In de zaak van de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling, heeft de rechtbank Gelderland op 8 juli 2016 uitspraak gedaan. De verdachte was ervan beschuldigd op 8 juli 2015 in Arnhem met een mes het slachtoffer te hebben gestoken. Tijdens de zitting op 24 juni 2016 werd duidelijk dat zowel de verdachte als de getuigen onder invloed van alcohol en drugs waren, waardoor hun herinneringen aan de gebeurtenissen onbetrouwbaar waren. De officier van justitie stelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag, maar dat er wel voldoende bewijs was voor poging tot zware mishandeling. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij werd aangevallen in zijn eigen huis.
De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten. De verklaringen van de aangever en de verdachte waren inconsistent en er ontbraken cruciale bewijsstukken, zoals een medische verklaring van het letsel van de aangever. De rechtbank oordeelde dat het letsel van de aangever niet passend was bij een stekende beweging, maar eerder bij een zwaaiende of snijdende beweging, wat niet tenlastegelegd was. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten.