ECLI:NL:RBGEL:2016:2973

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 maart 2016
Publicatiedatum
3 juni 2016
Zaaknummer
285961
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele procedure over onrechtmatige daad en verduistering door penningmeester van een vereniging

In deze civiele procedure vordert de vereniging [eiser] schadevergoeding van [gedaagde], die als penningmeester van de vereniging heeft gefunctioneerd. [gedaagde] heeft van 1 januari 2012 tot 27 mei 2014 geld uit de kas van de vereniging onttrokken voor persoonlijke doeleinden. Na ontdekking van de onregelmatigheden heeft de vereniging aangifte gedaan van verduistering. In een eerder kort geding is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 29.000,00 aan [eiser]. De vereniging vordert nu een totaalbedrag van € 50.160,05, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De rechtbank overweegt dat [eiser] ontvankelijk is in haar vordering, ondanks het verweer van [gedaagde] dat er een strafrechtelijke procedure loopt waarin dezelfde schade wordt gevorderd. De rechtbank oordeelt dat [eiser] moet bewijzen dat zij schade heeft geleden die het erkende bedrag van € 29.000,00 overstijgt. De zaak wordt aangehouden voor bewijslevering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/285961 / HA ZA 15-388
Vonnis van 30 maart 2016
in de zaak van
de vereniging met zelfstandige rechtspersoonlijkheid
[eiser],
gevestigd te [plaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. S.G. Volbeda te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. C.J. Looijen te Zetten.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 oktober 2015 en de daarin genoemde processtukken;
  • het proces-verbaal van comparitie van 15 februari 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is vanaf 1 januari 2012 tot 27 mei 2014 penningmeester geweest van [eiser] .
2.2.
Nadat binnen het bestuur van [eiser] twijfels waren gerezen over de financiële situatie heeft de kascontrolecommissie een accountantsbureau opdracht gegeven om de boekhouding te controleren. Onderzoek heeft uitgewezen dat er in 2013 en 2014 aanzienlijk bedragen aan geld zijn onttrokken aan de kas van [eiser] . [gedaagde] heeft erkend dat hij geld aan de kas heeft onttrokken voor eigen doeleinden en heeft per 27 mei 2014 zijn ontslag als penningmeester ingediend.
2.3.
[eiser] heeft op 6 juni 2014 aangifte gedaan bij de politie van verduistering/diefstal.
2.4.
Bij brief van 11 juni 2014 van mr. Looijen voornoemd namens [gedaagde] wordt onder meer het volgende aan het bestuur van [eiser] geschreven:
“Cliënt heeft u aangeboden om op de kortst mogelijke termijn het te berekenen schadebedrag aan uw [eiser] over te laten maken. Het zal duidelijk zijn dat dat voor cliënt ook niet de makkelijkste stap is die hij heeft moeten zetten in zijn leven. De vernedering, zowel ten opzichte van uw [eiser] als de derden tot wie cliënt zich heeft gewend, heeft uiteraard diepe sporen achtergelaten. Cliënt hoopt uw bestuur, uw [eiser] , voor zover mogelijk tevreden te stellen en de derden die bereid zijn om cliënt te helpen.
Cliënt heeft gevraagd om een overzicht / een berekening van het bedrag dat hij aan uw [eiser] verschuldigd is. Het ten onrechte lenen uit de kas is begonnen in het eerste kwartaal van 2013. Alle kasstromen zijn genoteerd, aan de boekhouding mankeert niets. Het enige wat ontbreekt is het geld. Cliënt is uiteraard bereid om de door uw [eiser] ingeschakelde accountant alle informatie te verstrekken zodat op de korst mogelijke termijn de berekening door uw [eiser] te maken is. Indien en zodra het juist bedrag bekend is, zal cliënt voor onmiddellijke betaling zorgdragen, mits uiteraard overeenstemming is bereikt over de hoogte van het bedrag. Cliënt is van oordeel dat uw [eiser] , de leden, dan geen c.q. zo min mogelijk schade hebben geleden.”
2.5.
[gedaagde] heeft op 29 mei 2014 een bedrag van € 1.000,00 aan [eiser] betaald. Daarnaast is de opbrengst van de verkoop van zijn wapen van € 750,00 aan [eiser] overgemaakt.
2.6.
[eiser] heeft, na daartoe op 12 juni 2015 verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, op 16 juni 2015 conservatoir beslag laten leggen op aan [gedaagde] in eigendom toebehorende roerende zaken in en rondom zijn woonadres in [plaats 1] .
