ECLI:NL:RBGEL:2016:385

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
27 januari 2016
Zaaknummer
280891
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van eigendom van grond door gedaagde en eigendomsgeschil met gemeente

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 13 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de gemeente Heumen en gedaagden over de eigendom van een strook grond. De gemeente vorderde een verklaring voor recht dat zij eigenaar is van de grond, die kadastraal bekend is als gemeente Heumen, sectie F nummer 1416. Gedaagden beroepen zich op verjaring van het bezit van deze grond, maar de rechtbank oordeelt dat gedaagden en hun rechtsvoorganger het bezit van de grond nooit hebben gehad. De rechtbank wijst de vorderingen van de gemeente toe en beveelt gedaagden om de grond binnen drie maanden te ontruimen, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag tot een maximum van € 50.000,-. De rechtbank stelt vast dat de gemeente eigenaar is van de grond en dat gedaagden in de kosten van de procedure worden veroordeeld. In reconventie wijst de rechtbank de vordering van gedaagden af, waarbij ook de kosten van deze procedure voor gedaagden komen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: 280891 / HA ZA 15-183 / 17
Vonnis van 13 januari 2016
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE HEUMEN
zetelend te Malden
eiseres in conventie
verweerster in reconventie
advocaat: mr. W. Leistra te Nijmegen
tegen
[gedaagde 1]en
[gedaagde 2]
beiden wonende te Malden
gedaagden in conventie
eisers in reconventie
advocaat: mr. M.P.H. van Maanen Winters te Nijmegen
Partijen zullen hierna de gemeente en - gemakshalve in mannelijk enkelvoud - [gedaagden] worden genoemd.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 juli 2015
- de conclusie van antwoord in reconventie
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 25 november 2015.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
[gedaagden] is eigenaar van het perceel met woning en tuin, kadastraal bekend gemeente Heumen, sectie F nummer 804, gelegen aan de [adres 3] te Malden. Hij heeft dit perceel in 2009 verkregen van [naam 3] (hierna: [namen 2] ).
2.2
Naast het perceel van [gedaagden] bevindt zich, gezien vanaf de openbare weg, rechts [adres 1] en links [adres 2] . [adres 1] behoort, in ieder geval vanaf 1991, toe aan [naam 1] en [naam 2] (hierna tezamen: [namen 1] ).
2.3
Aan de achtertuinen van de genoemde drie eigendommen grenst een groot perceel van de gemeente, kadastraal bekend gemeente Heumen, sectie F nummer 1416. Dit perceel is in ieder geval vanaf 1945 in eigendom bij de gemeente.
2.4
Op dit perceel is in de jaren negentig van de vorige eeuw een betonfabriek met bijbehorend tasveld gerealiseerd. In verband met de daartoe nodige bestemmingswijziging heeft de gemeente de eigenaars van [adres 2] - [adres 1] bij brief van 6 april 1990 onder meer het volgende geschreven:
Op 19 maart j.l. (..) hebben wij met U de volgende afspraken gemaakt.
(..)
6. het onderhoud van de aan te leggen wal aanliggend aan de oost en noordzijde van het toekomstig tasveld zal geschieden door de gemeente.
7. Aan de oostzijde van het tasveld zal de wal aan de westzijde tot 4,5 meter hoogte worden aangelegd en beplant met struiken en bomen.
De eigenaars van [adres 2] - [adres 1] zijn daarmee bij brief van 18 april 1990 akkoord gegaan.
2.5
Tussen de percelen van [adres 2] - [adres 1] en de door de gemeente aangelegde wal bevindt zich een strook grond die deel uitmaakt van het perceel van de gemeente (F 1416) . Die strook grond is in het plan tot het aanleggen van de onder 2.4 genoemde wal voorzien, zo volgt uit de door de gemeente overgelegde profielschetsen, behorend bij dat plan (productie 8 bij dagvaarding). Ook die strook is door de gemeente beplant.
2.6
[namen 1] heeft in 1991 de gemeente verzocht die strook (volgens [gedaagden] alleen het achter zijn perceel liggende gedeelte daarvan) te mogen gebruiken. Bij de stukken bevindt zich het volgende advies van maart 1991 aan het college van B en W van de gemeente daarover:
Door de Hr. [namen 1] wordt een strook grond in gebruik gevraagd die grenst aan zijn achtertuin. Het betreft hier een strook die (..) voor de gem. nauwelijks bereikbaar is, i.v.m. de diverse grondwallen die opgeworpen moesten worden ter realisering van het tasveld (..)
Door de Hr. [namen 1] zal het strookje als weitje gebruikt gaan worden. Overleg met de buren heeft plaatsgevonden en deze hadden geen bezwaar indien de gehele strook aan de hr. [namen 1] in gebruik gegeven wordt.
Advies: strook grond aan de hr. [namen 1] in gebruik geven.
2.7
Op 12 april 1991 heeft de gemeente aan [namen 1] het volgende geschreven:
Overeenkomstig het door u ingediende verzoek hebben wij besloten het (..) perceeltje grond, groot ± 700 m2, aan u in gebruik te geven onder de volgende voorwaarden:
1. Het perceeltje wordt gratis in gebruik gegeven.
2. Het gebruik kan door de gemeente Heumen eenzijdig worden beëindigd door een enkele schriftelijke mededeling; in dat geval kunt u geen enkele aanspraak op enigerlei schadevergoeding maken.
3. De toestemming tot het gebruik van dit perceeltje grond is persoonlijk en wordt pas van kracht zodra wij één exemplaar van deze brief, door u voor akkoord ondertekend, hebben terugontvangen.
4. De toestemming voor het gebruik eindigt automatisch als u het gebruik van uw woning beëindigt.
[namen 1] heeft deze brief niet ondertekend geretourneerd.
2.8
In 2011 heeft [namen 1] van de gemeente een brief ontvangen waarin de gemeente [namen 1] in het kader van haar “erfgrenzenproject” aanbood de onder 2.6 bedoelde strook te gaan huren. [namen 1] is daarop naar het gemeentehuis gegaan voor een gesprek, waarvan het volgende verslag is gemaakt:
Onderwerp: grond achterzijde [adres 2] t.m. [adres 1]
Gesprek najaar 2011
[naam 4] en Dhr [namen 1] , Malden
Dhr [namen 1] heeft in het kader van het erfgrenzenproject het aanbod gekregen de strook grond achter de woning en achter de woningen van nr. [adres 2] en [adres 3] te huren omdat er een gebruiksovereenkomst is voor de hele strook op naam van dhr. [namen 1] .
Dhr. [namen 1] komt naar de balie om een toelichting te geven:
Destijds hebben de gemeente de betonfabriek en de bewoners van nr [adres 2] t.m. [adres 1] een deal gesloten over een tasveld achter de betonfabriek.
De bestemming van de grond is destijds gewijzigd van agrarisch naar bedrijf (betonfabriek). Als compensatie voor het maken van geen bezwaar is afgesproken dat er een strook grond tussen het tasveld en de tuin van de bewoners vrij zou worden gelaten en dat de bewoners de grond om niet in gebruik mochten nemen.
Met dhr. [namen 1] afgesproken dat de bewoners van [adres 2] t.m. [adres 1] een nieuwe brief krijgen met elk een persoonlijk aanbod.
2.9
Daarop heeft de gemeente [gedaagden] op 8 november 2011 het volgende geschreven, voor zoveel van belang:
Uit onze gegevens is gebleken dat u achter uw woning ongeveer 351 vierkante meter grond van de gemeente in gebruik heeft. Voor het gebruik van deze grond heeft u volgens onze gegevens geen gebruiksovereenkomst met de gemeente gesloten. De vorige bewoners hadden voor het gebruik van de grond een mondelinge overeenkomst met de gemeente gesloten.
Helaas komt de grond die u momenteel van de gemeente gebruikt, niet voor verkoop in aanmerking (..) Daarom bieden wij u de mogelijkheid de grond te huren (..)
U kunt ook besluiten de grond niet te huren van de gemeente, maar terug te geven. In dat geval verzoeken wij u de grond te ontruimen en zal de gemeente de grond weer in haar onderhoudsplan opnemen.
2.1
[gedaagden] is geen huurovereenkomst met de gemeente aangegaan en heeft de onder 2.9 bedoelde grond evenmin ontruimd. Hij beroept zich op verkrijging van die grond door verjaring.

