ECLI:NL:RBGEL:2016:3658

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
5 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2935
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • L. van Gijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor uitbreiding golfbaan in strijd met Omgevingsverordening Gelderland

Op 5 juli 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, vertegenwoordigd door mr. J. Veltman, hebben beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wageningen, dat op 5 april 2016 een omgevingsvergunning heeft verleend aan een derde-partij voor de uitbreiding van een bestaande golfbaan op het sportpark in de gemeente Wageningen. De verzoekers betogen dat deze vergunning in strijd is met de Omgevingsverordening Gelderland.

Tijdens de zitting op 21 juni 2016 zijn verschillende partijen verschenen, waaronder de gemachtigde van verzoekers en vertegenwoordigers van de derde-partij. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de uitbreiding van de golfbaan in strijd is met de bestemming 'bos' zoals vastgelegd in het bestemmingsplan 'Buitengebied'. De voorzieningenrechter oordeelt dat de uitbreiding van de golfbaan een nieuwe functie betreft en niet kan worden aangemerkt als een uitbreiding van een bestaande functie, zoals vereist door de Omgevingsverordening.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit niet voldoet aan de voorwaarden van de Omgevingsverordening en heeft het besluit geschorst tot de uitspraak op het beroep. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekers en is bepaald dat het door verzoekers betaalde griffierecht moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/2935

uitspraak van de voorzieningenrechter van

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekers]

[verzoekers] ,
te [woonplaats] , verzoekers
(gemachtigde: mr. J. Veltman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wageningen, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam], te [woonplaats]
(gemachtigde: V.A. Brückmann).

Procesverloop

Bij besluit van 5 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten:
  • het uitvoeren van werkzaamheden;
  • het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met de regels van ruimtelijke ordening;
ten behoeve van de uitbreiding van een bestaande golfbaan op het sportpark [naam sportpark] in [woonplaats] .
Verzoekers hebben beroep ingesteld. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2016. Namens [verzoekers] is verschenen [verzoekers] , vice-voorzitter. Voorts zijn verschenen de gemachtigde van verzoekers, E. van Maanen van Bureau EcoNatura en ir. B.H.J.D. Oosting van de Gelderse Natuur- en Milieufederatie. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Polman en M. van der Laak. Namens [naam] is verschenen [naam] , voorzitter, vergezeld door [naam] jurist natuurbeschermingsrecht/specialist ecologie bij Sweco (voorheen de Grontmij) en [naam] , baanarchitect.

