ECLI:NL:RBGEL:2016:3412

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 juni 2016
Publicatiedatum
23 juni 2016
Zaaknummer
290715
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring voor recht van eigendom door verjaring van een strook grond in burengeschil

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, hebben eisers een verklaring voor recht gevorderd dat zij door verjaring eigenaar zijn geworden van een strook grond tussen hun perceel en dat van gedaagde. De eisers, beiden wonende te [woonplaats], zijn sinds 1988 eigenaar van een perceel met woning en tuin, terwijl gedaagde sinds 2011 eigenaar is van het aangrenzende perceel. De procedure is gestart na een kadastrale reconstructie op verzoek van eisers, waarbij een afwijking tussen de feitelijke en kadastrale grens werd vastgesteld. Eisers stelden dat zij vanaf 1983 bezitsdaden hebben uitgeoefend, wat hen in 1993 eigenaar maakte van de strook grond tot de muur van de garage van gedaagde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het lage houten hekwerk, dat de scheiding tussen de percelen vormde, sinds 1983 aanwezig was en dat eisers in die periode bezitsdaden hebben uitgeoefend. Gedaagde heeft niet betwist dat het hekwerk er stond, maar voerde aan dat hij gebruik heeft gemaakt van de grond. De rechtbank oordeelde echter dat dit gebruik niet relevant was, aangezien gedaagde zijn perceel pas in 2011 verkreeg en de verkrijging door verjaring volgens eisers al in 1993 had plaatsgevonden.

De rechtbank heeft de vordering van eisers toegewezen en verklaard dat zij door verjaring eigenaar zijn geworden van de strook grond. Gedaagde is veroordeeld in de kosten van de procedure. Dit vonnis is uitgesproken op 1 juni 2016 door mr. R.J.J. van Acht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: 290715 / HA ZA 15-565 / 17
Vonnis van 1 juni 2016
in de zaak van
[eiser]en
[eiseres]
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
advocaat: mr. W.A. Verbeek te Groningen
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
advocaat: mr. J.H. Brouwer te Apeldoorn
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 december 2015
- het proces-verbaal van descente en van comparitie van partijen van 20 april 2016.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
[eisers] is sinds 1988 eigenaar van een perceel met woning en tuin, gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [gemeente] , [kadastrale aanduiding 1] . Van 1983 tot en met 1988 huurde hij het perceel van de familie [naam 1] .
2.2
[gedaagde] is sinds 2011 eigenaar van het aangrenzende perceel met woning aan de [adres 2] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , [kadastrale aanduiding 2] . [gedaagde] verkreeg het perceel van de familie [naam 2] .
2.3
In de jaren ’70 is een garage op het perceel van [gedaagde] gebouwd. De westelijke muur van die garage vormde en vormt de gebruiksgrens tussen de beide percelen, in ieder geval al toen de familie [naam 1] [adres 1] bewoonden. Ten zuiden van de garage werd een feitelijke afscheiding tussen de percelen gevormd door een laag houten hekwerk. Ten westen daarvan, op korte afstand, heeft [eiser] in 1988 een rij coniferen/taxusboompjes geplant. Later heeft hij tussen die beplantingen en het lage houten hekwerk nog houten palen met gaas aangebracht.
2.4
Op 30 december 2011 heeft op verzoek van [eisers] een kadastrale reconstructie plaatsgevonden van de grens tussen de beide percelen. Ten zuiden van de garage is een afwijking tussen de feitelijke en de kadastrale grens geconstateerd. Uit het daarvan opgemaakte relaas van bevindingen wordt hieronder, voor zoveel van belang, het volgende weergegeven:
2.5
In september 2014 heeft [gedaagde] het lage houten hekwerk verwijderd.
2.6
In verband met door [gedaagde] voorgenomen plannen tot vervanging van zijn garage door een grotere heeft [eisers] hem met een beroep op verkrijging door verjaring aangeschreven medewerking te verlenen aan het notarieel en kadastraal corrigeren van de grens naast en ten zuiden van de garage in overeenstemming met de gebruiksgrens en de feitelijke afscheiding en die grens bij de bouw van de nieuwe garage te respecteren.

