ECLI:NL:RBGEL:2016:3716

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 juli 2016
Publicatiedatum
8 juli 2016
Zaaknummer
5162535
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen kortgedingvonnis en bevoegdheid van de kantonrechter

In deze zaak is verzet aangetekend tegen een kortgedingvonnis dat bij verstek is gewezen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat hij niet bevoegd is om van het verzet kennis te nemen, omdat volgens artikel 259 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) het verzet tegen een vonnis in kort geding moet worden ingediend bij de voorzieningenrechter. De kantonrechter heeft de zaak met analogische toepassing van artikel 73 Rv verwezen naar de voorzieningenrechter, aangezien het verzet voortvloeit uit een procedure die oorspronkelijk als kort geding is gestart. De kantonrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is om de procedure in de juiste banen te leiden, ook al is deze aanvankelijk verkeerd ingeleid. De beslissing om de zaak te verwijzen is in overeenstemming met de uitgangspunten van het burgerlijk procesrecht, waarbij een verkeerde aanvang van een procedure niet leidt tot nietigheid, maar gecorrigeerd kan worden door de rechter. De kantonrechter heeft de eisende partij in verzet erop gewezen dat zij een verzoek tot dagbepaling moet indienen, conform het Procesreglement kort gedingen en artikel 254 lid 2 Rv. De zaak is op 7 juli 2016 behandeld en de uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 5162535 \ CV EXPL 16-3435 \ 475 \ 28195
uitspraak van
vonnis in verzet
in de zaak van
[eisende partij in verzet]
wonende te [woonplaats]
gemachtigde mr. J.M.E. van der Haar
eisende partij in verzet
tegen
1.
de vennootschap onder firma
[naam VOF]
kantoorhoudende te [vestigingsplaats]
gemachtigde mr. G.J.G. Olijslager
2.
[persoon A] , vennoot van [naam VOF]
wonende te [woonplaats]
gemachtigde mr. G.J.G. Olijslager
3.
[persoon B] vennote van [naam VOF]
wonende te [woonplaats]
gemachtigde mr. G.J.G. Olijslager
gedaagde partijen in verzet
Partijen worden hierna [eisende partij in verzet] en [gedaagde partij in verzet] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de verzetdagvaarding van 31 mei 2016.
1.2.
Het verzet richt zich, zo moet uit de dagvaarding worden afgeleid, tegen het door de voorzieningenrechter op 1 april 2016 tussen [gedaagde partij in verzet] als eisende partij en [eisende partij in verzet] als gedaagde partij bij verstek uitgesproken vonnis onder zaaknummer 4904710 VV EXPL
16-51.
1.3.
Mr. Olijslager heeft namens partij [gedaagde partij in verzet] om uitstel voor het nemen van een conclusie van antwoord verzocht.

2.De beoordeling

2.1.
De kantonrechter ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of deze zaak behoort tot zijn absolute bevoegdheid als bedoeld in artikel 72 Rv.
2.2.
In artikel 259 Rv is bepaald dat het verzet van een vonnis in kort geding moet worden gedaan bij de voorzieningenrechter. De verzetprocedure blijft dus een kortgedingprocedure en moet worden behandeld door de voorzieningenrechter. Dat betekent dat de kantonrechter niet bevoegd is van het verzet kennis te nemen en dat de verzetdagvaarding ten onrechte tegen de reguliere rolzitting is aangebracht.
2.3.
De conclusie is dat de kantonrechter zich ingevolge artikel 72 Rv onbevoegd zal verklaren om van het onderhavige verzet kennis te nemen. In artikel 73 Rv is bepaald dat, indien de rechter zich onbevoegd verklaart en een andere ‘gewone rechter’ wel bevoegd is, hij de zaak verwijst naar deze rechter. De voorzieningenrechter, rechtsprekend in kort geding, is evenwel niet te rekenen tot de in dit artikel bedoelde ‘gewone rechter’, zodat een verwijzing naar de bevoegde rechter op voet van voornoemd artikel in beginsel niet mogelijk is.
2.4.
Desondanks wordt geoordeeld dat deze zaak in dit geval met analogische toepassing van artikel 73 Rv naar de voorzieningenrechter moet worden verwezen, nu het hier gaat om een zaak die in eerste instantie aanhangig is gemaakt als kort geding en die thans, in verzet, ingevolge artikel 259 Rv ook als kort geding moet worden voortgezet. Daarbij is betrokken dat een verwijzing in dit geval past in het stelsel van het burgerlijk procesrecht, waarbij (onder meer) het uitganspunt is dat een verkeerde aanvang van een procedure door de rechter moet worden gerepareerd. Wordt een procedure immers begonnen met het verkeerde procesinleidende stuk of wordt een verkeerde procedure (bij een ‘verkeerde’ rechter) begonnen, dan behoeft dat niet te leiden tot nietigheid van dat stuk of tot niet-ontvankelijkheid, maar kan de rechter ‘de wissel omzetten’ en de procedure alsnog in juiste banen leiden, zo blijkt uit het bepaalde in de artikelen 69 tot en met 76 Rv.
2.5.
De zaak zal dan ook, zoals overwogen, worden verwezen naar de voorzieningenrechter ter verdere behandeling van het verzet. De kantonrechter merkt daarbij op dat [eisende partij in verzet] , ingevolge het Procesreglement kort gedingen rechtbanken, kantonzaken alsmede artikel 254 lid 2 Rv, dient te verzoeken om een zogeheten dagbepaling.

3.De beslissing

De kantonrechter
verwijst de zaak in de stand waarin zij zich thans bevindt naar de voorzieningenrechter.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. B.J. Engberts en in het openbaar uitgesproken op