ECLI:NL:RBGEL:2016:3282

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
17 juni 2016
Zaaknummer
287462
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grensgeschil en eigendomsverkrijging door verjaring in burenrechtelijke context

In deze zaak, die voorlag bij de Rechtbank Gelderland, is een geschil ontstaan tussen de stichting Aeres Groep en een gedaagde over de eigendom van een open ruimte tussen hun percelen. De stichting, eigenaar van een schoolgebouw met omliggend terrein, stelt dat de open ruimte haar eigendom is en dat de kadastrale grens tussen haar perceel en dat van de gedaagde loopt volgens een door haar overgelegde kadastrale kaart. De gedaagde, die sinds 1987 eigenaar is van een aan het schoolterrein grenzende woning, beroept zich op verkrijgende verjaring en stelt dat zij de open ruimte al lange tijd in bezit heeft. De rechtbank heeft in een tussenvonnis de gedaagde toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat zij zich als bezitter van de open ruimte heeft gemanifesteerd door deze af te sluiten met gaas. De rechtbank heeft daarbij opgemerkt dat het enkele gebruik van de open ruimte zonder structurele veranderingen niet voldoende is om het bezit van de stichting te doen overgaan. De zaak is aangehouden voor het bewijs van de gedaagde en verdere beslissingen zijn uitgesteld. De rechtbank heeft een zitting bepaald voor het getuigenverhoor en de partijen moeten hun bewijsstukken tijdig indienen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: 287462 / HA ZA 15-444 / 17
Vonnis van 4 mei 2016
in de zaak van
de stichting
STICHTING AERES GROEP
gevestigd te Ede
eiseres
advocaat: mr. J.J.H. Post te Barneveld
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
advocaat: mr. P.R.W. Richter te Utrecht
Partijen zullen hierna de stichting en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 oktober 2015
- het proces-verbaal van descente en van comparitie van partijen van 2 maart 2016.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
De stichting is eigenaar van een schoolgebouw met omliggend terrein te [plaats 2] aan de [adres 1] , kadastraal bekend gemeente [plaats 2] , [kadastrale aanduiding 1] . [gedaagde] is op 1 mei 1987 eigenaar geworden van een met de achterzijde aan het schoolterrein grenzende onroerende zaak met woning met tuin en garage, gelegen aan de [adres 2] en kadastraal bekend gemeente [plaats 2] , [kadastrale aanduiding 2] .
2.2
De feitelijke achtergrens van de tuin van [gedaagde] (voor zoveel van belang: [kadastrale aanduiding 2] ) wordt gevormd door een oud stalen hekwerk (rechts, van de woning van [gedaagde] gezien) en een rij coniferen (links, van de woning van [gedaagde] gezien). Achter de rij coniferen bevond zich tot voor kort een garagegebouw, achter het hekwerk aansluitend een overdekte fietsenstalling, beide van de stichting. Tussen de coniferen en het garagegebouw en tussen het hekwerk en de fietsenstalling was sprake van een open ruimte van ongeveer één tot anderhalve meter breed. In die open ruimte bevond zich ongeveer in het midden, tegen de hoek van het garagegebouw aan, een oude stalen deur die die ruimte in feite in tweeën deelde.
2.3
In het kader van herinrichting van het schoolterrein heeft De stichting het garagegebouw en de fietsenstalling recentelijk verwijderd. Ongeveer op de plaats waar de muur van het garagegebouw en de wand van de fietsenstalling grensden aan de onder 2.2 genoemde open ruimte heeft de stichting een tijdelijke houten schutting geplaatst.

