ECLI:NL:RBGEL:2016:3073

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
8 juni 2016
Zaaknummer
289361
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van factuur en schadevergoeding tussen SEABED B.V. en RAVESTEIN B.V. met betrekking tot een monitoring systeem

In deze zaak vordert SEABED B.V. betaling van een factuur van € 46.683,11 van RAVESTEIN B.V. voor geleverde diensten en een monitoring systeem. De vordering is gebaseerd op een vaststellingsovereenkomst van 14 mei 2015, waarin partijen afspraken maakten over de betaling van een eerder overeengekomen bedrag van € 15.460,00. SEABED stelt dat RAVESTEIN de facturen onterecht onbetaald heeft gelaten, terwijl RAVESTEIN in reconventie schadevergoeding vordert wegens tekortkomingen in de geleverde diensten. De rechtbank heeft vastgesteld dat SEABED bewijs moet leveren van de extra kosten die zij in rekening heeft gebracht, en dat de zaak verder moet worden behandeld in een getuigenverhoor. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere bewijslevering en het horen van getuigen, waarbij partijen in de gelegenheid worden gesteld hun standpunten nader toe te lichten. De beslissing van de rechtbank is op 4 mei 2016 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/289361 / HA ZA 15-521
Vonnis van 4 mei 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SEABED B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.W. Hilhorst te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RAVESTEIN B.V.,
gevestigd te Deest,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat voorheen mr. A.C.M. Verhoeven te Rotterdam,
thans mr. K.D.C. Schemkes te Tiel.
Partijen zullen hierna Seabed en Ravestein genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 10 februari 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 20 april 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Seabed levert Ravestein een monitoring systeem en installeert dit voor haar. Het systeem is bestemd voor een ponton met kraan te Hamburg, in gebruik bij Hamburg Port Authority (HPA), een klant van Ravestein.
2.2.
Seabed stuurt Ravestein vervolgens de restantfactuur nr 9150033 ten belope van € 6.822,59 inclusief btw.
2.3.
Tussen partijen vindt in mei 2015 discussie plaats per mail naar aanleiding van klachten van HPA. Seabeds advocaat doet per mail van 13 mei 2015 aan de advocaat van Ravestein het volgende voorstel.
Oplevering van de installatie op uiterlijk 21 mei a.s. is akkoord, de oplevering zal dan plaats vinden op basis van de afspraken zoals nader gespecificeerd in mailwisseling van 29 april jl. tussen Seabed en Ravestein
Het parkeren van de verschuldigde gelden op uw rekening derden gelden tot na de oplevering is eveneens akkoord.
(…). De meerwerk kosten zijn hieronder gespecificeerd: (…).
Derhalve totaal: € 15.460,-
Tevens dient de nog openstaande nota 9150033 ad € 6.822,59 (…) op uw rekening gelden van derden te worden geparkeerd tot na de oplevering.
Ik verneem graag of uw cliënte hiermee instemt.
2.4.
Dit voorstel wordt op 14 mei 2015 aanvaard namens Ravestein, waarbij er op gewezen wordt dat er sprake moet zijn van een deugdelijke oplevering.
2.5.
Op 27 mei 2015 mailt Seabed aan Ravestein dat op 27 mei 2015 het systeem in Hamburg is opgeleverd.
2.6.
HPA mailt op 28 mei 2015 aan Ravestein:
Gestern had die Fa. Seabed die (voraussichtlich) letzten Fehler korrigiert, so dass wir das System danach Teilprüfen konnten. Bei dem gestrigen Test hat das System offensichtlich korrekt funcktioniert (…). Es gibt noch ein paar offene Punkte bzw. Anmerkungen.
2.7.
Ravestein stuurt dit bericht op dezelfde dag door naar Seabed.
2.8.
Seabed brengt Ravestein bij factuur 9150129 d.d. 25 juni 2015 € 38.042,40 inclusief btw in rekening.
2.9.
