ECLI:NL:RBGEL:2016:2807

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
26 mei 2016
Zaaknummer
05/720290-14, 05/840524-15, 05/097161-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak inrijden op personen en bedreiging; veroordeling voor inbraak, diefstal met geweld, mishandelingen, verlaten plaats na verkeersongeval en rijden onder invloed

Op 24 mei 2016 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder inbraak, diefstal met geweld, mishandeling, het verlaten van de plaats van een verkeersongeval en rijden onder invloed. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen van het inrijden op twee personen en bedreiging, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de andere tenlastegelegde feiten. De verdachte werd beschuldigd van het inbreken in een woning in Arnhem op 21 november 2014, waarbij verschillende goederen werden gestolen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte betrokken was bij de inbraak, omdat hij in de tuin van de woning werd aangetroffen met gestolen goederen in zijn nabijheid. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van diefstal in een winkel in Lunteren op 25 april 2014, waarbij hij geweld gebruikte tegen twee medewerkers. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte de winkelgoederen had gestolen en geweld had gebruikt om te ontsnappen. Verder werd de verdachte beschuldigd van mishandeling van twee slachtoffers op 14 mei 2015 in Huissen, waarbij hij hen had geschopt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan deze mishandelingen. Tot slot werd de verdachte beschuldigd van het verlaten van de plaats van een verkeersongeval en rijden onder invloed op dezelfde datum. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 278 dagen, met aftrek van het voorarrest, en wees de vorderingen van benadeelde partijen toe voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers : 05/720290-14, 05/840524-15, 05/097161-14, 05/841716-13 (TUL), 05/204286-13 (TUL), 16/652504-14 (TUL), 96/139559-13 (TUL) en 05/701380-11 (TUL).
Datum uitspraak : 24 mei 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1] ,
raadsman: mr. A.H. Staring, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 juni 2014 (politierechter), 19 juni 2015 (politierechter), 25 augustus 2015, 10 november 2015, 19 januari 2016, 7 maart 2016 (politierechter) en 10 mei 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Met betrekking tot parketnummer 05/720290-14:
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 november 2014, te Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning aan de [adres 2] heeft weggenomen een televisie (Sony) en/of medicijnen en/of een koffiezetmachine en/of een bandrecorder en/of cardridges en/of een fiets en/of een hogedrukreiniger (Kärcher), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , althans de erven van [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijf heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Met betrekking tot parketnummer 05/097161-14:
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 april 2014 te Lunteren, althans in de gemeente Ede, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een winkel ( [naam 1] , gevestigd aan de [adres 3] aldaar) heeft weggenomen winkelgoederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, die [slachtoffer 2] éénmaal of meermalen heeft geduwd, tengevolge waarvan die [slachtoffer 2] op de grond is gevallen, en/of dat hij, verdachte, die [slachtoffer 3] éénmaal of meermalen met de
vuist(en) en/of met een tas, waarin zich één of meer (weggenomen) goed(eren)
bevond(en), tegen het hoofd en/of nek, althans tegen het bovenlichaam, heeft gestompt en/of geslagen, waardoor deze [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] pijn en/of letsel heeft/hebben ondervonden en/of bekomen.
Met betrekking tot parketnummer 05/840524-15:
Aan verdachte is na een toegewezen vordering wijziging tenlastelegging ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 mei 2015 te Huissen, gemeente Lingewaard, op de [straat 1] aldaar, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 4] opzettelijk van het leven te beroven, als bestuurder van een bestelbus ( [naam 2] ) (hard) achteruit is gereden, waar op dat moment voornoemde [slachtoffer 4] stond naast en/of bij
een aldaar geparkeerde/stilstaande personenauto ( [naam 3] ), tengevolge waarvan
die [slachtoffer 4] met haar (linker-)been bekneld raakte tussen de door verdachte bestuurde bestelbus ( [naam 2] ) en de stilstaande personenauto ( [naam 3] ), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 14 mei 2015 te Huissen, gemeente Lingewaard, op de [straat 1] aldaar, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, als bestuurder van een bestelbus ( [naam 2] ) (hard) achteruit is gereden, waar op dat moment voornoemde [slachtoffer 4] stond naast en/of bij een aldaar geparkeerde/stilstaande personenauto ( [naam 3] ), tengevolge waarvan die [slachtoffer 4] met haar (linker-)been bekneld raakte tussen de door verdachte bestuurde bestelbus ( [naam 2] ) en de stilstaande personenauto ( [naam 3] ), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 14 mei 2015 te Huissen, gemeente Lingewaard, [slachtoffer 4] heeft mishandeld door als bestuurder van een bestelbus ( [naam 2] ) (hard) achteruit te rijden, waar op dat moment voornoemde [slachtoffer 4] stond naast en/of bij een aldaar geparkeerde/stilstaande personenauto ( [naam 3] ), tengevolge waarvan die [slachtoffer 4] met haar (linker-)been bekneld raakte tussen de door verdachte bestuurde bestelbus
( [naam 2] ) en de stilstaande personenauto ( [naam 3] );
2.
