ECLI:NL:RBGEL:2016:3095

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 mei 2016
Publicatiedatum
9 juni 2016
Zaaknummer
295965
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot zekerheidstelling voor proceskosten en schorsing van het geding in verband met cessie van vordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 mei 2016 uitspraak gedaan in een incident betreffende een vordering tot zekerheidstelling voor proceskosten en een verzoek tot schorsing van het geding. De eiseres, CHECK ON ASIA LTD, gevestigd in Shenzhen, China, heeft een hoofdzaak aangespannen tegen de gedaagde, STRONG VIKING GROUP B.V., gevestigd in Wijchen. De eiseres vordert onder andere verklaringen voor recht dat de overeenkomst met de gedaagde niet rechtsgeldig is ontbonden en dat de gedaagde toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van die overeenkomst. De gedaagde heeft in het incident verzocht om zekerheidstelling voor de proceskosten, terwijl de eiseres heeft aangevoerd dat de vordering in de hoofdzaak is gecedeerd aan een derde partij, Hapzal Boys B.V., en heeft verzocht om schorsing van het geding.

De rechtbank heeft de schorsing toegewezen en geoordeeld dat de eiseres voldoende heeft aangetoond dat de cessie van de vordering aan Hapzal Boys heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde onvoldoende heeft onderbouwd dat de cessie niet rechtsgeldig zou zijn. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de parkeerrol en alle overige beslissingen aangehouden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om hun stellingen voldoende te onderbouwen, vooral in het geval van betwisting van de rechtsgeldigheid van een cessie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/295965 / HA ZA 16-28 / 546 / 560
Vonnis in incidenten van 11 mei 2016
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
CHECK ON ASIA LTD,
gevestigd te Shenzhen (China),
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident ex artikel 224 Rv,
eiseres in het incident ex artikel 225 Rv,
advocaat mr. G.E. Hattink te Boxmeer,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STRONG VIKING GROUP B.V.,
gevestigd te Wijchen,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incidentex artikel 224 Rv,
verweerster in het incident ex artikel 225 Rv,
advocaat mr. J. Schröder te Nijmegen.
Partijen zullen hierna COA en SVG worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 januari 2016;
  • de incidentele conclusie ex artikel 224 Rv van de zijde van SVG;
  • de akte houdende schorsing ex artikel 225 Rv tevens houdende conclusie in het incident van de zijde van COA;
  • de antwoordakte houdende incident tot schorsing geding ex artikel 225 Rv van de zijde van SVG;
  • de akte houdende schorsing ex artikel 225 Rv van de zijde van COA.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in de incidenten.