2.7.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in kort geding van 14 oktober 2015 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank [gedaagde] onder meer veroordeeld tot betaling van € 29.000,00 aan [eiser] ter zake van (voorschot op) schadevergoeding.

3.Het geschil

3.1.
Na vermindering van haar eis vordert [eiser] dat de rechtbank, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 50.160,05, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de datum dat het verzuim intrad, tevens te vermeerderen met de beslagkosten. Voorts vordert [eiser] de veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
3.2.
[eiser] legt het volgende aan haar vordering ten grondslag.
[gedaagde] heeft onrechtmatig jegens haar gehandeld door gelden aan de kas van [eiser] te onttrekken voor eigen doeleinden. Hierdoor heeft [eiser] schade geleden ten bedrage van in totaal € 50.160,05. [eiser] maakt thans aanspraak op vergoeding van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover en de ter verzekering van verhaal van haar vordering gemaakte beslagkosten.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] voert aan dat [eiser] in de strafrechtelijke procedure jegens hem een vordering als benadeelde partij heeft ingesteld. Hierdoor lopen er thans twee procedures naast elkaar, waarin vergoeding van dezelfde schade wordt gevorderd.
4.2.
Voor zover [gedaagde] met zijn stelling, dat er thans twee procedures lopen waarin dezelfde schade wordt gevorderd, bedoelt te stellen dat [eiser] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de onderhavige vordering, overweegt de rechtbank als volgt. In de strafrechtelijke procedure jegens [gedaagde] is, voor zover de rechtbank bekend, nog geen (onherroepelijke) uitspraak gedaan. Nu op de vordering als benadeelde partij van [eiser] in die procedure nog niet is beslist, kon [eiser] ertoe besluiten om een civiele procedure te entameren voor dezelfde vordering. Het voorgaande betekent dat [eiser] kan worden ontvangen in de onderhavige vordering. Het niet-ontvankelijkheidsverweer, voor zover dat door [gedaagde] is gevoerd, zal daarom worden verworpen.
4.3.
[eiser] heeft ter onderbouwing van haar schade als productie 1 bij dagvaarding een overzicht in het geding gebracht, dat naar aanleiding van het accountantsonderzoek is opgesteld. Blijkens dat overzicht is de in deze procedure gevorderde schade van € 50.160,05 als volgt opgebouwd:
1. verduisterd geld over het gehele jaar 2013 € 36.793,00
2. verduisterd geld over de periode januari tot en met mei 2014 € 10.307,00
3. totaal aan bedragen die direct aan [gedaagde] zijn betaald, maar die
niet meer zijn terug te vinden in de boekhouding van 2014 € 1.827,00
4. onbetaalde rente in verband met lening van de heer De Heus € 866,00
5. accountantskosten voor het op orde brengen van de opzettelijk
veroorzaakte chaos in de boekhouding € 605,00
6. rente en (incasso)kosten vanwege ontstane betalingsproblemen € 1.512,05
Op het totaal van de onder punt 1 tot en met 6 genoemde bedragen (€ 51.910,05) is een bedrag van € 1.750,00 in mindering gebracht. Dit bedrag heeft betrekking op de betaling op 29 mei 2014 van [gedaagde] aan [eiser] van € 1.000,00 en de overboeking aan [eiser] van de opbrengst van de verkoop van zijn wapen van € 750,00.
4.4.
[gedaagde] heeft erkend dat hij een bedrag van in totaal € 29.000,00 (€ 1.000,00 per maand in de periode dat hij als penningmeester voor [eiser] werkzaam was) aan de kas van [eiser] heeft onttrokken. Voor het overige heeft hij de vordering van [eiser] gemotiveerd betwist.
4.5.
