ECLI:NL:RBGEL:2016:3286

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 mei 2016
Publicatiedatum
17 juni 2016
Zaaknummer
267436
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsvoering en authenticiteit van handtekening in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Gelderland, staat de vraag centraal of eiseres kan bewijzen dat gedaagde met haar is overeengekomen dat deze een bedrag van € 140.000 plus btw zal betalen. De rechtbank heeft eerder een deskundigenbericht bevolen om de authenticiteit van een handtekening op een factuur te onderzoeken. Eiseres heeft een factuur overgelegd met daarop de handtekening van gedaagde, maar de deskundige heeft in zijn rapportage aangegeven dat er onvoldoende zekerheid is over de authenticiteit van deze handtekening. De rechtbank oordeelt dat de bewijslast bij eiseres ligt en dat zij moet aantonen dat er een overeenkomst is gesloten. De deskundige concludeert dat de handtekening waarschijnlijk authentiek is, maar niet met hoge of aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid. Dit betekent dat de rechtbank niet kan concluderen dat gedaagde de factuur heeft ondertekend. Eiseres wordt toegelaten tot bewijslevering om haar stelling te onderbouwen. De zaak wordt verwezen naar de rol voor het opgeven van getuigen en verdere procedurele stappen. In reconventie worden alle beslissingen aangehouden in afwachting van het oordeel in conventie.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/267436 / HA ZA 14-394 / 167 / 560
Vonnis van 25 mei 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [plaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. F.G.M.M. Alsters te Nijmegen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. S.V.M. Stevens te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 juni 2015
  • het deskundigenbericht van 16 november 2015
  • de akte na deskundigenbericht van [eiseres]
  • de akte na deskundigenbericht van [gedaagde] .
1.2. Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie
het deskundigenbericht
2.1. In het tussenvonnis van 3 juni 2015 is een deskundigenbericht bevolen ter beantwoording van de vraag of de handtekening op de factuur (productie 1 bij dagvaarding) afkomstig is van [gedaagde] . Tot deskundige is benoemd W. de Jong te [plaats 2] .
2.2. De deskundige heeft gerapporteerd op 16 november 2015. Uit het rapport wordt geciteerd:
(...)

2.HET ONDERZOEKSMATERIAAL

(...)
Het betwiste document is door eiseres in conventie met brief van 21 juli 2015 aan de deskundige ter beschikking gesteld en na afronding van het onderzoek aan deze geretourneerd.
(...)