2.De beoordeling in de incidenten

2.1.
SVG heeft bij B-formulier van 19 april 2016 bezwaar gemaakt tegen de laatste akte van COA. Dat bezwaar is terecht omdat die akte het karakter draagt van een repliek en niet volgens instructie is beperkt tot een reactie op de producties die SVG in het geding had gebracht in haar aan die akte voorafgaande antwoordakte. De rechtbank zal daarom op de laatste akte van COA geen acht slaan.
2.2.
COA stelt in de hoofdzaak dat zij op 30 mei 2015 een samenwerkings-overeenkomst met SVG is aangegaan met de bedoeling gezamenlijk in China hardloopevenementen (‘obstacle runs’) te organiseren binnen het concept ‘Strong Viking Run Asia’. Zij vordert in de hoofdzaak:
I verklaringen voor recht dat SVG die overeenkomst niet rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft ontbonden en dat SVG toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van die overeenkomst;
II veroordeling van SVG tot betaling aan COA van € 181.000,00 aan boetes te vermeerderen met rente;
III veroordeling van SVG dan wel haar bestuurder zich te onthouden van gedrag dat (imago)schade toebrengt aan COA dan wel haar bestuurders;
IV veroordeling van SVG tot betaling van buitengerechtelijke kosten;
V veroordeling van SVG in de proceskosten.
2.3.
Volgens COA is er geen toereikende grond voor ontbinding van de overeenkomst (vordering onder I). De vordering tot betaling van boetes is gebaseerd op artikel 8 van de overeenkomst (vordering onder II). Volgens COA heeft SVG dan wel haar bestuurder zich tegenover derden smadelijk en lasterlijk over haar dan wel haar bestuurders uitgelaten, reden waarom zij een verbod vordert (vordering onder III).
2.4.
SVG vordert bij incidentele conclusie met een beroep op artikel 224 Rv dat de rechtbank COA, een in China gevestigde Chinese rechtspersoon, veroordeelt zekerheid te stellen voor de proceskosten in de vorm van een bankgarantie.
2.5.
In reactie op deze incidentele vordering van SVG stelt COA dat zij de vordering die voorwerp van de hoofdzaak is, heeft gecedeerd aan Hapzal Boys B.V. te Haps. Zij wenst daarom het geding op de voet van artikel 225 Rv te schorsen en verzoekt de rechtbank de zaak te verwijzen naar de parkeerrol. Hapzal Boys zal vervolgens een exploot uitbrengen tot hervatting van het geding. De incidentele vordering tot zekerheidstelling voor proceskosten dient volgens COA te worden afgewezen omdat de vordering die voorwerp is van deze procedure is overgedragen aan Hapzal Boys, welke vennootschap in Nederland is gevestigd.
2.6.
SVG voert verweer tegen de schorsing. Daartoe voert zij allereerst aan dat COA onvoldoende heeft gesteld om te kunnen vaststellen dat de cessie aan Hapzal Boys rechtsgeldig is. COA heeft niet gesteld, en SVG betwist:
- dat COA een rechtsgeldige entiteit is en (nog) bestaat naar lokaal (Chinees/Shenzen) recht en rechthebbende is op de vordering,
- dat de titel van de cessie onaantastbaar is en niet naar lokaal recht nietig of vernietigbaar,
- dat SVG als debiteur door de cessie niet in een slechtere rechtspositie komt te verkeren gelet op artikel 6:145 BW.
Omdat COA zich beroept op de rechtsgevolgen van de cessie, ligt het volgens SVG op haar weg (die van COA) om aan te tonen dat aan deze voorwaarden is voldaan en daarvoor voldoende bewijsstukken aan te reiken. SVG betoogt voorts dat nut en noodzaak van de cessie onduidelijk blijven, en concludeert dat de cessie er alleen toe dient om te voorkomen dat COA zekerheid moet stellen voor de proceskosten. Ten slotte maakt COA volgens SVG misbruik van bevoegdheid door zich op de cessie te beroepen.
2.7.
De rechtbank dient allereerst de schorsing te beoordelen. COA beroept zich erop dat zij de vordering die in deze procedure aan de orde is, heeft gecedeerd aan een derde en wenst het geding om die reden te schorsen. Het ligt daarom op haar weg om te stellen dat zij de vordering heeft gecedeerd en om die stelling bij gemotiveerde betwisting te bewijzen. COA heeft aan die stelplicht voldaan doordat zij heeft gesteld dat zij op 14 maart 2016 de vordering die het onderwerp van deze procedure vormt, heeft overgedragen aan Hapzal Boys en daarbij zowel de akte van cessie als uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van Hapzal Boys en haar bestuurder RDK Haps B.V. als producties in het geding heeft gebracht. De stelplicht van COA houdt niet de plicht in om bij voorbaat verweren van de strekking dat de cessie om verschillende redenen niet rechtsgeldig is te weerleggen. Nu COA voldoende heeft gesteld, is het aan SVG die stellingen voldoende gemotiveerd te betwisten.
2.8.
Voor zover SVG het verweer heeft willen voeren dat COA geen rechtsgeldige entiteit is, heeft zij dat in het geheel niet toegelicht. Voor zover zij het verweer heeft willen voeren dat de titel van de cessie aantastbaar is, heeft zij niet meer gesteld dan dat zij dacht dat alleen de beide bestuurders van COA ( [naam 1] en [naam 2] ) gezamenlijk bevoegd waren, terwijl de cessieakte slechts is ondertekend door een van hen ( [naam 1] ). Zij heeft niet gesteld dat [naam 1] niet alleen bevoegd is COA te vertegenwoordigen en zij heeft evenmin toegelicht wat het gevolg is voor de rechtsgeldigdheid van de cessie als bij haar (SVG als debitor cessus) de indruk is gewekt dat beide bestuurders alleen gezamenlijk bevoegd zijn. Ook dit verweer is daarmee niet voldoende toegelicht. De mogelijkheid dat er andere extern werkende nietigheids- of vernietigingsgronden zijn, werpt SVG slechts als suggestie op. Aan haar standpunt dat niet aan ‘het vereiste’ van artikel 6:145 BW is voldaan, verbindt SVG niet het gevolg dat de cessie daardoor wordt aangetast.
2.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat COA voldoende heeft gesteld en dat SVG, voor zover zij de stellingen van COA heeft betwist, dat niet of niet voldoende gemotiveerd heeft gedaan. De rechtbank ziet daarom binnen het kader van dit incident onvoldoende aanleiding om aan de rechtsgeldigheid van de cessie te twijfelen.
2.10.
Voor zover SVG betoogt dat COA misbruik van bevoegdheid maakt door het geding te schorsen op de grond dat zij haar vordering heeft gecedeerd (artikel 3:13 BW), wordt geoordeeld als volgt. SVG verwijt COA dat de cessie is bedoeld om toewijzing van de vordering zekerheid te stellen voor de proceskosten te voorkomen. Dat het geding wordt geschorst, wil evenwel niet zeggen dat die vordering zal worden afgewezen, terwijl de proceskosten tijdens de schorsing niet oplopen. Reeds daarom faalt het beroep op misbruik van omstandigheden voor zover het op de schorsing ziet.
2.11.
De conclusie is dat het geding is geschorst vanaf 16 maart 2016, dat is het moment waarop COA haar akte houdende schorsing heeft genomen.
2.12.
De incidentele vordering om COA te veroordelen zekerheid te stellen voor de proceskosten komt aan de orde zodra het geding wordt hervat. Voor zover SVG betoogt dat COA misbruik van bevoegdheid maakt door zich tegen die vordering te verweren op de grond dat de vordering is gecedeerd, zal dat dan aan de orde kunnen komen.
2.13.
De zaak zal worden verwezen naar de parkeerrol van 5 oktober 2016.
2.14.
Voor het overige worden alle beslissingen aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verstaat dat het geding is geschorst vanaf 16 maart 2016;
3.2.
verwijst de zaak naar de parkeerrol van 5 oktober 2016;
3.3.
houdt voor het overige alle beslissingen aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2016.