hij op of omstreeks 14 mei 2015 te Huissen, gemeente Lingewaard, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 5] opzettelijk van het leven te beroven, als bestuurder van een bestelbus ( [naam 2] ) (nadat verdachte kort daarvoor was ingereden op [slachtoffer 4] , moeder van [slachtoffer 5] ), met hoge, althans aanzienlijke snelheid is ingereden op die [slachtoffer 5] , en/of, nadat die [slachtoffer 5] opzij was gesprongen, (wederom) een sturende beweging in de richting van die [slachtoffer 5] heeft gemaakt, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 14 mei 2015 te Huissen, gemeente Lingewaard, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 5] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, als bestuurder van een bestelbus ( [naam 2] ) (nadat verdachte kort daarvoor was ingereden op [slachtoffer 4] , moeder van [slachtoffer 5] ), met hoge, althans aanzienlijke snelheid is ingereden op die [slachtoffer 5] , en/of, nadat die [slachtoffer 5] opzij was gesprongen, (wederom) een sturende beweging in de richting van die [slachtoffer 5] heeft gemaakt, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 14 mei 2015 te Huissen, gemeente Lingewaard, [slachtoffer 5] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met hoge, althans aanzienlijke snelheid in/afgereden op die [slachtoffer 5] en/of (nadat die [slachtoffer 5] opzij was gesprongen) (wederom) een sturende beweging in de richting van die [slachtoffer 5] gemaakt;
3.
hij op of omstreeks 14 mei 2015 te Huissen, gemeente Lingewaard, [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] heeft mishandeld door die [slachtoffer 5] (met kracht) tegen diens lichaam te trappen/schoppen en/of door die [slachtoffer 6] (met kracht) tegen diens lichaam en/of arm te trappen/schoppen;
4.
hij op of omstreeks 14 mei 2015 te Arnhem [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, hierin bestaande dat verdachte tijdens zijn politieverhoor tegen verhorende politieambtenaar [verbalisant] opzettelijk dreigend heeft verklaard "...het gaat gebeuren, hoe hoger mijn straf wordt, hoe meer leed hun zullen lijden...als ik morgen van de dokter te
horen krijg dat ik nog maar twee weken te leven heb, dan neem ik zulke mensen
met mij mee...", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
5. hij als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Huissen, gemeente Lingewaard, op/aan de [straat 1] , op of omstreeks 14 mei 2014 (omstreeks 15:45 uur) de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 6] ) letsel en/of schade was toegebracht;
6. hij of omstreeks 14 mei 2015 te Huissen, gemeente Lingewaard, als bestuurder van een voertuig, (bestelbus [naam 2] ) dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 255 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Met betrekking tot parketnummer 05/720290-14: [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 21 november 2014 is er in de woning van de overleden [slachtoffer 1] aan de [adres 2] te Arnhem ingebroken. Daarbij zijn uit de woning een televisie van het merk Sony, een koffiezetapparaat, een walkman (onterecht aangemerkt als bandrecorder), inktcartridges, medicijnen, een hoge drukreiniger (merk Kärcher) en een fiets weggenomen. Daarbij zijn zowel op het raamkozijn als op de achterdeur braaksporen aangetroffen. Het slot van het raam was afgebroken. [2] De tuin was rondom geheel afgesloten door een muur van ongeveer twee meter hoog en een schutting; de deur was op slot. [3]
Verdachte is op 21 november 2014 omstreeks 20:30 uur in de tuin van de woning aan de [adres 2] te Arnhem aangetroffen. [4] Op anderhalve meter afstand van verdachte zijn in een struikje een plastic zakje met cartridges en medicijnen afkomstig van [slachtoffer 1] en onder meer een moker aangetroffen. Verder zijn in de tuin een walkman en een koffiezetapparaat – op een meter afstand van verdachte – aangetroffen. Deze goederen zijn eveneens afkomstig uit de woning aan de [adres 2] te Arnhem. [5]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het samen met anderen plegen van de inbraak.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan de inbraak. Verdachte lag in de tuin te slapen en had geen intentie om in te breken. Subsidiair is aangevoerd dat de nauwe en bewuste samenwerking en dus het bestanddeel ‘in vereniging’ niet kan worden bewezen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij in de verkeerde tuin lag te slapen, zijn schoenen waren verwisseld en hij uiteindelijk weer zijn eigen schoenen aan had. Verder heeft verdachte bij de politie en ter terechtzitting ontkend dat hij in de woning is geweest en zich schuldig heeft gemaakt aan de inbraak.