6.INTERPRETATIE VAN DE ONDERZOEKSBEVINDINGEN

Object van onderzoek was een met balpeninkt vervaardigde handtekening bij de vermelding “Voor akkoord [gedaagde] ” op een niet gedateerde factuur.
Het betwiste document stond – evenals het overgrote deel van het vergelijkingsmateriaal – in de originele vorm ter beschikking. De materiaaltoetsing leverde de vaststelling op dat de complexiteit van het bewegingspatroon en het onderscheidend vermogen van de kenmerken in de betwiste handtekening weliswaar niet bijzonder hoog, maar voldoende is om de bewijsvraag aan de hand van een vergelijkend schriftonderzoek te beantwoorden.
De resultaten van de uitgevoerde onderzoeken worden als volgt samengevat:
(...)
Samenvattend kan vastgesteld worden dat het document-technische onderzoek geen bevindingen heeft opgeleverd die als aanwijzingen kunnen worden beschouwd voor het aanwenden van een nabootsingsstrategie.
Het vergelijkend schriftonderzoek heeft als resultaat opgeleverd dat de betwiste handtekening in alle relevante kenmerkcategorieën overeenkomsten ten opzichte van de handtekeningen in het beschikbare referentiemateriaal toont. Kenmerken die niet in de natuurlijke variatiebreedte van de kenmerken in het referentiemateriaal passen en als afwijking moeten worden beschouwd, werden niet waargenomen.
(...)
Samenvattend kan worden vastgesteld dat de onderzoeksbevindingen de echtheidshypothese sterker ondersteunen dan de valsheidshypothese.
Onder verwijzing naar de door de rechter in het vonnis (...) geformuleerde vraag, of er nog andere punten zijn, waarvan de rechter kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling van het geschil, merk ik op dat [naam 1] en [naam 2] (waarvan rapporten in het procesdossier, dat de deskundige ter beschikking is gesteld, zijn opgenomen) zich uitlaten over een mogelijk verschil in schrijfdynamiek en over kenmerken die imitatiekenmerken (of hesitatingmarks) genoemd worden.
[naam 1] onderzoekt de betwiste handtekening ten kantore van de notaris, waarbij de vraag rijst of dit onderzoek gedetailleerd genoeg en bijvoorbeeld met behulp van een stereomicroscoop is uitgevoerd. De bevindingen die [naam 1] presenteert, wijzen op het tegendeel. De zogenaamde “hesitatingmarks” zijn veroorzaakt door onregelmatigheden (vouwen c.q. kreukels) in het papieroppervlak. De verdikkingen zijn het gevolg van systeemeigenschappen van een balpen, al dan niet in combinatie met een verhoging van de drukgeving tijdens een omkering in de schrijfbeweging.
Een verschil in schrijfdynamiek houdt in dat de betwiste handtekening blijkbaar een andere (minder goede) schrijfdynamiek toont dan de handtekeningen in het vergelijkingsmateriaal dat [naam 1] voor haar onderzoek ter beschikking had. Dat roept vragen op naar de omvang en de representativiteit van het vergelijkingsmateriaal. In het materiaal dat ondergetekende ter beschikking had, komen ook handtekeningen voor die zich qua schrijfdynamiek niet wezenlijk van de betwiste handtekening onderscheiden.
[naam 2] doet onderzoek aan de hand van scans en stelt dat dit geen invloed heeft gehad op de betrouwbaarheid van het onderzoek. Dit is niet juist. Bij een onderzoek naar de echtheid van een handtekening moet ook het document, waarop de handtekening voorkomt, worden betrokken en het is absoluut noodzakelijk dat de structuur en de kwaliteit van de schrijfsporen, de bewegingssnelheid en –richting, alsmede het variabele verloop van de schrijfdruk met behulp van een stereomicroscoop worden onderzocht.
Bij een scan kunnen alleen kenmerken van algemene aard worden beoordeeld, de microkenmerken die een objectief onderscheid tussen de ontstaanshypothesen “echt” of “nabootsing” mogelijk moeten maken, kunnen bij een scan niet op betrouwbare wijze worden gereconstrueerd. Wanneer een betwiste handtekening niet in de originele vorm voor het onderzoek ter beschikking staat, betekent dit dus dat een echtheidstoetsing aan fundamentele beperkingen onderhevig is.

