ECLI:NL:RBGEL:2016:393

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 januari 2016
Publicatiedatum
27 januari 2016
Zaaknummer
259203
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en afwijzing van reconventionele vorderingen in een civiele procedure tussen Technip-EPG B.V. en VWS MPP Systems B.V.

In deze civiele procedure, die diende voor de Rechtbank Gelderland, heeft de rechtbank op 20 januari 2016 uitspraak gedaan in de zaak tussen Technip-EPG B.V. en VWS MPP Systems B.V. De zaak betreft een vordering tot betaling van een bedrag van € 234.333,02 door Technip aan Veolia, voortvloeiend uit een complex van overeenkomsten. De rechtbank heeft vastgesteld dat Technip tot 19 juni 2013 75% van de werkzaamheden had verricht, met bijbehorende kosten van € 1.171.721,00. Voor de resterende 25% van de werkzaamheden, die nog te verrichten waren, was een bedrag van € 368.907,00 gemoeid. De rechtbank heeft de vordering van Technip toegewezen, waarbij de wettelijke handelsrente over het toegewezen bedrag vanaf 19 juli 2013 is toegewezen.

In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van Veolia afgewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat Technip grotendeels in het ongelijk was gesteld. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen grond bestaat voor vergoeding van de kosten van de partijdeskundige Vicoma, zoals gevorderd in reconventie. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.D.A. den Tonkelaar.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/259203 / HA ZA 14-84
Vonnis van 20 januari 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TECHNIP-EPG B.V.,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.A.M. van de Sande te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VWS MPP SYSTEMS B.V.,
gevestigd te Ede,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. D.D.M. Xanthopoulos te Arnhem.
Partijen zullen hierna Technip en Veolia genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 maart 2015
- het deskundigenbericht van mr. H.-F. Bol d.d. 23 september 2015
- de conclusie na deskundigenbericht van Technip
- de conclusie na deskundigenbericht van Veolia.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie

2.1.
In het tussenvonnis van 4 maart 2015 zijn de deskundige de volgende vragen voorgelegd.
1. Welke werkzaamheden had Technip tot 19 juni 2013 verricht aan het in het vonnis van 22 oktober 2014 omschreven complex van overeenkomsten tussen haar en Veolia? Welk bedrag aan kosten was daarmee gemoeid?
2. Wat stond op 19 juni 2013 volgens de toen bekende gegevens nog te doen aan de voltooiing van de uitvoering van dit complex van overeenkomsten? Welk bedrag aan kosten is daarmee gemoeid?
3. Tot welke afrekening tussen partijen leidt de vergelijking van de vragen 1. en 2. gelet op de in het vonnis van 22 oktober 2014 onder 2.11-2.15 geschetste contractuele regeling en de toezegging van Middelhoek in zijn brief van 19 juni 2013?
4. Welke opmerkingen zijn voorts volgens u van belang om tot een goede beoordeling van de zaak te komen?
2.2.
Alvorens de antwoorden van de deskundige op deze vragen weer te geven, zal de rechtbank het commentaar van partijen op zijn onderzoeksresultaten en uitgangspunten behandelen.
2.3.
De deskundige stelt (rapport onder 4.1.23) dat het onlogisch is ‘dat de notulen van de bespreking van 7 juni 2012 integraal deel zijn gaan uitmaken van de uiteindelijke PO van juli 2012’. Ten onrechte maakt hij hierbij, stelt Technip, een juridische beoordeling en bovendien kan deze beoordeling niet worden gevolgd omdat ‘bij de beoordeling van de inhoud van de rechtsverhouding het mede aankomt op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard, zowel vóór en bij het aangaan van de overeenkomst maar ook de wijze waarop zij de overeenkomst de facto gestalte hebben gegeven’.
2.4.
Voor zover Technip stelt dat de deskundige ten onrechte een juridisch oordeel geeft, verwerpt de rechtbank haar standpunt. De deskundige doet niet meer dan invulling geven aan de vraag waaruit het complex van overeenkomsten tussen partijen bestond, welke vraag hem via de hierboven genoemde vraag 1 ter beantwoording is voorgelegd.
