ECLI:NL:RBGEL:2016:3094

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 april 2016
Publicatiedatum
9 juni 2016
Zaaknummer
276349
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over vaststellingsovereenkomst en opeisbaarheid van geldleningen tussen Vebra en TEC

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vebra B.V. en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TEC B.V. over een vaststellingsovereenkomst en de daaruit voortvloeiende geldleningen. Vebra heeft TEC geldleningen verstrekt en vordert nu betaling van een openstaand bedrag van € 907.492,00, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank Gelderland heeft op 20 april 2016 uitspraak gedaan in deze zaak.

De procedure begon met een tussenvonnis op 27 mei 2015 en een comparitie op 8 juli 2015. Vebra heeft in 2014 aangedrongen op aflossing van de leningen, maar TEC heeft niet voldaan aan de betalingsverplichtingen. Op 13 mei 2014 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin de openstaande bedragen zijn vastgelegd. Vebra heeft TEC in gebreke gesteld en vordert nu nakoming van de overeenkomst.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering van Vebra opeisbaar is. TEC heeft aangevoerd dat er een tijdelijke bevriezing van de hoofdsom zou zijn overeengekomen, maar de rechtbank heeft dit niet onderbouwd geacht. De rechtbank concludeert dat Vebra gerechtigd was om de leningen op te zeggen en dat er geen reden is voor uitstel van terugbetaling. De vordering van Vebra wordt toegewezen, en TEC wordt veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag, vermeerderd met rente en kosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/276349 / HA ZA 15-21
Vonnis van 20 april 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INDUSTRIE- EN HANDELSONDERNEMING VEBRA B.V.,
gevestigd te Waddinxveen,
eiseres,
advocaat mr. M. van Hunnik te Barneveld,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
THE EXPLORER COMPAGNIE B.V.,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.J. Hagen te Arnhem.
Partijen zullen hierna Vebra en TEC genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 mei 2015
  • het proces-verbaal van comparitie van 8 juli 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Vebra, TEC en andere partijen hebben een samenwerkingsovereenkomst met elkaar gesloten. De op schrift gestelde overeenkomst is op 30 en 31 mei 1996 ondertekend. In deze overeenkomst staat onder meer dat Vebra twintig procent van de aandelen van TEC koopt (art. 1) en dat Vebra ter verwezenlijking van de groei in de ondernemingsactiviteiten van TEC gelden ter leen zal verstrekken aan TEC en haar dochtervennootschappen, waarvan ‘leningovereenkomsten’ opgesteld zullen worden (art. 7).
2.2.
In de periode maart 1996-februari 2007 hebben partijen verschillende overeenkomsten van geldlening met elkaar gesloten.
2.3.
In 2014 is Vebra gaan aandringen op aflossing van het nog openstaande bedrag van deze leningen. Er werden toen al enige tijd geen rente en aflossingen meer betaald.
2.4.
Op 13 mei 2014 hebben partijen met betrekking tot de overeenkomsten van geldlening een vaststellingsovereenkomst met elkaar gesloten. Deze luidt onder meer:
in aanmerking nemende dat:
Vebra geldleningen aan TEC Compagnie heeft verstrekt ten bedrage van in totaal € 907.492,00;
tussen Vebra en TEC Compagnie in de afgelopen periode is gesproken over de Geldleningen de daarover inmiddels verschuldigde rente;
partijen inmiddels in overleg zijn gekomen tot overeenstemming en met deze overeenkomst beogen om alle verschuldigde rente af te wikkelen.
(…)
1. Partijen stellen vast dat de Geldlening van Vebra aan Explorer Company op het moment van ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst € 907.492,- bedraagt, te vermeerderen met de daarover in de afgelopen jaren tot aan de met de overeenkomst beoogde afwikkeling opgebouwde rente (…).
2. Ter betaling van de volledige door Explorer Compagnie aan Vebra per datum van ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst verschuldigde Rente op de geldlening, door partijen vastgesteld op € 200.000, draagt Explorer Company aan Vebra over de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te Arnhem. Verkoop geschiedt tegen een koopprijs gelijk aan de volledige op het moment van levering van de onroerende zaak door Explorer Compagnie verschuldigde Rente, als gevolg waarvan Explorer Compagnie direct na die levering nog slechts de Geldlening aan Vebra verschuldigd is (…).
(…)
4. Onderhavige overeenkomst is een vaststellingsovereenkomst in de zin van de wet en vervangt alle hieraan voorafgaande tussen partijen mondeling en schriftelijk gemaakte afspraken met betrekking tot de per datum van ondertekening van deze overeenkomst opgebouwde achterstallige Rente (…).