7.CONCLUSIE

Conclusies in forensisch schriftonderzoek zijn het resultaat van een kritische beoordeling van alle bevindingen, afgezet tegen de alternatieve ontstaanshypothesen en al dan niet existerende beperkingen voor het onderzoek en zeggen iets over de bewijskracht van de bevindingen. De deskundige kan geen getalsmatige uitspraak doen (in de vorm van een kans of percentage) over de waarschijnlijkheid dat iemand de producent van een betwiste schrijfproductie is. Relevante gegevens uit representatieve steekproeven zijn daarvoor niet voorhanden.
Conclusies worden daarom in verbale termen van waarschijnlijkheid geformuleerd die de deskundige in de gelegenheid stellen zijn/haar persoonlijke overtuiging aan de juistheid van de getroffen conclusies in gestandaardiseerde vorm uit te drukken. Welke gradatie daarbij gekozen wordt, hangt af van de aard, de omvang en de kwaliteit van het onderzoeksmateriaal, de specificiteit en de eenduidigheid van de onderzoeksbevindingen, alsmede de ervaring van de onderzoeker.
Rekening houdend met de geringe complexiteitswaarde van de betwiste handtekening luidt de uit de onderzoeksresultaten voortvloeiende conclusie als volgt:
De handtekening bij de vermelding “Voor akkoord [gedaagde] ” op de betwiste factuur is waarschijnlijk een authentieke handtekening die door [gedaagde] op dit document is geplaatst.
Voor een toelichting op de wijze waarop in forensisch schrijfonderzoek conclusies (en meer in het bijzonder waarschijnlijkheidsuitspraken) worden geformuleerd, wordt naar de bijlage B verwezen.
(...)
Mr. [naam 3] vraagt namens zijn cliënt, [eiseres] , om een toelichting op de conclusie en met name op de keuze van de waarschijnlijkheidsgraad.
Reactie deskundige
De keuze wordt o.a. bepaald door de complixiteitswaarde van de betwiste handtekening en is in dit geval de maximaal haalbare waardering. Daarmee wil echter niet gezegd zijn dat de gekozen waarschijnlijkheidsgraad zo dicht bij “non liquet” ligt, dat op basis van de onderzoeksresultaten geen beslissing mogelijk is.
De gradaties zijn niet gelijk verdeeld, de grootste afstand bestaat tussen “non liquet”en “waarschijnlijk”. Met andere woorden, de gradatie “waarschijnlijk” ligt duidelijk verder weg van “non liquet” dan door [naam 1] wordt gesuggereerd.
(...)
[naam 1] schrijft in haar reactie onder nummer 1, dat [naam 4] ander en meer referentiemateriaal tot haar beschikking had en dat niet uitgesloten worden kan dat [naam 1] tot een andere conclusie zou zijn gekomen, wanneer zij ook over dit materiaal had kunnen beschikken.
Reactie deskundige
Het referentiemateriaal dat [naam 1] heeft gebruikt is qua omvang te gering en 6 van de 10 handtekeningen stammen van één en dezelfde dag. Dit materiaal kan niet als representatief voor de ondertekeningswijze van [gedaagde] worden beschouwd en [naam 1] had dus om aanvullend materiaal moeten vragen. Een conclusie trekken en achteraf zeggen dat met meer materiaal mogelijk een andere conclusie had kunnen worden getrokken, is met een wetenschappelijk gefundeerde werkwijze niet in overeenstemming te brengen.
(...)
[naam 1] schrijft in haar reactie onder nummer 5, dat “de waarheid (bijna) letterlijk in het midden ligt” en noch [naam 4] , noch [naam 1] in staat is “voldoende onzekerheidsreductie te realiseren om een verdedigbare beslissing over wat waar is op te baseren”.
Reactie deskundige
Ik moet deze vorm van argumentatie ten stelligste afkeuren. (...) Ten tweede staan de conclusies van [naam 4] (echt) en [naam 1] (vals) diametraal tegenover elkaar en ligt de gradatie “waarschijnlijk echt” duidelijk verder weg van “non liquet” dan door [naam 1] gesuggereerd.
2.3.
Uit bijlage B, behorend bij rapporten van vergelijkend handschriftonderzoek, wordt geciteerd:
Daarbij [bij het formuleren van conclusies in verbale termen van waarschijnlijkheid; rechtbank] worden doorgaans de volgende gradaties, zowel in bevestigende als in ontkennende zin, gebruikt:
 non liquet (geen onderscheid mogelijk)
 waarschijnlijk
 met hoge waarschijnlijkheid
 met zeer hoge waarschijnlijkheid
 met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid.
De gradaties zijn niet gelijk verdeeld, de grootste afstand bestaat tussen “non liquet” en “waarschijnlijk”. De gradatie “met hoge waarschijnlijkheid” moet dus meer in de richting van “met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid” dan in de richting van “non liquet” worden ingedeeld.
de verdere beoordeling
2.4.
[gedaagde] betoogt dat hij met verbazing ervan heeft kennisgenomen dat [eiseres] het originele document met daarop de betwiste handtekening eigenhandig is gaan ophalen bij de notaris waar dit document in bewaring lag, om het vervolgens in de auto mee te nemen naar [plaats 2] en het af te leveren bij de deskundige. Volgens [gedaagde] is het document daarmee op onaanvaardbare wijze onttrokken aan het toeziend oog van de notaris als onafhankelijke derde. Hij meent dat het document in alle redelijkheid geen onderwerp meer kan zijn van een onderzoek door een schriftexpert omdat er buiten het toezicht van de notaris handelingen mee kunnen hebben plaatsgevonden die de uitkomst van een onderzoek zouden kunnen beïnvloeden. Reeds om die reden moet het rapport van de deskundige volgens [gedaagde] buiten beschouwing worden gelaten.
2.5.
Hierover wordt geoordeeld als volgt. Volgens het rapport is het originele document niet door [eiseres] met de auto naar de deskundige gebracht, maar is het hem toegestuurd bij brief van 21 juli 2015. De deskundige heeft in die wijze van terbeschikkingstelling geen probleem gezien. Ook als het document op andere wijze aan de deskundige ter beschikking is gesteld, is de stelling dat dit gevolgen kan hebben voor de resultaten van het onderzoek zo speculatief, dat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
