In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 19 juli 2016 uitspraak gedaan over een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting van € 19.500.000 die aan eiseres, een BV, was opgelegd door de Belastingdienst. De zaak betreft de vraag of deze navorderingsaanslag terecht is opgelegd en of er sprake is van een rechtsgeldige verminderingsbeschikking. De Belastingdienst had op 17 juni 2014 een bedrag van € 19.500.000 overgemaakt naar de rekening van eiseres, wat het gevolg was van een onterecht verwerkte teruggave door een medewerker van de Belastingdienst. Dit bedrag werd vrijwel direct naar het buitenland overgemaakt.
De rechtbank oordeelde dat er een verminderingsbeschikking tot stand was gekomen en dat deze correct was bekendgemaakt. De bedoeling van de medewerker om het bedrag te verduisteren was niet relevant voor de rechtsgeldigheid van de beschikking. De rechtbank concludeerde dat de navorderingsaanslag terecht was opgelegd, omdat er sprake was van een onjuiste verrekening van een voorheffing. Eiseres had betwist dat er een rechtsgeldige beschikking was, maar de rechtbank oordeelde dat de ontvangst van de beschikking niet noodzakelijk was voor de rechtsgeldigheid ervan. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees een proceskostenvergoeding af.
De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsgeldigheid van belastingbeschikkingen en de voorwaarden waaronder navordering kan plaatsvinden. De rechtbank stelde vast dat de verminderingsbeschikking op de juiste wijze was bekendgemaakt en dat de intenties van de medewerker van de Belastingdienst niet van invloed waren op de rechtsgeldigheid van de beschikking. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de procedures rondom navorderingsaanslagen.