Beoordeling door de rechtbank
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 21 november 2014 omstreeks 20:15 uur een vreemd geluid bij de buren aan de [adres 2] hoorde, terwijl de woning niet meer was bewoond. Hij zag vervolgens dat het grote raam van de kamer en het kleine raam boven het kozijn open stonden, dat de jaloezieën open waren en er een lamp brandde op een tijdstip waarop er geen tijdschakelaar actief was. Vervolgens hoorde hij ten tijde van zijn melding aan de politie containers rollen. Op dat moment zag hij ook de keukendeur open staan, hoorde hij gerammel in de kastjes en zag hij een arm. [6]
Toen de verbalisanten kort daarna ter plaatse waren, hoorden zij vanuit de achtertuin van de woning het geluid van een container komen. Vervolgens troffen zij verdachte zoals overwogen omstreeks 20:30 uur aan op de grond in de achtertuin met in zijn nabijheid goederen uit de woning. [7] De overige verbalisanten die na de melding ter plaatse waren gegaan werden aangesproken door een persoon die twee jongens met een televisie onder hun arm de [straat 2] hadden zien oversteken. [8] Het is een feit van algemene bekendheid dat de [straat 2] zich in de directe nabijheid van de woning aan de [straat 3] bevindt.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de tuin lag te slapen en geen rol had bij de inbraak. Hij had die dag gedronken en was in een parkje enkele onbekende mannen tegen gekomen. Zij hadden geen slaapplek en verdachte zei dat hij wel een tuin wist waar ze zouden kunnen slapen. Eén van die mannen had kapotte schoenen en verdachte zegt hem zijn schoenen te hebben gegeven. Bij die tuin aangekomen, wilde hij over de muur kijken en toen hebben de mannen hem een duw gegeven waardoor hij over de muur is gelazerd. In de tuin is hij toen lekker gaan slapen totdat de politie hem wakker maakte. Toen bleek hij ineens zijn eigen schoenen weer aan te hebben. Ter zitting heeft hij verklaard zich van de schoenen niets te kunnen herinneren.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet aannemelijk geworden. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte door de politie niet slapend is aangetroffen en uit de verklaring van de getuige [getuige 1] valt af te leiden dat hij niemand in de tuin heeft gezien en wel gerommel in het huis heeft gehoord. Verder acht de rechtbank de wisselende verklaringen van verdachte over onder meer het ruilen van schoenen ongeloofwaardig.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte zich rondom het tijdstip van de inbraak in de tuin van de woning heeft bevonden – welke tuin geheel was afgesloten – en dat daarbij in zijn directe nabijheid gestolen goederen uit de woning zijn aangetroffen. Voor deze omstandigheid heeft verdachte geen aannemelijke verklaring gegeven. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij het plegen van de inbraak. Nu rondom hetzelfde tijdstip twee personen met een televisie uit dezelfde woning in de nabijheid van de [adres 2] zijn aangetroffen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte, in zoverre afgaande op zijn eigen verklaring, zijn mededaders de woning heeft aangewezen en vervolgens met zijn mededaders heeft samengewerkt en in de vorm van goederen in de buit heeft gedeeld. Op grond hiervan acht de rechtbank daarmee ook het bestanddeel ‘in vereniging’ bewezen.