2.5.
Op 13 mei 2014 is de in de vaststellingsovereenkomst genoemde onroerende zaak aan Vebra geleverd.
2.6.
Bij brief van 5 augustus 2014 heeft Vebra aan TEC geschreven dat de termijn voor voldoening van de hoofdsom ad € 907.492,00 is verstreken. Zij heeft TEC in gebreke gesteld en haar gesommeerd het bedrag uiterlijk op 5 september 2014 te betalen. TEC heeft niet aan deze sommatie voldaan en ook later niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
Vebra vordert – samengevat – veroordeling van TEC tot betaling aan haar van € 907.492,00, vermeerderd met rente en kosten. Zij stelt dat TEC ten onrechte nalaat haar verplichting tot betaling van de hoofdsom genoemd in de vaststellingsovereenkomst na te komen .
3.2.
TEC voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hierna, voor zover van belang, nader ingaan.
4. De beoordeling
4.1.
Het bestaan van de vaststellingsovereenkomst noch van de daarin genoemde, totaalsom van de leningen wordt betwist. Wel ligt er de vraag naar opeisbaarheid van de vordering.
4.2.
Haar stelling dat de vordering opeisbaar is, grondt Vebra op de opzegging van de geldleningen die ten grondslag liggen aan de vaststellingsovereenkomst. Op zichzelf is duidelijk, hoewel het betwist wordt, dat zij deze geldleningen opgezegd heeft en wel bij de ingebrekestelling van 5 augustus 2014.
4.3.
TEC heeft aangevoerd, maar overigens niet concreet onderbouwd en niet te bewijzen aangeboden dat in het kader van de vaststellingsovereenkomst, die voorzag in betaling van de rente, overeengekomen is de hoofdsom te bevriezen. Daarmee kan, gelet op haar eigen betoog dat ook inhoudt dat later over de aflossing onderhandeld is, niet anders dan een tijdelijke bevriezing bedoeld zijn geweest. Uit de stellingen van partijen, ook die van TEC zelf, en uit de overgelegde stukken, volgt niet dat thans nog van zo’n bevriezing sprake zou zijn.
4.4.
Tot de onder 4.2 bedoelde opzegging was Vebra gerechtigd omdat het in de vaststellingsovereenkomst genoemde openstaande bedrag van de geldleningen door partijen bij die overeenkomst expliciet als voortzetting van de uitgeleende bedragen is gezien en aan de oorspronkelijke leningen geen einddata waren verbonden. De wet stelt geen bijzondere beperkingen aan de opzeggingsmogelijkheid. Daarvoor gelden dus de algemene regels van het verbintenissenrecht, in het bijzonder de regel dat de eisen van redelijkheid en billijkheid onder de omstandigheden van het geval aan de bevoegdheid tot opzegging en opeisen van het uitgeleende geld in de weg kunnen staan.
4.5.
Van deze beperking is naar het oordeel van de rechtbank tussen partijen geen sprake. Weliswaar heeft Vebra het uitblijven van aflossing lange tijd getolereerd, maar al in het voorjaar van 2014 heeft zij op betaling aangedrongen en vervolgens heeft zij in de zomer van 2014 aangegeven tot opvordering van het uitgeleende bedrag – de in de vaststellingsovereenkomst genoemde hoofdsom – te willen overgaan. Zij heeft op 19 december van dat jaar de dagvaarding laten betekenen, waarmee TEC al een aantal maanden respijt gekregen had. Daarmee is geen onredelijk korte termijn gesteld voor betaling.
4.6.
Bovendien heeft de rechtbank, zoals valt af te leiden uit art. 7A:1797 Burgerlijk Wetboek, de situatie naar dit moment – april 2016, zestien maanden na de dagvaarding – te beoordelen. Nu immers kan de rechtbank op grond van het zojuist genoemde artikel ‘naar gelang der omstandigheden’ ‘enig uitstel’ van terugbetaling toestaan. Voor dit uitstel ziet de rechtbank op grond van het voorgaande geen aanleiding.
4.7.
Doorslaggevend is dat ter beoordeling thans uitsluitend voorligt de verplichting van TEC tot nakoming van de verplichtingen die in de vaststellingsovereenkomst zijn neergelegd. Dat partijen inmiddels in onderhandeling zijn over andere onderwerpen is een gegeven dat bij deze beoordeling geen rol behoort te spelen.
4.8.
De slotsom is dat de vordering moet worden toegewezen.
4.9.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. Vebra heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
4.10.
TEC zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Vebra worden begroot op:
- dagvaarding € 77,52
- griffierecht 3.864,00
- salaris advocaat
5.160,00(2,0 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 9.101,52

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt TEC om aan Vebra te betalen een bedrag van € 907.492,00 (negenhonderdzevenduizendvierhonderdtweeënnegentig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 6 september 2014 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt TEC in de proceskosten, aan de zijde van Vebra tot op heden begroot op € 9.101,52, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2016.