ECLI:NL:RBGEL:2016:3485

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 juni 2016
Publicatiedatum
27 juni 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 225
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van recht bij Wob-verzoek en niet-ontvankelijkheid van beroep

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland geoordeeld over een beroep dat was ingesteld door eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, tegen het uitblijven van een besluit op een aanvraag op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had op 30 september 2015 een Wob-verzoek ingediend om openbaarmaking van documenten betreffende het aantal opvangplaatsen in de gemeente Duiven over de afgelopen 12 maanden. De gemeente Duiven heeft hierop gereageerd, maar eiser stelde dat er geen tijdige reactie was ontvangen en heeft de gemeente in gebreke gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser misbruik heeft gemaakt van de Wob-bevoegdheden door een gelijkluidend verzoek aan meerdere gemeenten te sturen en eerder al procedures te hebben gevoerd waarbij misbruik van recht was aangenomen. De rechtbank concludeert dat het doel van het Wob-verzoek niet was om informatie te verkrijgen, maar om dwangsommen of proceskosten te verkrijgen. Hierdoor verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, rechter, en is openbaar uitgesproken op 28 juni 2016.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/225

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: V. Quacken),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Duivente Duiven, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld wegens het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2016. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Geleijnse.

Overwegingen

Eiser heeft op 30 september 2015 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om openbaarmaking van alle documenten waaruit het aantal opvangplaatsen in de gemeente Duiven van de afgelopen 12 maanden (van oktober 2014 tot en met september 2015) blijkt.
Namens verweerder heeft R. Willemsen, werkzaam bij openbare orde en veiligheid van de gemeente Duiven, per e-mail van 27 oktober 2015 gereageerd op het verzoek van eiser.
Vervolgens heeft eiser bij brief van 9 november 2015 een ingebrekestelling gezonden ter zake van zijn Wob-verzoek.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van overschrijding van de beslistermijn, nu tijdig op eisers Wob-verzoek is beslist. Daarbij is het enige beschikbare document meegezonden. Nu tijdig op eisers verzoek is beslist kan geen sprake zijn van verbeurdverklaring van een dwangsom, zoals door eiser verzocht. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat eiser misbruik van recht heeft gemaakt door het instellen van beroep ondanks het feit dat hij al over de verzochte informatie beschikte. Verweerder verzoekt daarom eiser te veroordelen in de door hem gemaakte proceskosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Eiser stelt in beroep dat een (tijdige) reactie van verweerder uitbleef, op grond waarvan verweerder bij brief van 9 november 2015 ingebreke is gesteld als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ter zitting heeft eiser aangegeven dat hij de e-mail niet heeft ontvangen.
De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of eiseres en/of haar gemachtigde misbruik hebben gemaakt van de aan hen op grond van de Wob toekomende bevoegdheid om een verzoek om informatie aan verweerder te richten.
De wettelijke grondslag voor het niet-ontvankelijk verklaren van een beroep wegens misbruik van recht volgt uit artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW), zoals ook blijkt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4129). Ingevolge deze artikelen kan de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen, niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt.
Uit de genoemde uitspraak van 19 november 2014 volgt dat voor het niet-ontvankelijk verklaren van een bij een rechter ingesteld rechtsmiddel wegens misbruik van recht zwaarwichtige gronden vereist zijn, aangezien met de niet-ontvankelijkverklaring de betrokkene in feite het recht op toegang tot de rechter wordt ontzegd. Dit geldt te meer indien het gaat om een door een burger tegen de overheid ingesteld rechtsmiddel, gelet op de – soms zeer verstrekkende – bevoegdheden waarover de overheid beschikt en welke een burger in de regel niet pleegt te hebben.
Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met een ander doel dan waarvoor zij is verleend. Op grond van de Wob heeft een burger de bevoegdheid om een bestuursorgaan te verzoeken om openbaarmaking van (informatie uit) documenten over een bestuurlijke aangelegenheid. Een verzoeker hoeft op grond van artikel 3, derde lid, van de Wob bij zijn verzoek geen belang te stellen. Dat neemt naar het oordeel van de rechtbank echter niet weg dat het doel van deze aan de burger toekomende bevoegdheid is dat bepaalde documenten openbaar worden gemaakt. De burger hoeft wanneer hij een Wob-verzoek doet, met andere woorden, niet te specificeren waarom hij openbaarmaking van die documenten wenst, maar zijn doel moet wel zijn dát de documenten openbaar worden gemaakt. Dat betekent dat in het kader van de Wob sprake kan zijn van misbruik van bevoegdheden, indien een burger verzoekt om documenten met een ander doel dan de openbaarmaking van de in die documenten neergelegde informatie.
De rechtbank is van oordeel dat eiser dan wel haar gemachtigde misbruik heeft gemaakt van de aan hen op grond van de Wob toekomende bevoegdheden. Bij dit oordeel heeft de rechtbank de volgende aspecten betrokken.
Ter zitting heeft verweerder gesteld en dit is door gemachtigde van eiser niet weersproken dat eiser een gelijkluidend Wob-verzoek aan een groot aantal gemeenten heeft gezonden. Verder heeft eiser in het verleden vertegenwoordigd door deze gemachtigde ook al meerdere procedures gevoerd naar aanleiding van Wob-verzoeken over diverse onderwerpen gedaan. Voorts heeft deze gemachtigde ook voor andere eisers en voor zichzelf Wob-procedures gevoerd, waarbij meermalen door de rechter misbruik van recht is aangenomen (zie onder meer: ECLI:NL:RBGEL:2014:7847, ECLI:NL:RBAMS:2015:4053 en ECLI:NL:RVS:2015:3118). Gelet op het voorgaande in combinatie met het feit dat eiser verweerder in gebreke heeft gesteld nadat verweerder per e-mail de gevraagde informatie heeft verstrekt, is de rechtbank van oordeel dat eiser ook in dit geval zijn Wob-verzoek heeft ingediend met geen ander doel dan om te trachten dwangsommen of proceskosten te kunnen verkrijgen. Aan de stelling van eiser dat hij de e-mail niet heeft ontvangen, kent de rechtbank geen waarde toe nu eiser deze stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
Uit het voorgaande volgt dat sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht door (de gemachtigde van) eiseres in de zin van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb. Dat biedt grond om eiseres (ambtshalve) te veroordelen in de kosten die verweerder in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Een proceskostenveroordeling kan echter enkel betrekking hebben op kosten die zijn genoemd in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Nu niet door verweerder is gesteld dat hij dergelijke kosten heeft gemaakt, zal de rechtbank niet tot een proceskostenveroordeling overgaan.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, rechter, in tegenwoordigheid van H. de Groot, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.