2.5.
Technip verwart voorts in haar onder 2.3 weergegeven betoog twee uitlatingen van de deskundige. In de eerste plaats is er zijn oorspronkelijke betoog onder 4.1.23 van het conceptrapport:
Ook wanneer men objectief kijkt naar de gebruikte voortgangspercentages per “milestone” (…) blijken deze niet altijd even representatief. Neem bijvoorbeeld IFA (Issued for Approval). Deze voortgang is door Technip gesteld op 100%. In de praktijk zal er vaak nog sprake zijn van enig werk uit (te) voeren door Technip na IFA. Dit betekent dat het percentage ‘IFA’ geen 100% kan zijn.
Hierover is kennelijk een vraag gesteld of een opmerking gemaakt door Technip, waarop de deskundige reageert in het uiteindelijke onderdeel 4.1.23 met:
Uit de PO en bijbehorende documenten heeft deskundige niet kunnen afleiden dat de veronderstelling van Technip dat slechts een enkele revisie per tekening/document zou zijn overeengekomen klopt. Het is volgens deskundige onlogisch dat de notulen van de bespreking van 7 juni 2012 integraal deel zijn gaan uitmaken van de uiteindelijke PO van juli 2012. Dit, in tegenstelling tot enkele andere onderdelen van deze notulen welke wel zijn terug te vinden in Attachment A (…) bij het PO.
2.6.
Aldus licht de deskundige zijn eerdere conclusie toe, onder meer met een verwijzing naar het uitdrukkelijk overnemen van onderdelen van notulen in de PO en de constatering dat dit niet ten aanzien van de integrale tekst van de notulen is gebeurd. Nu dit iets anders is dan het uitleggen van een overeenkomst zoals door Technip bedoeld, passeert de rechtbank haar onder 2.3 bedoelde standpunt voor zover dit niet al onder 2.4 is verworpen.
2.7.
Een tweede punt van kritiek van Technip houdt in dat de deskundige ‘(zonder nadere toelichting) eenvoudigweg meent dat, waar de oorspronkelijke (…) (PO) voor een deel is uitgevoerd (de deskundige begroot deze op 75%) óók de (individuele) meerwerkopdrachten “dus” voor 75% zouden zijn uitgevoerd’. Deze kritiek van Technip is mogelijk op het conceptrapport gebaseerd, dat onder 4.1.32 een toelichting ontbeert op de stelling van de deskundige dat het percentage van 75% ‘in redelijkheid’ ook toegepast dient te worden op door Veolia/Vicoma gebruikte COR’s (
Change Order Requests). Daargelaten dat de vermelding van de redelijkheid op zichzelf al een onderbouwing van het standpunt van de deskundige vormt, legt hij in het definitieve rapport uit waarom de redelijkheid tot deze conclusie leidt. De rechtbank passeert het hier bedoelde betoog van Technip als ongegrond.
2.8.
Dat de deskundige met de zojuist bedoelde onderbouwing teruggrijpt op het eerder door hem verworpen betoog van Vicoma, zoals Technip stelt, volgt noch uit onderdeel 4.1.32 van het rapport noch uit enig ander onderdeel. Dat de deskundige mogelijk op dit onderdeel tot op zekere hoogte conclusies van Vicoma deelt, is iets anders en staat hier los van. Ook het hier bedoelde betoog van Technip wordt gepasseerd.
2.9.
Een redelijkheidsoordeel geeft de deskundige ook, zoals Veolia opmerkt, onder 4.1.29, waar hij in verband met COR 57 uitgaat van een bedrag van € 3.250,00 per week aan kosten van prolongatie omdat COR 57 onvoldoende informatie voor een deugdelijke beoordeling geeft. Naar het oordeel van de rechtbank was de deskundige, die een maatstaf voor berekening diende te hanteren die naar zijn inzicht de juiste was, bevoegd hier te oordelen naar redelijkheid. De grondslag voor de keuze van de deskundige ligt dus in zijn opdracht. De berekening die de deskundige vervolgens toepast, acht Veolia overigens niet op voorhand onjuist.
