ECLI:NL:RBGEL:2016:3133

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
10 juni 2016
Zaaknummer
282971
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis na bewijslevering inzake onrechtmatige toestand en bewijsopdracht in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is op 18 mei 2016 een vonnis gewezen na bewijslevering. De zaak betreft een geschil tussen twee partijen, aangeduid als eisers en gedaagden, over de verwijdering van een haag en de zichtbaarheid van ramen in een schuur/garage. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestond over de vraag of de eisers misbruik maakten van hun bevoegdheid om de verwijdering van de haag te vorderen. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is geleverd dat de eisers de verwijdering enkel nastreefden om de gedaagden te benadelen. Tevens is er discussie over de toepassing van artikel 5:50 BW, waarbij de gedaagden aanvoeren dat de ramen door de struiken aan het zicht waren onttrokken. De rechtbank oordeelt dat de bewijsopdracht met betrekking tot de ramen te beperkt is geformuleerd en dat er onvoldoende bewijs is dat de ramen gedurende twintig jaar zicht boden op het erf van de gedaagden. De zaak is naar de rol verwezen voor verdere aktewisseling, waarbij de eisers de mogelijkheid hebben om het getuigenverhoor te heropenen. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: 282971 / HA ZA 15-261 / 17
Vonnis van 18 mei 2016
in de zaak van
[eiser]en
[eiseres]
beiden wonende te [woonplaats 1]
eisers in conventie
verweerders in reconventie
advocaat: mr. P.W.H. Herder te Nijmegen
tegen
[gedaagde 1]en
[gedaagde 2]
beiden wonende te [woonplaats 2]
gedaagden in conventie
eisers in reconventie
advocaat: mr. D. Bercx te Nijmegen
Partijen zullen hierna - gemakshalve in mannelijk enkelvoud - [eisers] en [gedaagden] worden genoemd.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 september 2015 (hierna: het tussenvonnis)
- de akte van [eisers] van 25 november 2015
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 13 januari 2016
- de akte van [gedaagden] van 27 januari 2016
- de conclusie na enquête van [eisers] van 24 februari 2016
- de antwoordconclusie na enquête van [gedaagden] van 23 maart 2016.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1
Na het tussenvonnis heeft zich tussen partijen een discussie ontsponnen over de juistheid van hetgeen de rechtbank daarin onder 4.4 heeft overwogen. Die discussie heeft, behalve voor de vraag - althans volgens [gedaagden] - of [eisers] zijn bevoegdheid om verwijdering van haag 2 te vorderen misbruikt, ook betekenis voor de juistheid van de eerder gegeven bewijsopdracht ten aanzien van de ramen in de schuur/garage.
2.2
Het gaat hierbij om de struiken van [gedaagden] , die tot voor ongeveer twee à drie jaar geleden de schuur/garage van [eisers] bedekten. Van die struiken is door [gedaagden] ter comparitie een foto overgelegd die zich bij de stukken bevindt. Ter verduidelijking wordt die foto hieronder weergegeven:
2.3
Onduidelijk is hoe lang die struiken daar hebben gestaan. Anders dan de rechtbank onder 4.4 heeft aangenomen - daar zijn partijen het over eens - is het niet [eisers] geweest die de struiken in stand heeft gehouden (en heeft verwijderd) maar [gedaagden] . Deze vaststelling heeft echter geen gevolgen voor het oordeel van de rechtbank in diezelfde overweging dat [eisers] geen misbruik maakt van zijn bevoegdheid om verwijdering van haag 2 te vorderen. Dat [eisers] in het verleden de aanwezigheid van struiken pal voor zijn ramen kennelijk heeft goedgevonden doet er immers niet aan af dat hij thans geen struiken meer wil op een te korte afstand van zijn schuur/garage. Onvoldoende is gebleken dat [eisers] de verwijdering van haag 2 enkel nastreeft met de bedoeling [gedaagden] te benadelen. Ook is de onderschrijding van de voorgeschreven afstand tot de erfgrens
- volgens [gedaagden] 20 cm - niet zo klein dat [eisers] gelet op de wederzijdse belangen van partijen in redelijkheid niet tot de uitoefening van zijn bevoegdheid verwijdering te vorderen had kunnen komen.
2.4
Een andere vraag is of artikel 5:50 BW hier wel (steeds) van toepassing is (geweest). Volgens [gedaagden] werden de ramen door de struiken aan het zicht onttrokken. [gedaagden] wijst erop dat hij geen kennis had van de ramen totdat hij de struiken verwijderde. [eisers] stelt daarentegen dat de aanwezige beplanting niet zodanig was dat vanuit de tuin van [gedaagden] de ramen in het geheel niet zichtbaar waren. De hierboven afgebeelde foto geeft daarover geen uitsluitsel, andere in het dossier aanwezige afbeeldingen evenmin.
2.5
Indien gedurende een bepaalde tijd geen sprake is geweest van uitzicht als bedoeld in de laatste bijzin van artikel 5:50 lid 1 BW is dan ook geen sprake geweest van een onrechtmatige toestand, waartegen met een verbods- of bevelsvordering kon worden opgekomen. Gedurende die tijd kon verjaring van die vordering dan ook niet lopen.
2.6
Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat de bewijsopdracht met betrekking tot de ramen (zo niet te beperkt is geformuleerd dan toch in ieder geval) te beperkt is uitgelegd. Weliswaar wordt in de bewijsopdracht gesproken van “uitzichtgevende ramen” maar het is de vraag of men zich tijdens het getuigenverhoor heeft gerealiseerd dat de bewijslast zich voor [eisers] ook uitstrekte tot het daadwerkelijk uitzicht bieden op het erf van [gedaagden] door die ramen.
2.7
Als alleen naar de verklaring van de gehoorde getuige wordt gekeken kan daaruit, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, niet worden afgeleid dat er gedurende twintig jaren ramen aanwezig zijn geweest die zicht boden op het erf van [gedaagden] .
2.8
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen om partijen de gelegenheid te geven zich hierover uit te laten. [eisers] zal eventueel zijn wens te kennen kunnen geven het getuigenverhoor op dit punt te heropenen.
2.9
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
in reconventie:
3.1
verwijst de zaak naar de rol van 15 juni 2016 voor akte aan de zijde van [eisers] over hetgeen onder 2.8 is overwogen, waarna [gedaagden] daarop bij antwoordakte zal kunnen reageren,
in conventie en in reconventie voorts:
3.2
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2016.