[gedaagde] betwist dat hij over 2013 en 2014 een bedrag van in totaal € 47.100,00 (€ 36.793,00 + € 10.307,00) heeft verduisterd. Hij voert in dat verband aan dat hij in de periode dat hij werkzaam was als penningmeester maandelijks € 1.000,00 aan de kas heeft onttrokken, aldus € 29.000,00. De onregelmatigheden in de boekhouding zijn volgens hem voor een groot gedeelte ontstaan doordat de kasafdrachtstaten van de bar en het schietbureau niet overeenkwamen met hetgeen daadwerkelijk aan gelden werd afgedragen. De barmedewerkers en hij hebben vrijwel nooit getekend voor ontvangt en juistheid van de kasafdrachtstaten, maar de staten zijn wel in de boekhouding opgenomen. De vermelding van de onjuiste kasstromen heeft hij diverse malen bij het bestuur van [eiser] aan de orde gesteld, aldus [gedaagde] . In 2014 is een rechtstreeks afdrachtsysteem aan de Rabobank ingevoerd, waardoor geen discussies meer konden ontstaan over hoeveel daadwerkelijk is afgedragen. Voorts stelt [gedaagde] dat het eindsaldo op 31 december 2012 (€ 2.475,00) onjuist en te hoog in de balans was opgenomen vanwege onverklaarbare verschillen van in totaal € 2.000,00. Dit bedrag moest nog op het eindsaldo worden afgeboekt, aldus [gedaagde] . Voorts betwist [gedaagde] , bij gebrek aan onderbouwing, dat [eiser] schade heeft geleden doordat er een bedrag van in totaal € 1.827,00 direct aan hem is betaald. [gedaagde] voert aan dat het bedrag dat in 2014 per bank dan wel per kas aan hem is betaald, was gedekt met facturen en door hem ingediende onkostendeclaraties. Met betrekking tot de gevorderde rente vanwege het niet tijdig terugbetalen van een lening aan de heer de Heus voert [gedaagde] aan dat deze rentevergoeding reeds was overeengekomen tussen [eiser] en de geldverstrekker. Door een aantal oorzaken, waaronder forse uitgaven in verband met een renovatie, is terugbetaling van de geleende bedrag uitgesteld. Omdat de uitstel van terugbetaling van het geleende bedrag geen verband hield met het geld dat [gedaagde] uit de kas had onttrokken, dient de renteclaim niet voor zijn rekening te komen. Daarnaast is [gedaagde] van mening dat de rente niet is aan te merken als schade, omdat [eiser] (langer) het genot heeft gehad van het geleende geld. Ook betwist [gedaagde] dat de incasso- en deurwaarderkosten zijn ontstaan, doordat hij € 29.000,00 aan de kas heeft onttrokken. Tot slot voert hij aan dat het bedrag van € 605,00 aan kosten voor het inschakelen van een accountantskantoor hem niet kunnen worden toegerekend. Deze kosten zijn immers gemaakt doordat de Davilex Account boekhoudsoftware ondeugdelijk was, waardoor het systeem meerdere keren is gecrasht. Daardoor moest de boekhouding grotendeels opnieuw worden ingevoerd. Dit gebeurde ook in maart/april 2014 met de destijds al grotendeels ingebrachte boekhouding van 2013.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de hoogte van de gevorderde schade, voor zover dit het bedrag van € 29.000,00 te boven gaat, had het op de weg van [eiser] gelegen om haar schade nader te concretiseren en te onderbouwen met relevante stukken. Dit heeft zij echter nagelaten. Zij heeft bij dagvaarding enkel een overzicht overgelegd van de naar aanleiding van het accountantsrapport door haar gestelde schade, zonder het accountantsrapport en/of andere onderliggende stukken over te leggen, hetgeen in het licht van de gemotiveerde betwisting van de schade door [gedaagde] onvoldoende is. Nu [eiser] stelt dat zij door het onrechtmatig handelen van [gedaagde] schade heeft geleden ter hoogte van ene bedrag, dat het door [gedaagde] erkende bedrag van € 29.000,00 te boven gaat, en zij zich beroep op het rechtsgevolg van deze stelling, zal zij dit moeten bewijzen. [eiser] heeft bewijs aangeboden en zal daarom worden toegelaten tot bewijslevering hiervan.
4.7.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [eiser] op te bewijzen dat zij door het onrechtmatig handelen van [gedaagde] de schade heeft geleden, ter hoogte van de bedragen in het door haar overgelegde overzicht (productie 1 bij dagvaarding), voor zover die schade het door [gedaagde] erkende bedrag van € 29.000,00 ter zake van zijn onttrekkingen aan de kas, te boven gaat;
5.2.
bepaalt dat, voor zover [eiser] dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. S.J. Peerdeman in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
13 april 2016voor het opgeven door [eiser] van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de maandagen en dinsdagen in de maanden mei tot en met augustus 2016, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.4.
verwijst voor het geval [eiser] op die roldatum heeft medegedeeld geen getuigenbewijs te willen leveren of geen getuigen of verhinderdata heeft opgegeven de zaak naar de achtste rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor vonnis of,
maar alleen indien [eiser] daarom op de onder 5.3. bedoelde roldatum heeft verzocht,naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van [eiser] , waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren,
5.5.
bepaalt voorts dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
5.6.
bepaalt dat de partijen alle schriftelijke (bewijs)stukken die zij nog in het geding willen brengen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toegezonden moeten hebben,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2016.