2.10.
In onderdeel 4.2 van haar conclusie na deskundigenrapport gaat Technip in op COR 60. Het is een meerwerkfactuur, stelt zij, waarbij zij rente in rekening brengt over de steeds te laat door Veolia betaalde factuurbedragen die het door Veolia betaalde bedrag van € 937.387,97 (tussenvonnis van 22 oktober 2014 onder 2.16) vormen. Voor een vordering tot betaling van deze rente is echter geen grondslag geformuleerd in deze zaak en rente over de reeds betaalde facturen waarover niet meer gerept wordt, kan niet gezien worden als meerwerk. Op dit onderdeel dient Technips vordering dan ook te worden afgewezen. De deskundige heeft dit onderdeel bij de vaststelling van wat Technip verschuldigd is, terecht buiten beschouwing gelaten.
2.11.
Ten onrechte, stelt Veolia, betrekt de deskundige COR 58 in zijn berekening. Deze post, stelt zij, heeft betrekking op
commercial costs‘zonder dat hier een contractuele afspraak, een meerwerkaanvraag, een berekening of een factuur aan ten grondslag ligt. Ook is niet aangegeven welke werkzaamheden er zijn verricht’.
2.12.
Deze stelling van Veolia is feitelijk gezien, onjuist. Bij conclusie van antwoord in reconventie immers heeft Technip onder overlegging van stukken gesteld dat oplevering van een Tekla 3D-model – dit is waar het bij COR 58 om gaat – geen onderdeel van de initiële scope van haar werkzaamheden was. Op verzoek van Veolia heeft zij dit model verstrekt onder de conditie dat zij achteraf in de gelegenheid zou worden gesteld om de commerciële implicaties hiervan uit te onderhandelen met Veolia. Dit blijkt uit een overgelegd mailbericht van Technip aan Veolia d.d. 22 april 2013 en de daarop gevolgde bevestiging van Veolia van 23 april 2013. Veolia stemde er inderdaad mee in de commerciële implicaties van de ontwikkeling uit te onderhandelen. Na beëindiging van het contract, vervolgt Technip, heeft zij een schriftelijke justificatie van dit meerwerk verschaft en daarbij aangegeven ‘dat het overdragen van het Tekla 3D-model een commercieel voordeel van € 30.000,- zou opleveren voor Veolia en heeft Technip gesteld dat het redelijk en billijk zou zijn om hiervoor een vergoeding te ontvangen van 1/3 van de te verwachten besparing’.
2.13.
Veolia heeft tegen dit betoog van Technip uitsluitend ingebracht wat is weergegeven onder 2.11. Daarmee heeft zij, hoewel zij de gelegenheid daarvoor had, inhoudelijk de stellingen van Technip niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken. De rechtbank verwerpt daarom het onder 2.11 bedoelde betoog van Veolia en zal voor wat de post COR 58 de deskundige volgen.
2.14.
Door de deskundige zijn buiten beschouwing gelaten de ‘demobilisatiekosten’ die onder COR 61 door Technip zijn opgevoerd. Voor vergoeding van deze kosten, die Technip naar zij stelt, redelijk acht in het kader van de ontbinding van de overeenkomst, bevat noch het complex van overeenkomsten dat tussen partijen geldt, noch de dagvaarding een grondslag. Dit onderdeel van de vordering zal dan ook worden afgewezen; ook hierin wordt de deskundige gevolgd.
2.15.
De deskundige laat ten slotte door Technip opgevoerde ‘juridische kosten’ naar het oordeel van de rechtbank terecht buiten beschouwing. Hiervoor geldt deels hetzelfde als voor de demobilisatiekosten is overwogen onder 2.14. Voor het overige zullen zij hierna als buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten aan de orde komen.
2.16.