3.Het geschil en de vordering

3.1
[eisers] stelt dat de percelen in ieder geval al vanaf 1983 werden gescheiden door het lage houten hekwerk en hij vanaf die tijd bezitsdaden heeft uitgeoefend, zodat hij in 1993 eigenaar is geworden van de strook grond tot de garagemuur en het lage houten hekwerk, voor zover deze op het kadastrale perceel van [gedaagde] ligt.
3.2
Op grond daarvan heeft [eisers] gevorderd, kort gezegd en in hoofdzaak:
1. een verklaring voor recht dat hij door verjaring eigenaar is geworden van die strook grond;
2. dat de rechtbank de genoemde feitelijke grens als juridische grens aanwijst en verstaat dat deze grensbepaling ingevolge artikel 3:17 lid 1 onder e BW in de openbare registers kan worden ingeschreven.
3.3
[gedaagde] voert verweer waarop hierna nog zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
[gedaagde] heeft niet betwist dat het lage houten hekwerk gedurende de door [eisers] genoemde periode aanwezig is geweest. Wel voert [gedaagde] aan dat hij steeds van het in geschil zijnde driehoekje grond gebruik heeft kunnen maken, zodat het bezit van die strook niet op [eisers] is overgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank is het gestelde gebruik door [gedaagde] echter niet relevant, nu [gedaagde] zijn perceel in 2011 verkreeg en de verkrijging door verjaring volgens [eisers] al in 1993 had plaatsgevonden.
4.2
[gedaagde] heeft ook niet weersproken de stellingen van [eisers] dat het lage houten hekwerk er in ieder geval sinds 1983 heeft gestaan (toen [eisers] gebruiker van nummer [adres 1] werd), dat [eisers] later in 1988 de rij coniferen/taxusboompjes heeft geplant en vervolgens de paaltjes met gaas heeft neergezet. Aldus moet er vanuit worden gegaan dat het lage houten hekwerk de in deze procedure vroegst bekende afscheiding tussen de percelen van partijen ten zuiden van de garage is geweest. Er is geen reden om te veronderstellen - en dat is ook niet dan wel onvoldoende gesteld door [gedaagde] - dat deze afscheiding gedurende de relevante periode 1983-1993 niet ook het wederzijds bezit tussen de eigenaars van de beide percelen markeerde. Dat bezit heeft ingevolge artikel 3:105 BW in 1993 tot verkrijging door verjaring geleid.
4.3
De rechtbank gaat ervan uit dat de grootste afwijking van de kadastrale grens werd gevormd door de buitenkant van het paaltje dat op de eerste foto van productie 12 bij dagvaarding tegen - wat partijen noemen - het kadasterblokje staat. De rechtbank schat de afstand van die buitenkant ten opzichte van de westkant van dat blokje gemakshalve op 15 centimeter (zie ook het onderschrift bij afbeelding 1 in het proces-verbaal van comparitie). Vanuit die twee punten vormt zich een driehoek waarvan de noordelijke punt samenvalt met de zuidwestelijke hoek van de garage.
4.4
Ook aan de westzijde van de garage heeft verjaring plaatsgevonden. Blijkens het getoonde veldwerk uit het relaas van bevindingen gaat het daar om een afwijking ten opzichte van de kadastrale grens van 4 centimeter. Het is dus niet zo, zoals [gedaagde] stelt, dat de noordwestelijke punt van de garage de kadastrale grens overschrijdt.
4.5
De gevorderde verklaring voor recht zal dus worden toegewezen, als onder 4.3 en 4.4 nader gespecificeerd. Hetgeen onder 2 van het petitum (zoals onder 3.2 weergegeven) wordt gevorderd voegt daaraan niets toe. Uiteraard kan dit vonnis ingevolge artikel 3:17 lid 1 onder e BW in de openbare registers worden ingeschreven als verder aan hetgeen dat voorschrift bepaalt is voldaan.
4.6
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] in de kosten van de procedure worden veroordeeld, alsmede in de nakosten zoals hierna weer te geven.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
verklaart voor recht dat [eisers] door verjaring eigenaar is geworden van de strook grond gelegen tussen de door het kadaster op 30 december 2011 gereconstrueerde erfgrens en de erfafscheiding bestaande uit de westmuur van de garage van [adres 2] en het lage houten hekwerk dat gerekend vanaf het perceel [adres 1] tot september 2014 aan gene zijde van coniferen, taxus en kippengaas heeft gestaan, een en ander zoals nader gespecificeerd onder 4.3 en 4.4,
5.2
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot dit vonnis aan de zijde van [eisers] bepaald op € 285,- voor griffierecht en op € 904,- voor de kosten van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (tarief II, 2 punten), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na dit vonnis voor zover de betaling van deze bedragen dan niet zal hebben plaatsgevonden,
5.3
veroordeelt [gedaagde] in de nakosten ten bedrage van € 131,-, te vermeerderen met € 68,- voor het geval dit vonnis is betekend en die betekening noodzakelijk is geweest,
5.4
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2016.