ECLI:NL:RBGEL:2016:3058

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 juni 2016
Publicatiedatum
8 juni 2016
Zaaknummer
301052 KZRK 16-198
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland op 1 juni 2016 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de rechters in een strafzaak. Het wrakingsverzoek werd ingediend door een verzoeker die onvrede had over de afwijzing van zijn verzoek om aanhouding en zijn onderzoekswensen door de strafkamer. De wrakingskamer oordeelde dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek een procesbeslissing is en dat een negatieve ervaring met een procesbeslissing op zichzelf geen grond voor wraking is, tenzij er sprake is van onbegrijpelijkheid die wijst op partijdigheid van de rechters. De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. De verzoeker had geen concrete aanwijzingen voor vooringenomenheid van de rechters aangedragen. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking moest worden afgewezen, omdat de beslissing van de strafkamer niet onbegrijpelijk was en de motivering daarvan niet duidde op partijdigheid. De beschikking werd openbaar uitgesproken, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Wrakingskamer
301052 KZRK 16-198
Beschikking van 1 juni 2016
in de zaak van
[verzoeker]
geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
[woonplaats] ,
verzoeker tot wraking,
tegen
mr. N.C. van Lookeren Campagne, als voorzitter,
mr. C.J.M. van Apeldoornen
mr. S.A. van Hoof,rechters, allen in hun hoedanigheid van rechter

1.De procedure

1.1.
Het wrakingsverzoek is op 21 april 2016, na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting op 12 april 2016, maar voor de aangekondigde uitspraak op 26 april 2016, ingediend.
1.2.
Bij mail, ingekomen op 26 april 2016, hebben de rechters aangegeven niet in de wraking te berusten en stellen zij zich op het standpunt dat het verzoek dient te worden afgewezen.
1.3.
De zitting van de wrakingskamer heeft op 18 mei 2016 plaatsgevonden. Verzoeker is ter zitting verschenen. De rechters Van Lookeren Campagne, Van Apeldoorn en Van Hoof zijn met kennisgeving niet ter zitting verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is primair gericht tegen N.C. van Lookeren Campagne, als voorzitter tevens rechter van de meervoudige strafkamer, en subsidiair tegen mrs. C.J.M. van Apeldoorn en S.A. van Hoof, als rechters, in de zaak met nummer 05/980644-13 tegen E. Hofman als verdachte.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek van 21 april 2016 en zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende, kort samengevat, aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
Verzoeker is van oordeel dat de rechters het verzoek om aanhouding van de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak en zijn onderzoekswensen op onjuiste gronden hebben afgewezen.
2.3.
Mrs. N.C. van Lookeren Campagne, C.J.M. van Apeldoorn en S.A. van Hoof hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna, zover nodig, besproken.

3.De ontvankelijkheid

3.1.
Volgens het bepaalde in artikel 513 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering dient het verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering aan verzoeker bekend zijn geworden.
3.2.
Het wrakingsverzoek is negen dagen na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting ingediend. Hoewel het verzoek laat is ingediend is de wrakingskamer van oordeel, dat in casu, gelet op de omstandigheden van het geval, het verzoek tijdig is gedaan. De wrakingskamer weegt daarbij mee dat verzoeker geen bijstand had van een advocaat en dat hij, zoals hij zelf verklaarde, tijd nodig had om dingen op een rijtje te zetten. Mitsdien is verzoeker ontvankelijk in het wrakingsverzoek.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 512 van het Wetboek Van Strafvordering kan elk van de rechters die een zaak behandelt op verzoek van onder andere de verdachte worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
4.2.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Beoordeeld moet worden of de namens verzoeker aangevoerde gronden dergelijke uitzonderlijke omstandigheden opleveren.
4.3.
De wrakingskamer stelt voorop dat een negatief ervaren beslissing, een onwelgevallige of zelfs een beslissing waarvan de juistheid ernstig moet worden betwijfeld, in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking is. Dit is anders, als de beslissing zo zeer onbegrijpelijk is, dat voor deze beslissing redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze is ingegeven door vooringenomenheid van de rechter.
4.4.
Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond
waarvan thans geoordeeld dient te worden dat er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de strafkamer jegens verzoeker. Derhalve zal naar objectieve maatstaven moeten worden beoordeeld of is gebleken van feiten en omstandigheden die verzoeker grond hebben gegeven voor de vrees dat het de meervoudige strafkamer aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
4.5.
De rechtbank stelt vast dat verzoeker vlak voor de zitting een verzoek om aanhouding heeft gedaan, welk verzoek hij ter zitting heeft herhaald en dat hij daarbij zijn onderzoekswensen kenbaar heeft gemaakt. De strafkamer heeft zowel het verzoek tot aanhouding als de verzoeken tot onderzoekshandelingen afgewezen. Met betrekking tot het verzoek om aanhouding is geoordeeld dat verzoeker al geruime tijd wist dat de inhoudelijke behandeling gepland stond, dat op basis van de enkele verklaring van verzoeker nog niet aannemelijk was geworden dat door een criminele inlichtingendienst aan verzoeker is toegezegd dat hij niet verder zou worden vervolgd en dat het voor de hand had gelegen dat verzoeker bij de officier van justitie zou hebben gecontroleerd of zijn strafzaak inderdaad geen doorgang zou vinden.
Ten aanzien van de ter terechtzitting gedane onderzoekswensen heeft de strafkamer geoordeeld dat die getoetst moeten worden aan het noodzakelijkheidscriterium en dat, nu de strafkamer de noodzaak daarvan met het oog op de volledigheid van het onderzoek niet ziet, deze moeten worden afgewezen.
4.6.
De wrakingskamer overweegt dat de beslissing van de strafkamer op het aanhoudingsverzoek is aan te merken als een procesbeslissing. De kern van het wrakingsverzoek wordt gevormd door onvrede over die procesbeslissing. Een als negatief ervaren procesbeslissing is in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking, tenzij die beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de vrees dat de strafkamer partijdig is dan wel jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Daarvan is geen sprake bij de beslissing om het aanhoudingsverzoek af te wijzen, noch bij de motivering van die beslissing.
4.7.
Ten aanzien van de afwijzing van de onderzoekswensen overweegt de wrakingskamer dat dit een inhoudelijke beslissing betreft van de strafkamer. De juistheid van de beslissing kan op zichzelf niet door middel van een wrakingsverzoek aan de orde worden gesteld. Dat kan alleen door een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) tegen de beslissing aan te wenden. De beslissing van de strafkamer, noch de motivering daarvan is zozeer onbegrijpelijk, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de vrees dat de strafkamer partijdig is dan wel jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de rechter bij het geven van deze beslissing vooringenomen was tegen verzoeker of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bestond, heeft verzoeker ook verder niet aangevoerd.
Daarom moet het verzoek worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. T. ter Brugge (voorzitter), K.H.A. Heenk en G.A. van der Straaten, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Rikken en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2016
de griffier de oudste rechter
(bij ontstentenis van de voorzitter)
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.