Bij de overige onderdelen van haar betoog, in het bijzonder bij het handhaven van haar oorspronkelijke stelling dat 84% van het werk voltooid is, houdt Technip onvoldoende in het oog dat, zoals uit de wetsgeschiedenis naar voren komt, aan de deskundigen 'de nodige vrijheid en zelfstandigheid (dient) te worden gelaten om het onderzoek, waarvoor zij immers verantwoordelijk zijn, op de hun best voorkomende wijze te verrichten' (Parlementaire Geschiedenis Nieuw Bewijsrecht, p. 344; vergelijk HR 20 september 1996, NJ 1997, 328 (Halcion)). De deskundige heeft zijn bevindingen in dit verband overtuigend gemotiveerd. De rechtbank verwerpt dan ook Technips betoog. De bedoeling van de benoeming van een deskundige door de rechtbank is nu juist de verkrijging van antwoord van een niet partijgebonden deskundige op vragen die de procedure oplevert, als de standpunten van partijdeskundigen uiteen lopen. Dat het standpunt van de partijdeskundige anders is dan dat van de door de rechtbank benoemde deskundige, is dus goed voorstelbaar.
2.17.
De rechtbank zal mede gelet op het voorgaande, de conclusies van de deskundige overnemen en tot de hare maken. Voor de concrete antwoorden op de vragen betekent dit het volgende.
1. Technip had tot 19 juni 2013 75% verricht van het in het vonnis van 22 oktober 2014 omschreven complex van overeenkomsten tussen haar en Veolia. Daarmee was € 1.171.721,00 aan kosten gemoeid.
2. Op 19 juni 2013 stond nog 25% van de op dat moment bekende
Scope of Workinclusiefs COR’s, te doen. Daarmee was € 368.907,00 gemoeid.
3. De vergelijking van de vragen 1. en 2. Leidt, gelet op de in het vonnis van 22 oktober 2014 onder 2.11-2.15 geschetste contractuele regeling en de toezegging van Middelhoek in zijn brief van 19 juni 2013, tot een afrekening van partijen door middel van betaling door Veolia aan Technip van € 234.333,02 per deze datum.
4. De opmerkingen die de deskundige uiteindelijk maakt zijn in zoverre van belang dat hij – op andere, technische gronden dan de juridische die de rechtbank gehanteerd heeft – het Viro-rapport onbruikbaar acht en evenmin als de rechtbank concrete gebreken in de door Technip uitgevoerde werkzaamheden signaleert, waarbij de opmerking geldt dat dit laatste ook buiten de opdracht aan de deskundige viel.
2.18.
In conventie leidt dit tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 234.333,02. Aangezien dit krachtens de overeenkomst van partijen in rekening gebracht mocht worden per de datum van de beëindiging van de overeenkomst zal de rechtbank de wettelijke handelsrente over dit bedrag toewijzen vanaf 19 juli 2013 in plaats van onderdelen om te rekenen naar – eerder en later gelegen – factuurdata.
2.19.
De rechtbank acht, nu Technip in conventie grotendeels in het ongelijk is gesteld, geen grond aanwezig voor toewijzing van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten.
2.20.
In reconventie leidt het voorgaande, gevoegd bij hetgeen is overwogen in de tussenvonnissen, in het bijzonder, voor de gestelde tekortkomingen van Technip, in het vonnis van 28 januari 2015, tot afwijzing van de vorderingen.
2.21.
De proceskosten zal de rechtbank nu partijen per saldo over en weer in het ongelijk gesteld zijn, compenseren met dien verstande dat ieder de eigen kosten dient te dragen, waaronder begrepen de kosten van de deskundige waarop het voorschot door ieder voor de helft gedragen is. Zij blijven dus ieder de helft dragen. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat voor vergoeding van de kosten van de partijdeskundige Vicoma, zoals gevorderd in reconventie, naar haar oordeel geen grond bestaat.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt Veolia om aan Technip te betalen een bedrag van € 234.333,02 (tweehonderdvierendertig duizenddriehonderddrieëndertig euro en twee eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het toegewezen bedrag met ingang van 19 juli 2013 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.5.
wijst de vorderingen af,
3.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2016.