ECLI:NL:RBGEL:2016:4064

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
5224540
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzetprocedure bij kortgeding niet geregeld in Rv, analogische toepassing door rechter

In deze zaak gaat het om een verzetprocedure die is ingesteld tegen een vonnis in kort geding. De kantonrechter heeft op 20 juni 2016 een vonnis uitgesproken tussen de gedaagde partijen in verzet en de eisende partij in verzet. De eisende partij in verzet heeft op 28 juni 2016 verzet aangetekend tegen dit vonnis. De kantonrechter heeft zich ambtshalve de vraag gesteld of hij bevoegd is om van het verzet kennis te nemen, zoals bepaald in artikel 72 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

De kantonrechter heeft vastgesteld dat volgens artikel 259 Rv het verzet tegen een vonnis in kort geding moet worden behandeld door de voorzieningenrechter. Dit betekent dat de kantonrechter niet bevoegd is om het verzet te behandelen, en dat de verzetdagvaarding ten onrechte tegen de reguliere rolzitting is aangebracht. De kantonrechter heeft zich daarom onbevoegd verklaard om van het verzet kennis te nemen.

Desondanks heeft de kantonrechter geoordeeld dat de zaak, met analogische toepassing van artikel 73 Rv, naar de voorzieningenrechter moet worden verwezen. Dit is in lijn met het stelsel van het burgerlijk procesrecht, waarbij een verkeerde aanvang van een procedure door de rechter kan worden hersteld. De kantonrechter heeft de zaak dan ook verwezen naar de voorzieningenrechter voor verdere behandeling van het verzet, met de opmerking dat de eisende partij in verzet een verzoek tot dagbepaling moet indienen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 5224540 \ CV EXPL 16-10792 \ 475 \ 28195
uitspraak van
vonnis in verzet
in de zaak van
[eisende partij in verzet]
wonende te [woonplaats]
eisende partij in verzet
gemachtigde mr. S.G. Blasweiler
tegen

1.[gedaagde partij in verzet]

wonende te [woonplaats]
2. [gedaagde partij in verzet]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partijen in verzet
gemachtigde mr. B.J. Blindenbach
Partijen worden hierna [eisende partij in verzet] en [gedaagde partij in verzet] en [gedaagde partij in verzet] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de verzetdagvaarding van 28 juni 2016 met producties;
- de e-mail van de gemachtigde van [gedaagde partij in verzet] en [gedaagde partij in verzet] van 14 juli 2016.
1.2.
Het verzet richt zich tegen het door de kantonrechter op 20 juni 2016 tussen [gedaagde partij in verzet] en [gedaagde partij in verzet] als eisende partijen en [eisende partij in verzet] als gedaagde partij bij verstek uitgesproken vonnis onder zaaknummer 5110905 \ VV EXPL 16-101.

2.De beoordeling

2.1.
De kantonrechter ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of deze zaak behoort tot zijn absolute bevoegdheid als bedoeld in artikel 72 Rv.
2.2.
In artikel 259 Rv is bepaald dat het verzet van een vonnis in kort geding moet worden gedaan bij de voorzieningenrechter. De verzetprocedure blijft dus een kortgedingprocedure en moet worden behandeld door de voorzieningenrechter. Dat betekent dat de kantonrechter niet bevoegd is van het verzet kennis te nemen en dat de verzetdagvaarding ten onrechte tegen de reguliere rolzitting is aangebracht.
2.3.
De conclusie is dat de kantonrechter zich ingevolge artikel 72 Rv onbevoegd zal verklaren om van het onderhavige verzet kennis te nemen. In artikel 73 Rv is bepaald dat, indien de rechter zich onbevoegd verklaart en een andere ‘gewone rechter’ wel bevoegd is, hij de zaak verwijst naar deze rechter. De voorzieningenrechter, rechtsprekend in kort geding, is evenwel niet te rekenen tot de in dit artikel bedoelde ‘gewone rechter’, zodat een verwijzing naar de bevoegde rechter op voet van voornoemd artikel in beginsel niet mogelijk is.
2.4.
Desondanks wordt geoordeeld dat deze zaak in dit geval met analogische toepassing van artikel 73 Rv naar de voorzieningenrechter moet worden verwezen, nu het hier gaat om een zaak die in eerste instantie aanhangig is gemaakt als kort geding en die thans, in verzet, ingevolge artikel 259 Rv ook als kort geding moet worden voortgezet. Daarbij is betrokken dat een verwijzing in dit geval past in het stelsel van het burgerlijk procesrecht, waarbij (onder meer) het uitganspunt is dat een verkeerde aanvang van een procedure door de rechter moet worden gerepareerd. Wordt een procedure immers begonnen met het verkeerde procesinleidende stuk of wordt een verkeerde procedure (bij een ‘verkeerde’ rechter) begonnen, dan behoeft dat niet te leiden tot nietigheid van dat stuk of tot niet-ontvankelijkheid, maar kan de rechter ‘de wissel omzetten’ en de procedure alsnog in juiste banen leiden, zo blijkt uit het bepaalde in de artikelen 69 tot en met 76 Rv.
2.5.
De zaak zal dan ook, zoals overwogen, worden verwezen naar de voorzieningenrechter ter verdere behandeling van het verzet. De kantonrechter merkt daarbij op dat [eisende partij in verzet] , ingevolge het Procesreglement kort gedingen rechtbanken, kantonzaken alsmede artikel 254 lid 2 Rv, dient te verzoeken om een zogeheten dagbepaling.

3.De beslissing

De kantonrechter
verwijst de zaak in de stand waarin zij zich thans bevindt naar de voorzieningenrechter.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. B.J. Engberts en in het openbaar uitgesproken op