ECLI:NL:RBGEL:2016:2952

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
272391
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en toepasselijk recht in internationale koopovereenkomst met betrekking tot non-conforme sleepwagen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een geschil tussen een eiser, wonende in Duitsland, en de besloten vennootschap Falkom Kranen Import B.V., gevestigd in Tiel. De rechtbank heeft op 4 mei 2016 een vonnis gewezen waarin zij de bevoegdheid om van het geschil kennis te nemen bevestigt op basis van de EEX-Verordening. De zaak draait om de vraag of de sleepwagen, die door de eiser van Falkom is gekocht, voldeed aan de wettelijke eisen ten aanzien van de voorasbelasting op het moment van levering op 8 februari 2013. De rechtbank heeft vastgesteld dat de sleepwagen non-conform was, wat betekent dat deze niet voldeed aan de verwachtingen die de eiser op basis van de koopovereenkomst mocht hebben. De rechtbank heeft de bewijsvoering van de eiser beoordeeld, waarbij verschillende weegrapporten zijn ingediend. De rechtbank concludeert dat de sleepwagen op de datum van levering niet voldeed aan de wettelijke eis van maximaal 7500 kg voor de voorasbelasting. De rechtbank heeft de koop van de sleepwagen ontbonden en Falkom veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de eiser, inclusief de proceskosten. De zaak is naar de rol verwezen voor overlegging van aanvullende stukken door beide partijen, om verdere duidelijkheid te krijgen over de omstandigheden rondom de weging van de sleepwagen en de aanpassingen die na de levering zijn gedaan.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/272391 / HA ZA 14-592
Vonnis van 4 mei 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [adres] , Duitsland
eiser,
advocaat mr. J.J. Baltus te Landgraaf,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FALKOM KRANEN IMPORT B.V.,
gevestigd te Tiel,
gedaagde,
advocaat mr. D.J. Brugge te Apeldoorn.
Partijen zullen ook hierna weer [eiser] en Falkom genoemd worden. De sleepwagen merk Scania, type 113, VIN XLERM4X2B04357671, die onderwerp is van dit geschil, zal hierna weer worden aangeduid als de sleepwagen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 april 2015 en de daarin genoemde gedingstukken;
  • de akte houdende opgave getuigen en bewijs van [eiser] , met producties;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor, gehouden op 28 augustus 2015, met producties;
  • het proces-verbaal van tegenverhoor, gehouden op 16 december 2015, met producties;
  • de conclusie na enquête van [eiser] ;
  • de conclusie na enquête van Falkom met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank blijft bij wat in het vonnis van 22 april 2015 is overwogen en beslist, met dien verstande dat:
1) drie tikfouten worden hersteld, aldus dat in het citaat onder 2.3, laatste opsommingsstreepje, “-Pepier” moet zijn “-Papier”, en dat de onder 2.12 en 2.13 genoemde datum 17 april 2014 moet zijn: 17 april 2013.
2) in dat vonnis is verzuimd in verband met het internationale karakter van de zaak te onderzoeken of deze rechtbank bevoegd is kennis te nemen van het geschil, en door welk recht de rechtsverhouding tussen partijen wordt beheerst. Een en ander moet door de rechtbank worden beoordeeld, ook als partijen het niet tot onderwerp van hun debat hebben gemaakt.
2.2.
De bevoegdheid van de rechtbank moet worden beoordeeld op basis van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, Publicatieblad L 351/1 (EEX-Verordening). Volgens de hoofdregel van artikel 4 lid 1 EEX-Verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat. Falkom, de gedaagde partij in deze zaak, is gevestigd in Tiel en daarmee binnen het rechtsgebied van deze rechtbank. De in de artikelen 5 e.v. EEX-Verordening opgenomen uitzonderingen zijn te dezen niet van toepassing. Hiermee is de bevoegdheid van deze rechtbank om de zaak te behandelen en te beslissen gegeven.
2.3.
De vraag door welk recht de rechtsverhouding tussen partijen wordt beheerst moet worden beantwoord aan de hand van Verordening (EG) Nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, Publicatieblad L 177/6 (Rome I). In artikel 3 lid 1 Rome I is bepaald dat een overeenkomst wordt beheerst door het recht dat de partijen hebben gekozen, en dat de rechtskeuze uitdrukkelijk wordt gedaan of duidelijk blijkt uit de bepalingen van de overeenkomst of de omstandigheden van het geval.