De onder 2.2 en 2.8 bedoelde facturen blijven onbetaald.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Seabed vordert – samengevat – veroordeling van Ravestein tot betaling van € 46.683,11, vermeerderd met rente en kosten. De gevorderde hoofdsom is opgebouwd uit het totaal van de onder 2.2 en 2.8 genoemde factuurbedragen, die Ravestein volgens Seabed ten onrechte onbetaald heeft gelaten, wettelijke handelsrente tot 13 augustus 2015 en incassokosten ad € 1.223,65.
3.2.
Ravestein voert verweer. Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hierna, voor zover van belang, nader ingaan.
in reconventie
3.3.
Ravestein vordert – samengevat – veroordeling van Seabed tot betaling van een schadevergoeding als op te maken bij staat vermeerderd met de kosten. Ravestein stelt dat zij door haar klant, HPA, is aangesproken tot vergoeding van schade en mogelijk ook betaling van boete.
3.4.
Seabed voert verweer. Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hierna, voor zover van belang, nader ingaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Centraal staat in conventie de vaststellingsovereenkomst van 14 mei 2015 (2.3 hierboven). Seabed heeft op 25 juni 2015 niet gefactureerd volgens deze overeenkomst, maar een veel hoger bedrag in rekening gebracht. Zij geeft als verklaring hiervoor dat zij toen haar mensen in Hamburg aangekomen waren, steeds contact heeft gehouden met [naam] van Ravestein en overeengekomen is dat zij de volgens haar noodzakelijke extra werkzaamheden zou verrichten tegen betaling. Dat [naam] op dat moment namens Ravestein kon optreden is niet betwist. Wel betwist Ravestein dat overeengekomen zou zijn dat Seabed een factuur zou sturen aan Ravestein voor de volgens haar noodzakelijke extra werkzaamheden.
4.2.
Bewijs van de hier bedoelde overeenkomst ontbreekt vooralsnog. Wel ligt er een reeks mailberichten van Seabed aan Ravestein en gericht tot [naam] , die onder meer het volgende inhoudt.
(18 mei 2015) Zoals u weet zijn mijn collega’s (…) vandaag in Hamburg bij de kraan werkzaam. Zij hebben daar het volgende aangetroffen:
1 kapotte analoog => ethernet omzetter voor de hoeksensoren
2 kapotte encoders voor de kabeltellers
1 kapotte digi modem voor internet en correctie signaal
Mijn collega’s hebben het vermoeden dat er aan iemand aan het systeem heeft gezeten (…).
Mijn collega’s zijn daarvan informatie aan het verzamelen zoals foto’s en print screens zoals ze het hebben aangetroffen.
Wij zijn nu druk bezig de kapotte onderdelen daar zo spoedig mogelijk te krijgen. Maar u begrijpt dat dit de werkzaamheden flink doet vertragen.
(19 mei 2015) Ik heb zojuist contact gehad met mijn collega’s in Hamburg en de status is als volgend: (…). Dat wil zeggen dat zij pas donderdag aan de werkzaamheden kunnen beginnen. Zonder verdere problemen pogen wij vrijdag einde dag op te leveren. Vanaf donderdag dient er dus een machinist aanwezig te zijn.
Dit is voor ons een zeer ongebruikelijke manier om apparatuur aan te treffen na twee maanden oplevering en ongebruikt te zijn. Daarom wil ik u adviseren naar de stroomhuishouding te kijken om dit probleem in de toekomst te voorkomen.
(21 mei 2015) Wij zijn langer in Hamburg aanwezig dan gepland. Ook hebben wij materiaal moeten aanleveren welke niet geraamd stonden voor deze opdracht.
Voor de goede orde melden wij u dat alle extra kosten voor materialen en arbeid aan u zullen worden doorbelast op basis van nacalculatie.
Behoudens andersluidend tegenbericht vertrouwen wij u hiermee akkoord.
4.3.
De laatste zin, volgens Seabed basis voor de factuur van 25 juni 2015 die zo veel hoger uitviel dan het in de vaststellingsovereenkomst genoemde bedrag, moet volgens Seabed worden gelezen in het kader van het overleg met [naam] . Dit betekent dat ook in de visie van Seabed het uitblijven van een ‘andersluidend tegenbericht’ niet zonder meer betekent dat Ravestein met de doorbelasting op basis van nacalculatie instemde, maar deze betekenis mede krijgt omdat [naam] al had aangegeven dat Ravestein akkoord was.
