ECLI:NL:RBGEL:2016:4020

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 juli 2016
Publicatiedatum
20 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 7170 TUS
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-beoordeling en Functionele Mogelijkhedenlijst

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 21 juli 2016, wordt de WIA-beoordeling van eiser besproken. Eiser had zijn ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW) met ingang van 18 juli 2015 beëindigd. Verweerder had het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, waarop eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 8 juli 2016 werd eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door R.A. van de Berkt. De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek door verweerder zorgvuldig is uitgevoerd, maar dat de belastbaarheid van eiser niet adequaat is vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank stelt vast dat er een beperkende toelichting is gegeven die niet in overeenstemming is met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Dit leidt tot de conclusie dat de geduide functies niet passend zijn, omdat de FML niet inzichtelijk maakt of de functies geschikt zijn voor eiser. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om de gebreken in de FML te herstellen binnen een termijn van zes weken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 15/7170

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.A. Blaas),
en
[verweerder]te [plaats] , verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het ziekengeld van eiser ingevolge de Ziektewet (ZW) met ingang van 18 juli 2015 (hierna: datum in geding) beëindigd.
Bij besluit van 12 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2016. De gemachtigde van eiser is verschenen, tezamen met de echtgenote van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde R.A. van de Berkt.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is op uitzendbasis voor gemiddeld 40,88 uur per week werkzaam geweest als grondwerker. Vanaf het einde van zijn dienstverband ontving hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Vanuit deze uitkeringssituatie heeft hij zich op 10 maart 2014 ziekgemeld in verband met psychische klachten. Bij de Eerstejaarsziektewetbeoordeling (EZWB) heeft verweerder vastgesteld dat eiser op dat moment niet in staat was zijn maatgevende arbeid te verrichten en evenmin andere passende arbeid kon verrichten. Enige tijd later heeft de onderhavige beoordeling plaatsgevonden.
2. Verweerder heeft de beëindiging van het ziekengeld gebaseerd op de vaststelling dat eiser op de datum in geding in staat is om tenminste 65% van het maatmanloon te verdienen. Hieraan ligt een medisch en arbeidskundig onderzoek ten grondslag.
3. Het medisch onderzoek van verweerder is vastgelegd in de rapporten van de verzekeringsarts M.H.W. Koucher-Smeets van 2 juni 2015 en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep J.H.N. Verheijen van 7 oktober 2015 van 25 januari 2016. De voor eiser vastgestelde medische belastbaarheid is verwoord in de zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 7 oktober 2015.
4.1
In beroep stelt eiser zich op het standpunt dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsartsen van verweerder hebben aangenomen. Hij voert daartoe aan dat er inmiddels een nader diagnostisch onderzoek heeft plaatsgevonden, waarbij is gebleken dat hij op licht verstandelijk beperkt niveau functioneert. Vastgesteld is dat het IQ van eiser met 95% zekerheid ligt tussen de 52 en 63. Met deze omstandigheid, evenals met de overige klachten, heeft verweerder volgens eiser onvoldoende rekening gehouden. Eiser heeft ter onderbouwing van dit standpunt een rapport overgelegd van klinisch psycholoog Reukers en psycholoog in opleiding Hodge, een brief waaruit blijkt dat eiser binnen de [naam] wordt doorverwezen naar het team licht verstandelijk beperkten & psychiatrie alsmede een aanvraagformulier zorg waaruit kan worden afgeleid dat er een ambulant begeleidingstraject bij [betrokkene] is aangevraagd.
4.2
De rechtbank is allereerst van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht. Alle naar voren gebrachte klachten, te weten hoofd- en rugpijn, allergieklachten en slaapproblemen, zijn op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Dat geldt ook voor de eigen bevindingen uit psychisch onderzoek en voor de in het dossier aanwezige informatie van de behandelende sector, te weten brieven van psychiater Peters van 13 mei 2014 en van sociaal psychiatrisch verpleegkundige Ostendorf van 9 juni 2015 en 28 september 2015. Er is geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van eiser hebben gemist.