Met betrekking tot parketnummer 05/097161-14: [9]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte is op 25 april 2014 in de [naam 1] aan de [adres 3] te Lunteren geweest. Daar heeft hij [slachtoffer 2] geduwd om naar buiten te kunnen gaan. [10]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een diefstal gevolgd door geweld, waarbij verdachte [slachtoffer 2] heeft geduwd en [slachtoffer 3] met zowel een tas als met de vuisten heeft geslagen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte goederen van de [naam 1] heeft weggenomen. Gelet daarop kan ook het verband tussen de vermeende diefstal en het geweld niet worden bewezen. Verdachte heeft ontkend goederen te hebben gestolen.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte op 25 april 2014 in de [naam 1] in Lunteren – waar hij bedrijfsleider was – twee bussen Axe deodorant pakte en in zijn binnenzak stak. Verdachte liep door en passeerde de kassa. Aangever ging voor hem staan, waarna verdachte hem een harde duw gaf. Daardoor viel hij op zijn rechterarm tegen de bloemenkar en kwam hij op de grond terecht. Dit heeft pijn boven zijn elleboog en in zijn kuit veroorzaakt. Nadat hij viel zag hij een andere man achter verdachte aanlopen. Ze renden naar de achterzijde van de winkel. [11]
Aangever [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij zag dat de bedrijfsleider van de [naam 1] (rechtbank: [slachtoffer 2] ) op de grond viel. Aangever [slachtoffer 3] is vervolgens verdachte achterna gegaan. Toen verdachte op de fiets stapte, pakte aangever [slachtoffer 3] de fiets vast bij het achterrek en riep: “hier met die spullen!”. Toen hij dat zei, sloeg verdachte hem met de AH-tas op zijn schouder. Op dat moment liet [slachtoffer 3] de fiets los, waarop verdachte direct weg fietste. [slachtoffer 3] rende achter hem aan en duwde hem nog in de rug. Vervolgens sloeg verdachte hem met zijn vuist aan de zijkant van zijn nek. Tot slot kreeg hij van verdachte nog een vuistslag in zijn gezicht, waardoor hij duizelig werd. [slachtoffer 3] heeft door het voorgaande een pijnlijke schouder en aantal wondjes aan zijn armen opgelopen. [12]
Deze verklaringen vinden steun in de verklaring van getuige [getuige 4] die heeft gezien dat aangever [slachtoffer 2] door een duw van verdachte op de grond is gevallen. Verder zag zij verdachte met de plastic tas zwaaien in de richting van de man die het rek van verdachtes fiets vast had (rechtbank: [slachtoffer 3] ). Vervolgens liet [slachtoffer 3] de fiets los en haalde verdachte met zijn vuisten naar hem uit. Tot slot heeft de getuige verklaard dat zij zag dat er twee flesjes deodorant uit verdachtes jas vielen op het moment dat hij voorover bukte. [13]
Gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang bezien acht de rechtbank bewezen dat verdachte winkelgoederen van de [naam 1] heeft gestolen – immers is gezien dat hij de goederen in zijn jas stopte en vielen de goederen kort daarna uit zijn jas – en geweld heeft gebruikt om zijn vlucht na deze diefstal mogelijk te kunnen maken.
Met betrekking tot parketnummer 05/840524-15: [14]
Ten aanzien van feit 1 en 2:
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair tenlastegelegde. Verdachte is met volle vaart achteruit en gericht tegen [slachtoffer 4] aangereden. Daarbij had verdachte er rekening mee moeten houden dat er personen om zijn voertuig heen stonden. Door zo te handelen heeft verdachte het opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, gehad om [slachtoffer 4] te raken en zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Haar been is ook tussen de auto’s bekneld geraakt. Verder is verdachte recht op [slachtoffer 5] afgereden, waardoor deze opzij moest springen. Daarmee heeft hij de opzet al dan niet in voorwaardelijk zin gehad om [slachtoffer 5] te bedreigen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak van de feiten 1 en 2 bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de aangiften en getuigenverklaringen in strijd met de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten (hierna: de Aanwijzing) niet zijn geregistreerd. De getuigenverhoren zijn verder alle telefonisch door dezelfde verbalisant afgenomen. Gelet op het voorgaande zijn de aangiften en getuigenverklaringen niet toetsbaar. Verder zijn de aangiften en getuigenverklaringen ‘doorspekt’ met tegenstrijdigheden en aannames dan wel conclusies. De verdediging verzoekt om de (getuigen)verklaringen niet als bewijs te gebruiken.
Subsidiair is met betrekking tot feit 1 aangevoerd dat verdachte [slachtoffer 4] niet heeft gezien. Hij hoefde haar aanwezigheid tussen de auto’s ook niet te vermoeden.