4.4.
Het ligt op de weg van Seabed die haar vordering mede baseert op het recht om – bovenop het in de vaststellingsovereenkomst genoemde bedrag van € 15.460,00 – betaling van een op basis van nacalculatie gefactureerd bedrag van € 22.582,40 inclusief btw te vorderen, bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat Ravestein uit Seabeds mail van 21 mei 2015 kon en moest afleiden dat behoudens tegenbericht van Ravestein tussen partijen overeengekomen was dat Seabed alle in de onder 4.2 geciteerde mails bedoelde extra kosten voor materialen en arbeid aan Ravestein zou doorbelasten op basis van nacalculatie. Dit bewijs zal Seabed worden opgedragen.
4.5.
In conventie is voorts aan de orde de betaling van € 6.822,59 en van € 15.460,00 die al op 14 mei 2015 was overeengekomen. De verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst van die datum hielden immers aan de kant van Seabed in het verrichten van de overeengekomen werkzaamheden in Hamburg – waar, maar dat is op deze plaats niet aan de orde, volgens Seabed nog werkzaamheden bij kwamen – en aan de kant van Ravestein het zekerstellen van de betaling van deze twee bedragen door ze op een derdengeldrekening te storten tot het moment van oplevering.
4.6.
Volgens Seabed heeft deze oplevering – een handeling tussen haar en Ravestein, waar op zichzelf de klant van Ravestein buiten stond tenzij anders was overeengekomen – op 27 mei 2015 plaatsgevonden. Hoewel Ravestein daarna met vragen van HPA is geconfronteerd en Seabed, heeft zij niet gemotiveerd betwist dat de oplevering in de hier bedoelde zin op 27 mei 2015 heeft plaatsgevonden. Op die dag behoorden dus de op de derdengeldrekening geplaatste bedragen ten behoeve van Seabed te worden vrijgegeven. De vordering is dan ook wat deze twee bedragen, € 6.822,59 en van € 15.460,00, betreft, toewijsbaar met de wettelijke handelsrente vanaf 27 mei 2015.
4.7.
De door Ravestein naar aanleiding van HPA’s vragen gestelde tekortkomingen aan de zijde van Seabed komen in reconventie aan de orde.
4.8.
Slaagt Seabed in het hierboven bedoelde bewijs, dan ligt de vordering in haar geheel voor toewijzing gereed. Slaagt zij er niet in dan is zij wat de hoofdsom betreft voor het onder 4.6 bedoelde deel toewijsbaar en heeft voorts te gelden dat de in het mailbericht van 21 mei 2015 bedoelde doorbelasting op basis van nacalculatie niet is overeengekomen, zodat er geen basis bestaat voor de daarop gebaseerde factuur.
in reconventie
4.9.
Er moet van uit gegaan worden dat partijen door hun vaststellingsovereenkomst van 14 mei 2015 een einde hebben willen maken aan de op het moment van totstandkoming van die overeenkomst lopende discussie over de prestaties van Seabed tot dat moment. De contractuele relatie tussen partijen is door die vaststellingsovereenkomst opnieuw bepaald.
4.10.
De eis in conventie handelt over deze vaststellingsovereenkomst en een volgens Seabed gesloten nadere overeenkomst voor wat de betaling door Ravestein betreft. De eis in reconventie betreft de ter uitvoering van de vaststellingsovereenkomst door Seabed en overigens mogelijk ook, al dan niet op contractuele basis, nader door haar verrichte werkzaamheden.
4.11.
De tekortkomingen waarop Ravestein thans haar vordering grondt, zijn door haar tijdig per mail aan Seabed voorgelegd, stelt zij, en vervolgens is Seabed in verzuim gekomen. Het verzuim is ingetreden, stelt Ravestein, doordat Seabed zich ten onrechte op een opschortingsrecht beriep in haar mail van 13 januari 2016 aan Ravestein.
4.12.