3.Het geschil en de vorderingen

3.1
De gemeente stelt zich op het standpunt dat [gedaagden] de onder 2.9 bedoelde grond niet door verjaring kan hebben verkregen, nu [gedaagden] en diens rechtsvoorganger [namen 2] het bezit van die grond niet hebben gehad. Op die grond heeft de gemeente gevorderd, kort gezegd, dat de rechtbank:
a. voor recht verklaart dat zij eigenaar is van die grond;
b. [gedaagden] beveelt die grond binnen drie maanden na het desbetreffende vonnis te ontruimen, op straffe van verbeurte van een door de rechtbank te bepalen dwangsom per overtreding;
c. [gedaagden] veroordeelt in de kosten van het geding en de wettelijke rente daarover bij niet voldoening binnen twee weken na dit vonnis, alsmede in de nakosten.
3.2
[gedaagden] voert gemotiveerd verweer waarop hierna nog zal worden ingegaan. In vervolg daarop vordert hij in reconventie een verklaring voor recht dat hij eigenaar is van de onder 2.9 bedoelde grond, met veroordeling van de gemeente, in conventie en in reconventie, in de kosten van het geding en de wettelijke rente daarover bij niet voldoening binnen twee weken na dit vonnis, alsmede in de nakosten.
3.3
Daartegen voert de gemeente gemotiveerd verweer, met als conclusie een vordering als onder 3.1 sub c.