2.6.
Naar het oordeel van de rechtbank is het deskundigenrapport ook overigens op correcte wijze tot stand gekomen. Het is uitvoerig en begrijpelijk toegelicht. De rechtbank zal zich daarom bij de verdere beoordeling van het geschil op het rapport baseren. [gedaagde] wenst de gelegenheid van contra-expertise te krijgen. De rechtbank ziet daarvoor geen aanleiding. [gedaagde] heeft immers binnen het kader van het op bevel van de rechtbank uitgevoerde deskundigenonderzoek voldoende gelegenheid gekregen zijn standpunt aan de deskundige kenbaar te maken en hij heeft daarvan ook gebruik gemaakt door toezending aan de deskundige van de brief van 2 november 2015 van [naam 1] .
2.7.
De deskundige rapporteert dat de betwiste handtekening onder de factuur waarschijnlijk authentiek is. Hij licht dat als volgt toe. Het onderzoek van de handtekening heeft geen aanwijzingen opgeleverd dat deze is vervalst, terwijl de relevante kenmerken van die handtekening wel overeenstemmen met de handtekeningen waarmee de deskundige deze heeft vergeleken. De deskundige kan niet verklaren dat de handtekening met hoge, zeer hoge of aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid authentiek is, omdat de handtekening van [gedaagde] voor een zo stellige verklaring niet complex genoeg is.
2.8.
[eiseres] leidt hieruit af dat vaststaat dat de handtekening van [gedaagde] op de factuur authentiek is. Zij betoogt voorts met een beroep op artikel 157 lid 2 Rv dat de ondertekende factuur dwingend bewijs oplevert van de gemaakte afspraak. Volgens haar valt ook een eenzijdige verklaring onder het bereik van genoemd artikel. Uit de afspraak op de factuur vloeien volgens haar bovendien wel degelijk verplichtingen over en weer voort, namelijk niet alleen de verplichting van [gedaagde] om te betalen, maar ook de verplichting van [eiseres] om de deal met de andere partij ( [naam 5] ) te laten schieten en een samenwerking met [gedaagde] aan te gaan (zie de weergave van het standpunt van [eiseres] in het tussenvonnis van 8 april 2015 onder 4.2).
2.9.
[gedaagde] betoogt dat de bewijslast van de echtheid van de handtekening op [eiseres] rust en dat zij pas in dat bewijs is geslaagd als de handtekening volgens een schriftexpert “met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid” authentiek is, wat dus niet het geval is. [gedaagde] betoogt voorts met een beroep op artikel 158 lid 1 Rv dat de factuur, als hij is ondertekend, geen dwingend bewijs oplevert omdat deze factuur alleen de verbintenis van haarzelf behelst, geen goedschrift bevat en ook niet geheel met de hand is uitgeschreven.
2.10.
Het oordeel luidt als volgt. [eiseres] beroept zich op de rechtsgevolgen van haar stelling dat zij met [gedaagde] is overeengekomen dat deze aan haar een bedrag zal betalen van € 140.000,00 te vermeerderen met btw. De bewijslast van die stelling rust op [eiseres] . Ter onderbouwing van haar stelling heeft [eiseres] de factuur in het geding gebracht die volgens haar is voorzien van een handtekening van [gedaagde] . De deskundige rapporteert dat deze handtekening waarschijnlijk een authentieke handtekening van [gedaagde] is. Hij kan evenwel niet verklaren dat dit met hoge, zeer hoge of aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid het geval is omdat de handtekening daarvoor niet complex genoeg is. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende zekerheid verkregen over de authenticiteit van de handtekening. Er kan dus op basis van het deskundigenbericht niet van worden uitgegaan dat [gedaagde] de factuur heeft ondertekend. Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of de factuur dwingende of vrije bewijskracht heeft. [eiseres] heeft bewijs aangeboden van de door haar gestelde overeenkomst. Zij zal tot het bewijs worden toegelaten. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de rol.
2.11.
Alle beslissingen worden aangehouden in afwachting van bewijslevering.
in reconventie
2.12.
Alle beslissingen worden aangehouden in afwachting van het oordeel in conventie.
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1.
stelt [eiseres] in de gelegenheid te bewijzen dat zij met [gedaagde] is overeengekomen dat [gedaagde] haar een bedrag zal betalen van € 140.000,00 te vermeerderen met btw;
3.2.
bepaalt dat, voor zover [eiseres] dit bewijs wil leveren door middel van getuigen, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. K. van Vlimmeren-van Ommen in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
3.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 8 juni 2016 voor het opgeven door [eiseres] van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de donderdagen in de maanden juni tot en met september 2016, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
3.4.
verwijst voor het geval dat [eiseres] op die roldatum heeft medegedeeld geen getuigenbewijs te willen leveren of geen getuigen of verhinderdata heeft opgegeven de zaak naar de achtste rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor vonnis of,
maar alleen indien [eiseres] daarom op de onder 3.3 bedoelde roldatum heeft verzocht,naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van [eiseres] , waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren,
3.5.
bepaalt voorts dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
3.6.
bepaalt dat de partijen alle schriftelijke (bewijs)stukken die zij nog in het geding willen brengen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toegezonden moeten hebben,
in conventie voorts en in reconventie
3.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2016.