Zelfs als tot uitgangspunt wordt genomen dat verdachte haar wel heeft gezien of had moeten zien, is er geen aanmerkelijke kans op de dood noch op zwaar lichamelijk letsel in het leven geroepen en bewust aanvaard. Subsidiair is met betrekking tot feit 2 aangevoerd dat verdachte [slachtoffer 5] niet heeft gezien en niet kan worden bewezen dat hij opzettelijk heeft geprobeerd om [slachtoffer 5] aan te rijden. Verder kan ook niet worden bewezen dat er een aanmerkelijke kans op de dood, noch op zwaar lichamelijk of bedreiging in het leven is geroepen en bewust is aanvaard.
Beoordeling door de rechtbank
Bewijsuitsluiting
Ingevolge de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten, dienen geluidsopnamen te worden gemaakt van alle verhoren van verdachte en de “geplande” verhoren van aangevers en getuigen, indien het gaat om de verdenking van feiten die met een gevangenisstraf van 12 jaren worden bedreigd. Dat is in deze zaak niet gebeurd. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank overweegt dat het ten aanzien van bovengenoemde verklaringen weliswaar ontbreekt aan de mogelijkheid van controle op de totstandkoming, maar de verdediging daarentegen in de gelegenheid is geweest te verzoeken deze getuigen en aangevers, en zo nodig de verbalisanten die waren betrokken bij dit gedeelte van het onderzoek, alsnog bij de rechter-commissaris te horen. Daarvan heeft de verdediging geen gebruik gemaakt.
Nu naar het oordeel van de rechtbank het ontbreken van deze registratie en het ontbreken van een toetsingsmogelijkheid niet van invloed is op de betrouwbaarheid en niet is aangevoerd, noch is gebleken waaruit het concrete nadeel van verdachte bestaat, dient het bij de enkele constatering van dit vormverzuim te blijven. De rechtbank zal hieraan geen rechtsgevolgen verbinden.
Betrouwbaarheid
De rechtbank overweegt vervolgens dat de omstandigheid dat, indien de verklaringen van de aangevers en getuigen niet op alle punten overeenstemmen en interpretaties/conclusies bevatten zoals de raadsman stelt, dat niet zonder meer meebrengt dat deze verklaringen per definitie onbruikbaar zijn. De rechtbank dient alle verklaringen op hun betrouwbaarheid en geloofwaardigheid te toetsen. Echter, de verklaringen zijn niet op voorhand onbetrouwbaar en onbruikbaar als bewijs op grond van het door de verdediging aangevoerde argument. De rechtbank zal deze verklaringen dan ook niet van het bewijs uitsluiten.
Opzet
Nog daargelaten of gelet op de beperkte afstand tussen de auto’s (één tot anderhalve meter) en de omstandigheid dat de snelheid niet kan worden vastgesteld, wel een aanmerkelijke kans op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel in het leven is geroepen ten opzichte van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat verdachte bewust op [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] is ingereden en dus bewust de aanmerkelijke kans op de dood, dan wel zwaar lichamelijk letsel of de bedreiging om [slachtoffer 5] te raken heeft aanvaard.
Verdachte heeft verklaard dat hij tijdens het wegrijden uit de dreigende situatie niet heeft gekeken en [slachtoffer 4] niet heeft gezien. De getuige [getuige 5] – de bijrijder van verdachte – heeft ook verklaard dat hij [slachtoffer 4] niet achter de bus heeft gezien. Uit de foto’s volgt dat het gaat om een bestelauto met beperkt zicht aan de achterzijde.
De getuige [getuige 5] heeft verder verklaard dat [slachtoffer 4] zich de hele tijd naast verdachte heeft bevonden. Dit vindt ook steun in de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 6] die [slachtoffer 4] ter hoogte van het portier van de [naam 4] bij verdachte hebben waargenomen.
Gelet op dit voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 4] heeft gezien en bewust op haar is ingereden. De omstandigheid dat enkele getuigen hebben verklaard over het met opzet of moedwillig aanrijden van [slachtoffer 4] maakt dit voorgaande niet anders, nu het hierbij gaat om conclusies/interpretaties van de getuigen.