4.3
De rechtbank is voorts van oordeel dat de medische belastbaarheid van eiser op de datum in geding in de rapporten op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd. De verzekeringsartsen hebben de medische problematiek van eiser niet miskend, maar mede aan de hand van informatie uit de behandelend sector vastgesteld dat eiser een lage intelligentie heeft alsmede dat er sprake is van een recidiverende depressie, waarbij het op de datum in geding weer beter gaat. Nu uit de brief van Ostendorf van 9 juni 2015 blijkt dat de behandeling op dat moment beëindigd werd en dat verdere gesprekken met een praktijkondersteuner nog slechts van belang zijn in verband met een algemene behoefte aan ondersteuning, heeft de rechtbank geen aanleiding om te menen dat de verzekeringsartsen de medische situatie op de datum in geding verkeerd hebben ingeschat. Het feit dat uit de brief van 28 september 2015 blijkt dat er weer sprake was van een terugval en dat Ostendorf eiser op dat moment kennelijk niet in staat achtte tot het verrichten van arbeid doet daar niet aan af, nu hieruit niet kan worden afgeleid waaruit deze terugval bestaat en dat hiervan op de datum in geding ook reeds sprake was. Ook is in dat kader van belang dat eiser op het spreekuur bij Verheijen dezelfde klachten naar voren bracht als bij het eerdere spreekuur van Koucher-Smeets.
Verheijen heeft terecht opgemerkt dat er bij het bepalen van de mate van arbeidsongeschiktheid niet uitsluitend moet worden uitgegaan van de door eiser aangegeven klachten. Doorslaggevend zijn de objectief vast te stellen medische gegevens. Gelet op het voorgaande zijn er geen aanwijzingen dat de verzekeringsartsen daarbij wezenlijke zaken over het hoofd hebben gezien. Nu het blijkens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) tot de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts behoort om medische informatie te vertalen in mogelijkheden tot het verrichten van arbeid (onder meer de uitspraak van de CRvB van 4 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3907), heeft de rechtbank evenmin aanleiding om te betwijfelen dat de verzekeringsartsen de belastbaarheid van eiser op de datum in geding juist hebben ingeschat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Verheijen tenslotte afdoende gemotiveerd waarom het door eiser in het geding gebrachte rapport van Reukers en Hodge geen aanleiding geeft voor het aannemen van verdergaande beperkingen. Verheijen heeft terecht opgemerkt dat deze onderzoekers zelf al waarschuwen dat de uitkomsten van het onderzoek met enige voorzichtigheid moeten worden geïnterpreteerd, nu de geringe motivatie en de depressieve klachten van eiser van invloed kunnen zijn geweest op de resultaten. Verheijen meent dan ook dat de vaststelling dat er sprake is van een lage intelligentie voldoende recht doet aan de situatie van eiser en dat het rapport geen aanleiding geeft om uit te gaan van een andere medische situatie. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van die conclusie en ziet evenmin aanleiding een deskundige te benoemen.
5.1
Hoewel de rechtbank geen aanleiding heeft om te menen dat de belastbaarheid verkeerd is ingeschat, is deze belastbaarheid naar het oordeel van de rechtbank niet op adequate wijze neergelegd in de FML van 7 oktober 2015. Daarbij is het volgende van belang.
5.2
Eiser is op het punt 3.6 niet beperkt geacht, zodat hij in beginsel in staat moet worden geacht werkzaamheden te verrichten in een ruimte met stof, rook, gassen en/of dampen. Uit de gegeven toelichting blijkt echter dat eiser een astmatische aanleg heeft en is aangewezen op een schone werkomgeving, zodat eiser feitelijk meer beperkt is. De rechtbank stelt vast dat hiermee sprake is van een zogenoemde beperkende toelichting. Blijkens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) verdraagt deze wijze van invullen van een FML zich in beginsel niet met het zorgvuldigheidsvereiste, aangezien het opnemen van beperkende toelichtingen het risico in zich draagt dat overschrijdingen van de belastbaarheid niet als zodanig worden herkend (zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 23 februari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ9153). Uit deze jurisprudentie volgt eveneens dat er uitzonderingen bestaan op deze hoofdregel, aangezien er in sommige situaties een overtuigende rechtvaardiging te geven is voor het opnemen van een beperkende toelichting. Ook in de situatie dat een beperkende toelichting is toegestaan is evenwel steeds vereist dat uiteindelijk voldoende inzichtelijk en toetsbaar wordt of de geduide functies ook werkelijk geschikt zijn te achten voor de verzekerde. Dit betekent in ieder geval dat in die situatie uit de arbeidsdeskundige beoordeling voldoende duidelijk zal moeten blijken dat de arbeidsdeskundige de beperkende toelichting(en) en de consequenties daarvan voor de duiding van functies heeft opgemerkt, zodat er geen mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid over het hoofd zijn gezien.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in de onderhavige zaak geen overtuigende rechtvaardiging heeft gegeven voor het opnemen van de geconstateerde beperkende toelichting. De wijze waarop de FML op dit punt is ingevuld is dan ook niet juist, zoals overigens eveneens blijkt uit de door verweerder gehanteerde Basisinformatie CBBS (onder meer paragraaf 3.3).