2.4.
In dit geval heeft [eiser] in zijn dagvaarding een beroep gedaan op bepalingen van Nederlands recht en heeft Falkom daar geen verweer tegen gevoerd. De rechtbank leidt daaruit af dat partijen stilzwijgend zijn overeengekomen dat Nederlands recht van toepassing is. Dat sluit overigens niet uit dat bij de bepaling van de inhoud van de over en weer verschuldigde prestaties ook Duits recht van invloed kan zijn.
2.5.
Bij het vonnis van 22 april 2015 is [eiser] opgedragen te bewijzen dat de voorasbelasting van de door hem van Falkom gekochte sleepwagen bij levering (8 februari 2013) niet voldeed aan de geldende wettelijke eis van maximaal 7500 kg.
2.6.
[eiser] heeft stukken in het geding gebracht en getuigen doen horen. Falkom heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid van contra-enquête.
2.7.
De bedoelde stukken zijn:
1. een verslag van weging van 20 februari 2015 van Tüv Süd inhoudende een weging met
een af te slepen regulier voertuig (simulatie met Opel Movano). [eiser] stelt dat hieruit blijkt dat de voorasbelasting oploopt tot maar liefst 8.800 kg, dat de asbelasting eerst tot 7.350 kg zakt indien het plateau tot 1.40 m achteruit geschoven wordt, doch dat deze ‘overhang’ wettelijk niet is toegestaan zoals het verslag ook meldt. Volgens [eiser] volgt uit het verslag van Tüv Süd onweerlegbaar dat, indien de wagen beladen wordt met een af te slepen voertuig, de vooras te allen tijde méér belast zal zijn dan is toegelaten;
2. een grafische weergave van de gevolgen voor het gewicht en asdruk bij diverse daadwerkelijke aanpassingen en wijzigingen aan de sleepwagen;
3. een ‘Stellungnahme’ van [naam 2] van Tüv Süd van april 2013 met vermelding dat het gewicht op de vooras 7.850 kg beloopt inclusief het dubbellaadplateau en 7.730 kg zonder het dubbellaadplateau, alsmede dat de sleepwagen “im Leerzustand” een overschrijding heeft van de maximale technische aslast zodat het verdere onderzoek beëindigd wordt;
4. een verslag van Tüv Nederland van 9 juni 2011 betreffende een weging van het bewuste voertuig - daterend van vóór de koop - en waarbij op pagina 3 te lezen is (weging) Aboma - Keboma) dat reeds op dat moment de druk op de vooras 7.900 kg bedroeg, waaruit volgens [eiser] volgt dat de toegestane druk overschreden wordt;
5. een verslag van 21 januari 2014 van de ‘Van Kaathoven Groep’ met vermelding van
een tarra-asdruk van 7.520 kg en een netto-asdruk van 7.720 kg in onbeladen toestand.
2.8.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van deze stukken dat daaruit weliswaar niet nauwkeurig valt af te leiden dat de sleepwagen
op de datum van de leveringniet voldeed aan de geldende wettelijke eis dat de voorasbelasting maximaal 7500 kg bedraagt, maar dat dit wel valt af te leiden uit weegberichten op verscheidene data voor de levering (namelijk in 2002 en 2010) en na de levering (op 21 januari 2014 en 20 februari 2015). De over en weer gestelde feiten en het dossier geven ook overigens geen aanleiding om aan te nemen dat de sleepwagen juist op de datum van levering (8 februari 2013) aan [eiser] wél aan die eis voldeed. Partijen hebben uitvoerig gedebatteerd over het effect van door [eiser] aan de sleepwagen aangebrachte wijzigingen op het gewicht op de vooras, maar het voorgaande leidt tot de conclusie dat dat effect per saldo gering is - zoals ook de door Falkom voorgebrachte getuige [naam 3] heeft verklaard.
2.9.