4.De beoordeling

4.1
Alleen aan [namen 1] is een schriftelijke overeenkomst van bruikleen van de strook tussen de wal en zijn tuin aangeboden. [namen 1] heeft die overeenkomst niet ondertekend. Dat maakt echter niet, zoals [gedaagden] stelt, dat de gemeente geen toestemming heeft verleend tot het daarop volgende gebruik van de strook door [namen 1] . Dat gebruik door [namen 1] heeft zich, zo is gebleken, beperkt tot de grond achter zijn tuin. De gemeente heeft daar tot 2011 geen bezwaar tegen gemaakt. De gemeente vond het dus, gelet op de voorgeschiedenis, kennelijk goed dat [namen 1] die grond in gebruik nam, ondanks het niet ondertekend retourneren van de bruikleenovereenkomst. Dat maakte [namen 1] tot houder van de grond voor de gemeente.
4.2
De vraag is of dat bij [namen 2] anders is geweest. Volgens [gedaagden] heeft [namen 2] het gedeelte van de strook in het verlengde van zijn woning, na verwijdering van de oude afrastering aan de achterzijde van zijn achtertuin, aan drie zijden omheind en zich daarmee het bezit van die grond verschaft. Vaststaat echter dat er in 1991 contact is geweest tussen de gemeente en de eigenaars van [adres 2] - [adres 1] over de aanleg van de wal. Vaststaat ook dat alle partijen ervan op de hoogte waren dat er sprake zou zijn van een strook grond tussen de wal en hun achtertuinen, en verder dat de gemeente die strook heeft beplant. Dat wijst bezwaarlijk op iets anders dan op houderschap voor de gemeente, te meer nu de gemeente door het aanleggen van de wal het gebruik van strook grond achter de achtertuinen heeft gefaciliteerd. Het stemt ook overeen met de kennelijk aan [namen 1] toe te schrijven uitlating in het onder 2.8 bedoelde gespreksverslag dat de bewoners de grond om niet in gebruik mochten nemen.
4.3
Dat [namen 2] de grond achter zijn tuin vervolgens heeft omheind en, zoals [gedaagden] stelt, de door de gemeente aangebrachte beplanting zou hebben verwijderd en op de wal zou hebben herplant, maakte dat, gelet op artikel 3:111 BW (het zogenaamde interversieverbod), niet meer anders. Ter comparitie is overigens door de rechter geconstateerd dat juist op de betwiste grond zich een corridor van hoog opschietende bomen bevindt (zie de afbeeldingen in het proces-verbaal). Dat maakt de laatstgenoemde stelling van [gedaagden] weinig aannemelijk.
4.4
Het door [gedaagden] gedane beroep op verjaring (art. 3:306/314 BW in verbinding met artikel 3:105 BW) slaagt daarom niet. De vorderingen in conventie zullen worden toegewezen en die in reconventie afgewezen. Aan het in conventie gevorderde bevel zal een dwangsom worden verbonden van € 250,- per dag dat de overtreding voortduurt, tot een maximum van € 50.000,-.
4.5
In beide procedures is [gedaagden] (grotendeels) in het ongelijk gesteld, zodat hij in de kosten daarvan zal worden veroordeeld als gevorderd. De nakosten worden berekend op
€ 205,- zonder betekening in conventie en reconventie, en verhoogd met € 68,- in geval van betekening.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie:
5.1
verklaart voor recht dat de gemeente eigenaar is van de grond, deel uitmakend van het perceel kadastraal bekend gemeente Heumen, sectie F nummer 1416, zoals gearceerd weergegeven op de als productie 5 bij de dagvaarding overgelegde luchtfoto;
5.2
veroordeelt [gedaagden] het gebruik van die grond binnen drie maanden na heden te beëindigen en die grond te ontruimen en ontruimd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat niet aan dit bevel wordt voldaan, tot een maximum van € 50.000,-; machtigt de gemeente om die ontruiming en dat ontruimd houden desnoods zelf, op kosten van [gedaagden] , te bewerkstelligen, eventueel behulp van de sterke arm van justitie en/of politie, voor welke kosten [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk is, met gelasting van [gedaagden] al deze kosten aan de gemeente op eerste verzoek te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente;
5.3
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van de procedure, tot dit vonnis aan de zijde van de gemeente begroot op € 98,13 voor de kosten van betekening van de dagvaarding, € 613,- voor griffierecht en € 904,- voor de kosten van de advocaat volgens het liquidatietarief (tarief II, 2 punten), te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en, voor het geval voldoening niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
in reconventie:
5.4
wijst de vordering af;
5.5
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van de procedure, tot dit vonnis aan de zijde van de gemeente begroot op € 452,- voor de kosten van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (tarief II, ½ punt), te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en, voor het geval voldoening niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
in conventie en in reconventie voorts:
5.6
veroordeelt [gedaagden] in de nakosten ter hoogte van € 205,- dan wel, indien betekening van dit vonnis plaatsvindt, € 273,-;
5.7
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.8
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2016.