvan het ten laste gelegde feit.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Barrau (voorzitter), mr. P.C. Quak en mr. H.G. Eskes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.B. Moll van Charante, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 juli 2016.