4.3Zoals in het voorgaande reeds is overwogen is verweerder in dat geval in beginsel bevoegd het PGB lager vast te stellen en het niet-verantwoorde bedrag terug te vorderen, maar kan verweerder deze discretionaire bevoegdheden slechts uitoefenen met inachtneming van onder meer het beginsel van een evenredige belangenafweging. Daarbij zal een afweging moeten worden gemaakt tussen enerzijds het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichting en anderzijds de gevolgen van de verlaging voor de budgethouder, waarbij tevens de ernst van de tekortkoming en de mate waarin deze aan de ontvanger kan worden verweten van belang is. Ook moet worden meegewogen in hoeverre, ondanks het (gedeeltelijk) niet nakomen van de opgelegde verplichtingen, verweerder in staat is om vast te stellen dat er ten laste van het PGB bedragen aan de zorgverlener(s) zijn betaald en er AWBZ-zorg is verleend.
In het kader van de onderhavige procedure acht de rechtbank in dat kader onder meer het volgende van belang. Eiseres heeft alle documenten overgelegd die verweerder heeft verzocht. De in de facturen vastgestelde bedragen vertonen slechts kleine discrepanties, die bovendien in de meeste gevallen in het nadeel zijn van de budgethouder en van eiseres; de maandelijks gefactureerde bedragen zijn immers in de meeste gevallen lager dan mogelijk zou zijn op grond van de zorgovereenkomst. Daarbij is door verweerder niet betwist dat daadwerkelijk zorg is verleend en is de rechtbank van oordeel dat ondanks de kleine discrepanties die zijn vastgesteld wel degelijk aannemelijk is dat AWBZ-zorg is verleend en dat (in ieder geval een groot deel van) het verantwoorde bedrag daadwerkelijk is besteed aan het betalen van deze zorg. De rechtbank is voorts van oordeel dat, hoewel fouten die een ingeschakelde boekhouder maakt voor rekening komen van de budgethouder, dergelijke fouten de budgethouder in beginsel wel in mindere mate verweten kunnen worden dan wanneer hij deze zelf zou hebben gemaakt. Voorts gaat het bij de terugvordering om een groot bedrag, zodat de gevolgen voor de budgethouder (en ook voor eiseres) eveneens groot zijn. Ook valt voorshands niet in te zien waarom de verantwoording over de tweede helft van 2014 is afgekeurd, terwijl deze over de eerste helft van 2014 is goedgekeurd onder overlegging van -kennelijk- soortgelijke documenten. De rechtbank acht daarbij ook van belang dat de budgethouder reeds in de jaren vóór 2014 een PGB heeft ontvangen voor dezelfde zorg als thans aan de orde en dat in die jaren de verantwoording (blijkens de onweersproken stelling van eiseres) steeds is goedgekeurd. De rechtbank is van oordeel dat als verweerder in voorgaande jaren, bij overlegging van soortgelijke documenten als bij de onderhavige verantwoording en derhalve in een voldoende vergelijkbare situatie, de verantwoordingen steeds heeft goedgekeurd, sprake kan zijn van een bewuste standpuntbepaling op grond waarvan eiseres een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel zou kunnen doen. Ook deze mogelijkheid dient bij de belangenafweging te worden onderzocht.
De rechtbank stelt vast dat verweerder heeft nagelaten voormelde belangenafweging te verrichten. Daarmee voldoet de eindafrekeningsbeschikking niet aan het vereiste van een zorgvuldige voorbereiding en is voorshands niet begrijpelijk dat verweerder het volledige bedrag van de verantwoording over de tweede helft van 2014 van eiseres heeft teruggevorderd.
5. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder, met inachtneming van het onder punt 2 bepaalde, alsnog een belangenafweging verrichten en daarbij in ieder geval de onder 4.3 genoemde overwegingen betrekken. Op basis van deze belangenafweging dient verweerder te beoordelen of de eindafrekeningsbeschikking in bezwaar in stand kan blijven. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op 6 weken na verzending van deze tussenuitspraak.
6. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
7. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.