Overwegingen

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Het perceel waarop het project is voorzien heeft in het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ de bestemming ‘bos’. Ingevolge artikel 10.1.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor Bos aangewezen gronden bestemd voor een duurzame instandhouding van het bos als drager van een natuurfunctie, een houtproductiefunctie en een extensieve recreatieve functie.
De uitbreiding van de golfbaan is in strijd met deze bestemming.
Verweerder heeft aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo). Aan die omgevingsvergunning ligt mede ten grondslag de ruimtelijke onderbouwing ‘Uitbreiding [naam] , in opdracht van de derde-partij opgesteld door Grontmij Nederland B.V., van 9 juni 2015.
Verzoekers betogen dat de bestreden omgevingsvergunning zich niet verdraagt met de artikelen 2.7.1.1 en 2.7.1.2 van de Omgevingsverordening Gelderland (de Omgevingsverordening).
Ingevolge artikel 1.1.1, aanhef en eerste lid, sub c, wordt in deze verordening en de daarop rustende bepalingen (mede) verstaan onder ‘bestemmingsplan’ een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken ten behoeve van een project van lokaal ruimtelijk belang, tenzij uit de betreffende bepaling uitdrukkelijk anders volgt.
Ingevolge artikel 2.7.1.1, eerste lid, van de Omgevingsverordening worden in een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen het Gelders Natuurnetwerk (GNN) geen nieuwe functies mogelijk gemaakt, tenzij:
a.geen reële alternatieven aanwezig zijn;
b.sprake is van redenen van groot openbaar belang;
c.de negatieve effecten op de kernwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de
samenhang zoveel mogelijk worden beperkt; en
d.de overblijvende negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de
oppervlakte en de samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd.
Op voet van artikel 2.7.1.2 van de Omgevingsverordening kan in een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen het GNN uitbreiding van bestaande functies mogelijk worden gemaakt indien in de toelichting bij het plan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo worden versterkt en deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de uitbreiding van de golfbaan een nieuwe functie in de zin van artikel 2.7.1.1, eerste lid, van de Omgevingsverordening en geen uitbreiding van een bestaande functie zoals bedoeld in artikel 2.7.1.2.
Daartoe heeft de voorzieningenrechter eerst bezien of sprake is van een wijziging van het feitelijk gebruik. Dat is evident het geval; het perceel wordt nu deels gebruikt als akkerland, en deels door wandelaars, ruiters en de scouting, en dat gebruik is niet meer mogelijk als het eenmaal in gebruik zal zijn genomen als golfbaan. Er is dan sprake van een nieuwe functie, die geen deel uitmaakt van het bestaande gebruik. Van het gebruik voor golf kan niet worden gezegd dat het onder de bestaande functies valt die inhoud geven aan het extensief recreatief medegebruik. Het betoog van verweerder dat het een uitbreiding betreft van het bestaande gebruik op een aangrenzend terrein, slaagt niet nu het gaat om de functies op het beoogde terrein zelf.
Dat betekent dat het bestreden besluit moet voldoen aan de voorwaarden uit artikel 2.7.1.1. van de Omgevingsverordening. Niet in geschil is dat niet aan (al) deze voorwaarden wordt voldaan. De voorzieningenrechter betwijfelt dan ook, dat het bestreden besluit op dit punt in beroep stand zal kunnen houden.
Daarnaast overweegt de voorzieningenrechter dat indien er toch zou worden uitgegaan van uitbreiding van bestaande functies onder meer van belang is hoe door verweerder is getoetst aan de kernwaarden van het gebied. Daartoe heeft verweerder verwezen naar de in opdracht van de derde-partij opgestelde ‘Natuurtoets uitbreiding [naam] ’, van Grontmij, van 31 oktober 2012.
In opdracht van verzoekers heeft het Bureau Econatura op 4 januari 2016 een rapport ‘Second-opinie onderzoek ecologie van cultuurlandschap [naam] ’ uitgebracht. Daarin worden kanttekeningen geplaatst bij onder meer de onderzoeksmethodiek die gebruikt is in de ‘Natuurtoets uitbreiding [naam] ’. Het rapport van 4 januari 2016 is gevoegd bij het aanvullend beroepschrift van 13 juni 2016. Verweerder en de derde-partij hebben gesteld niet meer de gelegenheid te hebben gehad om nog ter zitting van de voorzieningenrechter met een inhoudelijke reactie te komen op het rapport van het Bureau EcoNatura.
Het tegenrapport roept bij de voorzieningenrechter twijfels op over de houdbaarheid van het rapport van de Grontmij. Deze twijfels zijn ter zitting niet weggenomen.
Het vorenstaande brengt de voorzieningenrechter in de situatie dat hij op basis van een belangenafweging zal bepalen of er aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter acht het belang van verzoekers evident: realisering van de uitbreiding van de golfbaan zal de huidige toestand van het terrein, die verzoekers proberen te behouden, onomkeerbaar wijzigen. De derde-partij heeft ter zitting aangegeven, dat zij vooralsnog eerst de uitkomst van de gerechtelijke procedures willen afwachten voordat zij gaan investeren in het terrein. Desgevraagd zijn partijen echter niet tot concrete afspraken gekomen over het wachten met bouwen tot aan de uitspraak in de bodemzaak enerzijds en het intrekken van het verzoek om voorlopige voorziening anderzijds.
Onder deze omstandigheden laat de voorzieningenrechter het belang van verzoekers zwaarder wegen dan het belang van de derde-partij. Het bestreden besluit zal dan ook worden geschorst tot aan de uitspraak op het beroep.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).
Verder komen voor vergoeding in aanmerking de reiskosten van [naam] ten bedrage van € 15,20. De vergoeding van de overige door verzoeker genoemde kosten, te weten de kosten van het deskundigenrapport van EcoNatura, zal in de bodemprocedure moeten worden betrokken.

Beslissing

De voorzieningenrechter;
schorst het bestreden besluit tot de uitspraak op het beroep;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers ten bedrage van € 1007,20;
gelast dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht groot € 334 aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van Gijn, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G.J. Litjens, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
Voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.