Deze getuige bevestigt wat reeds door [eiser] was gesteld, dat bij de weging in opdracht van DEKRA nadat alle losse gereedschappen en andere gebruiksvoorwerpen uit de cabine van de sleepwagen waren verwijderd de last op de vooras 7.520 kg bedroeg.
2.10.
De verklaringen van de door [eiser] voorgebrachte getuigen voegen weinig bewijs toe. Het voorgaande zou op zichzelf echter voldoende kunnen zijn om [eiser] geslaagd te achten in het hem opgedragen bewijs. De verklaringen in de contra-enquête bevatten verder niets wat hier nader licht op werpt en tot een ander oordeel kan leiden. De hiervoor onder 2.7 genoemde bewijsstukken van [eiser] laten echter de vraag open of de weging van TÜV Süd (stuk nummer 1 als hiervoor bedoeld onder 2.7) is uitgevoerd overeenkomstig de in Duitsland voor dergelijke voertuigen geldende weegvoorschriften. In dat stuk wordt wel melding gemaakt van de afwezigheid van een chauffeur en van het effect van de positionering van het laadplateau op het moment van weging, maar niet van de aanwezigheid van brandstof. De genoemde Stellungnahme (zie onder 2.7 stuk nummer 3) geeft geen opheldering. Verder is van belang welke uitrustingsstukken na de levering door [eiser] in of aan de sleepwagen zijn aangebracht, en wat er voorafgaand aan de levering door Falkom in opdracht van [eiser] méér is gemonteerd dan vereist is voor toelating tot het wegverkeer in Duitsland. Partijen zullen zich hierover nader moeten uitlaten, en wel als volgt.
1) [eiser] dient de in Duitsland geldende regeling voor de weging van voertuigen van de categorie waartoe de sleepwagen behoort in het geding te brengen. Daaruit moet blijken of de weging met of zonder chauffeur moet plaatsvinden, welke hoeveelheid brandstof op het moment van weging in de tank aanwezig moet zijn, en welke minimumuitrusting niet behoort tot de door de fabrikant voor een standaardvoertuig van dit type (Scania 113) opgegeven specificaties, maar wel daarin, -op en -aan aanwezig moet zijn volgens de geldende Duitse regeling voor toelating tot het wegverkeer en het door [eiser] beoogde gebruik van dat voertuig als sleepwagen.
2) Falkom dient opgaaf te doen van de uitrusting, onderdelen en/of accessoires die zij in opdracht van [eiser] na de levering in, op en aan de sleepwagen heeft aangebracht anders dan ter voldoening aan een verplichting krachtens de voor de sleepwagen geldende Duitse regeling voor toelating tot het wegverkeer, en van het gewicht van die uitrusting, onderdelen en accessoires.
3) [eiser] dient opgaaf te doen van uitrusting, onderdelen en/of accessoires die hij na de levering in, op en aan de sleepwagen heeft aangebracht en welke zaken als los gereedschap en toebehoren in de sleepwagen aanwezig moeten zijn voor de uitvoering van de beoogde sleepwerkzaamheden voor de Duitse politie, en van het gewicht van die uitrusting, onderdelen, accessoires, los gereedschap en toebehoren.
2.11.
De zaak zal daartoe, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, naar de rol worden verwezen.

3.Beslissing

De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van
1 juni 2016voor overlegging van stukken door beide partijen als bedoeld in rechtsoverweging 2.10.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2016.
Dat door of namens [eiser] werkzaamheden zijn verricht ter verkrijging van voldoening buiten rechte blijkt niet uit zijn stellingen en ook niet uit de overgelegde bescheiden. De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is dan ook niet toewijsbaar.
3.2.
Falkom zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. De aan de zijde van [eiser] gevallen kosten worden begroot op € 102,27 voor de betekening van de dagvaarding, € 594,- voor griffierecht, 420,- voor getuigentaxe en vier punten à € 579,- volgens het liquidatietarief voor salaris advocaat, in totaal € 3.432,27.
ontbindt de koop van de sleepwagen, tussen [eiser] en Falkom gesloten op 8 februari 2013;
3.3.
veroordeelt Falkom om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen € 33.008,- inclusief BTW;
3.4.
veroordeelt Falkom in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 3.432,27;
3.5.
verklaart de veroordeling tot betaling en de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.