Deze mail was het resultaat van een overgelegde mailwisseling die begonnen is op 10 december 2015 door HPA. De rechtbank stelt vast dat weliswaar op 28 mei 2015, na het opleveringsbericht van Seabed d.d. 27 mei 2015 mails zijn gewisseld tussen HPA, Ravestein en Seabed, maar dat gesteld noch gebleken is dat de daaruit blijkende discussie over afwerkingspunten zich tot 10 december 2015 heeft doorgezet.
4.13.
Vanaf 10 december 2015 vindt mailverkeer tussen HPA, Ravestein en Seabed plaats, waarin Seabed de toezending van door HPA gevraagde
manualstoezegt, maar op 13 januari 2016 op een aan haar doorgestuurd bericht van HPA over wat Seabed ‘gebruikersproblemen’ noemt, laat weten:
Met betrekking tot de andere punten, dit zijn gebruikersproblemen. Hier kan ik niets mee doen aangezien er nog een geschil loopt tussen Seabed en Ravestein.
4.14.
Met dit geschil doelt Seabed op uit uitblijven van de betaling van € 6.822,59 en van € 15.460,00 na 27 mei 2015. De rechtbank neemt over wat zij ter zake in conventie heeft overwogen en oordeelt dat Seabed zich in haar mail van 13 januari 2016 terecht op een opschortingsrecht heeft beroepen. Dit baseerde Seabed op de hier bedoelde betalingsverplichting, die evenals de in mei 2015 in Hamburg door Seabed uitgevoerde werkzaamheden, behoort tot de verplichtingen van partijen uit de vaststellingsovereenkomst van 14 mei 2015 en dus met de verplichting tot uitvoering van die werkzaamheden samenhangt.
4.15.
Er is daarom geen sprake van dat Seabeds mail van 13 januari 2016 gezien moet worden als een mededeling van Seabed waaruit afgeleid moet worden dat zij in de nakoming van haar verbintenis tegenover Ravestein te kort zal schieten.
4.16.
Ondertussen is duidelijk dat er vragen of klachten van HPA liggen die partijen verdeeld houden. De aanvankelijke onderbouwing van de vordering in reconventie hield niet veel meer of anders in dan dat Ravestein het risico liep door HPA te worden aangesproken tot vergoeding van schade en betaling van boete. Op deze onderbouwing had de vordering moeten worden afgewezen. Inmiddels is het betoog van Ravestein met feitelijke stellingen onderbouwd.
4.17.
Gelet hierop en op de tijd die gemoeid zal zijn met het horen van getuigen in conventie, zal de rechtbank teneinde te voorkomen dat er een open einde aan het debat tussen partijen blijft, in reconventie Ravestein in de gelegenheid stellen bij akte haar vordering nader te onderbouwen met inachtneming van hetgeen hierboven overwogen is en Seabed in de gelegenheid stellen daarop te reageren. Bij afronding van de bewijslevering in conventie is dan ook het debat in reconventie voldoende uitgekristalliseerd. In verband daarmee zal op de getuigenverhoren een comparitie van partijen in conventie en in reconventie volgen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
draagt Seabed op te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit volgt dat Ravestein uit Seabeds mail van 21 mei 2015 kon en moest afleiden dat behoudens tegenbericht van Ravestein tussen partijen overeengekomen was dat Seabed alle in de onder 4.2 geciteerde mails bedoelde extra kosten voor materialen en arbeid aan Ravestein zou doorbelasten op basis van nacalculatie,
5.2.
bepaalt dat, voor zover Seabed dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. J.D.A. den Tonkelaar in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
18 mei 2015voor het opgeven door Seabed van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de woensdagen in de maanden juli tot en met september 2016, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.4.
verwijst voor het geval Seabed op die roldatum heeft medegedeeld geen getuigenbewijs te willen leveren of geen getuigen of verhinderdata heeft opgegeven de zaak naar de rolzitting van
1 juni 2016voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van Seabed, waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren,
5.5.
bepaalt voorts dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
5.6.
bepaalt dat de partijen alle schriftelijke (bewijs)stukken die zij nog in het geding willen brengen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toegezonden moeten hebben,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
in reconventie
5.8.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
1 juni 2016voor het nemen van een akte door Ravestein over hetgeen is vermeld onder 4.17, waarna Seabed op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
5.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2016.