De rechtbank stelt voorts vast dat CBBS in het Resultaat Functiebeoordeling bij de geduide functies met betrekking tot punt 3.6 geen signaleringen heeft gegenereerd. Als gevolg van dit feit heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep met betrekking tot dit punt in het geheel geen motivering gegeven die ziet op de vraag of er in de geduide functies sprake is van een schone werkomgeving. De rechtbank is als gevolg van deze omissie niet in staat om adequaat te beoordelen of de geduide functies inderdaad passen binnen de belastbaarheid van eiseres. De rechtbank is dan ook van oordeel dat als gevolg van het onzorgvuldig invullen van de FML onvoldoende inzichtelijk en toetsbaar is geworden of de geduide functies ook werkelijk geschikt zijn.
5.3
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat eiser op punt 4.14 van de FML beperkt wordt geacht, zodat hij in staat wordt geacht ongeveer 5 kilogram te tillen of te dragen. Op punt 4.16 is eiser echter in het geheel niet beperkt geacht, zodat hij in staat moet worden geacht frequent lasten te hanteren van ongeveer 15 kilogram. Blijkens de Basisinformatie CBBS moet onder ‘hanteren’ worden verstaan ‘het hanteren door tillen en het hanteren door dragen’. De rechtbank acht het zonder nadere motivering dan ook onbegrijpelijk dat de beperking die eiser kennelijk heeft in het tillen en dragen uitsluitend is neergelegd onder punt 4.14 en niet eveneens onder punt 4.16.
6. Het arbeidskundig onderzoek van verweerder is vastgelegd in de rapporten van arbeidsdeskundige A. Lubbers van 15 juni 2015 en van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep B. Altena van 11 november 2015. Uitgaande van de FML van 7 oktober 2015 wordt eiser op de datum in geding in staat geacht de functies productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie (sbc-code 111172), productiemedewerker industrie (sbc-code 111180) en inpakker (sbc-code 111190) te vervullen.
7. De rechtbank heeft reeds geconstateerd dat de FML van 7 oktober 2015 niet ongewijzigd in stand kan blijven en dat de geschiktheid van de geduide functies onvoldoende inzichtelijk is gemaakt. De rechtbank stelt voorts vast dat in de functie met sbc-code 111180, evenals in de ten overvloede geduide functie van medewerker tuinbouw (sbc-code 111010) sprake is van een kenmerkende belasting op punt 3.6. Dit geeft temeer aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van deze functies.
8. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het bestreden besluit diverse gebreken bevat. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen deze gebreken te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuw besluit op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
Om de gebreken te herstellen dient verweerder de FML opnieuw te laten beoordelen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarbij moeten de beperkingen die eiser ervaart als gevolg van de astmatische aanleg in de FML worden neergelegd op een wijze die zich verdraagt met de jurisprudentie van de CRvB en die de arbeidsdeskundige in staat stelt om op inzichtelijke wijze te kunnen beoordelen of de geduide functies op dit punt passen binnen de belastbaarheid van eiser. Ook moet worden beoordeeld of de beperkingen met betrekking tot het tillen en dragen dienen te leiden tot een beperking op punt 4.16.
Verweerder dient de gewijzigde FML daarna voor te leggen aan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, zodat deze de geschiktheid van de geduide functies opnieuw kan beoordelen.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op 6 weken na verzending van deze tussenuitspraak.
9. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twee weken na de verzending van deze tussenuitspraak. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
10. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen 6 weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.W. Blok, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.