3.Het geschil en de vorderingen

3.1
Volgens de stichting is de genoemde open ruimte haar eigendom en wordt de kadastrale grens tussen [kadastrale aanduiding 1] en [kadastrale aanduiding 2] gevormd door het oude stalen hekwerk en de rij coniferen. Bij de verdere herinrichting van het schoolterrein wil zij de ruimte die voorheen werd ingenomen door de onder 2.2 genoemde open ruimte benutten voor de plaatsing van fietsenrekken en het uitbreiden van de parkeervakken.
3.2
Op grond daarvan heeft zij gevorderd, kort gezegd en in hoofdzaak:
1. een verklaring voor recht dat zij eigenaar is van het volledige [kadastrale aanduiding 1] en dat de grens tussen de [kadastrale aanduiding 1] en [kadastrale aanduiding 2] loopt volgens een door haar als productie 6 overgelegde kadastrale kaart althans zoals de rechtbank zal vermenen te behoren;
2. [gedaagde] te veroordelen de onder 2.2 genoemde open ruimte te ontruimen en ontruimd te houden;
3. [gedaagde] te veroordelen haar medewerking te verlenen aan het plaatsen, voor de helft op haar kosten, van een twee meter hoge houten schutting op de kadastrale grens, althans zoals de rechtbank zal vermenen te behoren.
3.3
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Zij beroept zich wat betreft de onder 2.2 genoemde open ruimte ter plaatse van de rij coniferen in de eerste plaats op verkrijgende verjaring op grond van artikel 3:99 BW en voor de gehele open ruimte (overigens) op verkrijging door verjaring op grond van artikel 3:105 BW.

4.De beoordeling

4.1
Eerst ter comparitie heeft [gedaagde] zich erop beroepen dat zij, kort nadat zij haar percelen in eigendom had verkregen, de gehele open ruimte door middel van gaas zodanig heeft afgesloten, dat zij zich vanaf dat moment als bezitter van die ruimte heeft gemanifesteerd. De stichting heeft dat gemotiveerd betwist.
4.2
Indien deze stelling van [gedaagde] komt vast te staan kan dat het voor verjaring vereiste bezit opleveren. Nu op haar de bewijslast daarvan rust zal zij overeenkomstig haar bewijsaanbod tot het bewijs daarvan worden toegelaten.
4.3
De rechtbank wijst er alvast op dat, ook indien er sprake is geweest van een afsluiting door gaas als zojuist genoemd, dit niet het voor verjaring vereiste bezit oplevert als dat afsluiten indertijd door [gedaagde] met iemand van de stichting of van een rechtsvoorganger van de stichting, die zij op redelijke grond voor bevoegd mocht houden, ook maar op de geringste wijze is gecommuniceerd.
4.4
Los van het bovenstaande doet zich verder nog de vraag voor of de omstandigheid dat [gedaagde] de mogelijkheid heeft gehad om via de openingen tussen haar coniferen het gedeelte van de open ruimte dat zich tussen die coniferen en de muur van het garagegebouw bevindt te betreden en, door van die mogelijkheid gebruik te maken om daar bijvoorbeeld spullen op te slaan en/of via de stalen deur zich te begeven naar de ruimte tussen het oude stalen hek en de fietsenstalling en ook daar mogelijk spullen op te slaan en rommel op te ruimen, bezit oplevert. De rechtbank oordeelt van niet. De open ruimte werd immers slechts gefaciliteerd door de aanwezigheid van de muur van het garagegebouw en de wand van de fietsenstalling. Het enkele gebruik van die ruimte zonder structurele veranderingen daaraan levert dan, bezien in het licht van het bepaalde in artikel 3:113 lid 2 BW, onvoldoende machtuitoefening op om het bezit van de stichting (of haar rechtsvoorgangers) op [gedaagde] te doen overgaan.
4.5
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
laat [gedaagde] toe tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat zij, kort nadat zij haar percelen in eigendom had verkregen, de gehele open ruimte door middel van gaas zodanig heeft afgesloten, dat zij zich vanaf dat moment als bezitter van die ruimte heeft gemanifesteerd,
5.2
bepaalt dat, voor zover [gedaagde] dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. R.J.J. van Acht in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.3
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 18 mei 2016 voor het opgeven door [gedaagde] van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de woensdagen in de maanden augustus tot en met oktober 2016, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.4
verwijst voor het geval [gedaagde] op die roldatum heeft medegedeeld geen getuigenbewijs te willen leveren of geen getuigen of verhinderdata heeft opgegeven de zaak naar de achtste rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor vonnis of - maar alleen indien [gedaagde] daarom op die roldatum heeft verzocht
-naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van [gedaagde] , waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren,
5.5
bepaalt voorts dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
5.6
bepaalt dat de partijen alle schriftelijke (bewijs)stukken die zij nog in het geding willen brengen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toegezonden moeten hebben,
5.7
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2016.