ECLI:NL:RBGEL:2016:3760

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 juli 2016
Publicatiedatum
11 juli 2016
Zaaknummer
05/780097-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van poging tot doodslag en zware mishandeling na ruzie onder invloed van alcohol en drugs

In de zaak van de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling, heeft de rechtbank Gelderland op 8 juli 2016 uitspraak gedaan. De verdachte was ervan beschuldigd op 8 juli 2015 in Arnhem met een mes het slachtoffer te hebben gestoken. Tijdens de zitting op 24 juni 2016 werd duidelijk dat zowel de verdachte als de getuigen onder invloed van alcohol en drugs waren, waardoor hun herinneringen aan de gebeurtenissen onbetrouwbaar waren. De officier van justitie stelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag, maar dat er wel voldoende bewijs was voor poging tot zware mishandeling. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij werd aangevallen in zijn eigen huis.

De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten. De verklaringen van de aangever en de verdachte waren inconsistent en er ontbraken cruciale bewijsstukken, zoals een medische verklaring van het letsel van de aangever. De rechtbank oordeelde dat het letsel van de aangever niet passend was bij een stekende beweging, maar eerder bij een zwaaiende of snijdende beweging, wat niet tenlastegelegd was. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/780097-15
Datum uitspraak : 8 juli 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboortedatum] , wonende te [adres]
Raadsman: mr. B.J. Schadd, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 juni 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 08 juli 2015, te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans met een scherp voorwerp, in de nek en/of de arm, althans het lichaam, van die [slachtoffer]
heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij, op of omstreeks 08 juli 2015, te Arnhem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans met een scherp voorwerp, in de nek en/of de arm, althans in het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij, op of omstreeks 08 juli 2015, te Arnhem, [slachtoffer] heeft mishandeld
door deze met een mes, althans met een scherp voorwerp, in de nek en/of in de
arm, althans het lichaam, te steken;

2.De beslissing inzake het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. Verdachte dient hiervan dan ook te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft aangevoerd dat doorgaans gesteld kan worden dat iemand het leven kan laten als hij met een mes wordt geraakt in de regio van de hals, maar dat onder de onderhavige omstandigheden te onduidelijk blijft hoe een en ander is gegaan om te kunnen concluderen dat dit risico ook werkelijk heeft bestaan en dus om tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde te kunnen komen.
De officier van justitie heeft voorts gesteld dat wel wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft met een mes in de richting van het bovenlichaam van het slachtoffer gezwaaid. Met deze gedraging heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde niet bewezen kan worden. Verdachte had geen (voorwaardelijk) opzet op de dood, noch op zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer.
Ten aanzien van de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweer toekomt. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte duidelijk heeft verklaard dat hij door de mannen werd aangevallen in zijn eigen huis. Bovendien is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, nu verdachte zich tegen deze aanval heeft moeten verdedigen en wel tegen twee mannen. Bovendien is er sprake van minimale snijwonden bij het slachtoffer. De verdediging verzoekt daarom verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, dan wel hem vrij te spreken van het meer subsidiair tenlastegelegde feit.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het dossier verschillende verklaringen bevat, die op verschillende punten uiteen lopen. Verdachte en de getuigen hebben ieder voor zich verklaard dat zij onder invloed waren van alcohol en/of drugs en zich het gebeurde niet meer goed kunnen herinneren.
Uit het dossier volgt in ieder geval dat verdachte op enig moment een mes in zijn handen heeft gehad en dat het slachtoffer door dit mes gewond is geraakt. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of er voldoende wettig bewijs voorhanden is waaruit de rechtbank de overtuiging krijgt dat verdachte de gedraging zoals tenlastegelegd heeft begaan. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte met een mes van ongeveer twintig centimeter in zijn richting begon te zwaaien. Hij raakte gewond aan zijn rechterarm, doordat hij met deze arm het mes afweerde en daarna werd hij met het mes in zijn nek geraakt. Verbalisanten hebben bij aangever letsel waargenomen en hiervan bevinden zich foto’s in het dossier. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het slachtoffer met het mes heeft geraakt, maar dat het slachtoffer hierdoor slechts snijwonden heeft opgelopen en geen steekwonden.
Tenlastegelegd is – kort gezegd - dat verdachte [slachtoffer] heeft
gestoken. Het steken wordt niet door de verklaringen van aangever en verdachte ondersteund. In het dossier bevindt zich geen foto dan wel omschrijving van het mes, alhoewel dit door de politie wel in beslag is genomen. Ook is er geen medische verklaring of een ander bescheid waarin het letsel van aangever wordt gespecificeerd. Op de zich in het dossier bevindende foto’s lijkt het letsel op snijwonden.
Gelet op de aard en de ernst van de verwondingen van [slachtoffer] acht de rechtbank het door aangever opgelopen letsel niet passend bij een stekende beweging, maar wel bij een zwaaiende, dan wel snijdende beweging, waarover door zowel aangever als door verdachte is verklaard. Dit is echter niet tenlastegelegd.
Op grond van vorenstaande acht de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal verdachte dan ook van deze feiten vrijspreken.

3.De beslissing

De rechtbank:
spreekt verdachte vrij van het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Vierveijzer (voorzitter), mr. I.D. Jacobs en mr. M.A. Bijl, rechters, in tegenwoordigheid van A.I. Warringa, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 juli 2016.