Met betrekking tot het incident met [slachtoffer 5] heeft verdachte verklaard dat hij nogmaals heeft geprobeerd om weg te komen. Hij zat weggedoken in de auto met glas in zijn gezicht en handen door de kapot geslagen autoruit en reed slingerend weg. [slachtoffer 5] heeft verklaard dat hij de ruit heeft ingeslagen, wat de verklaring van verdachte over het glas ondersteunt. [slachtoffer 5] is vervolgens achter de bijrijder (rechtbank: [getuige 5] ) aangerend en weer terug de [straat 1] ingelopen. Op dat moment zou verdachte op hem zijn ingereden. Hij heeft de auto van verdachte ontweken, maar verdachte heeft naar links gestuurd om weer recht op hem af te rijden, aldus [slachtoffer 5] .
Het dossier bevat echter te weinig concrete informatie over bijvoorbeeld de plaats waar [slachtoffer 5] liep, de afstand tussen hem en de auto van verdachte, de snelheid waarmee verdachte reed, om te kunnen vaststellen of er een aanmerkelijke kans op een aanrijding was, laat staan een aanmerkelijke kans op overlijden of ernstig letsel van [slachtoffer 5] . Uit het dossier en het verhandelde ter zitting kan bovendien niet worden opgemaakt of verdachte ten tijde van het incident wist dat [slachtoffer 5] zich voor zijn auto bevond. Datzelfde geldt voor de meer subsidiair tenlastegelegde bedreiging.
Op grond van al het voorgaande zal de rechtbank verdachte integraal vrijspreken van de feiten 1 en 2.
Ten aanzien van feit 3:
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zowel de mishandeling van [slachtoffer 5] als [slachtoffer 6] .
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft verklaard dat de verwonding aan de arm van [slachtoffer 6] door het slaan tegen de spiegel van de auto is veroorzaakt. Verder ontkent hij [slachtoffer 5] te hebben getrapt of geschopt.
Beoordeling door de rechtbank
Mishandeling [slachtoffer 6]
Verdachte heeft verklaard dat hij een trappende beweging naar [slachtoffer 6] heeft gemaakt. [15] Hij heeft echter ontkend [slachtoffer 6] tegen zijn arm te hebben geraakt.
[slachtoffer 6] heeft verklaard dat verdachte hem op 14 mei 2015 tussen 15:30 en 16:00 uur in Huissen, gemeente Lingewaard, een trap op zijn linkerarm heeft gegeven. Dit was een soort ‘low-kick’, aldus aangever [slachtoffer 6] . Door deze trap heeft hij een schaafwond op zijn arm en pijn aan zijn arm opgelopen. [16] [slachtoffer 5] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte zijn vader (rechtbank: [slachtoffer 6] ) schopte tegen zijn linker onderarm. [17] Deze verklaringen vinden steun in de opmerking van de verbalisant die ten tijde van het verhoor op 14 mei 2015 om 17:18 uur een schaafwond op de linker onderarm van aangever [slachtoffer 6] ziet. [18] Daarbij is ook op de foto die bij het verhoor is gemaakt een verwonding aan de arm te zien. [19]
Nu de verklaring van verdachte dat de verwonding van [slachtoffer 6] door het slaan tegen de spiegel is ontstaan geen steun vindt in andere bewijsmiddelen – waaronder de verklaring van zijn bijrijder [getuige 5] – acht de rechtbank dit niet aannemelijk geworden en acht zij bewezen dat deze verwonding door de trap van verdachte is veroorzaakt.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer 6] heeft getrapt of geschopt tegen zijn arm met pijn en letsel tot gevolg.
Mishandeling [slachtoffer 5]
heeft verklaard dat verdachte hem op 14 mei 2015 in Huissen, gemeente Lingewaard, een trap in zijn linkerzij heeft gegeven. Gelijk daarop voelde hij veel pijn in zijn zij. [20] Deze verklaring van [slachtoffer 5] vindt steun in de verklaring van [slachtoffer 6] . Hij heeft verklaard dat hij zag dat [slachtoffer 5] ook trappen kreeg van verdachte. [21] Gelet op het voorgaande acht de rechtbank ook de mishandeling van [slachtoffer 5] door verdachte bewezen.
Ten aanzien van feit 4:
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging van zowel [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] als [slachtoffer 6] . Daarbij bestaat naar de mening van de officier van justitie geen reden om aan de inhoud van het proces-verbaal te twijfelen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Verdachte heeft ontkend de tenlastegelegde woorden te hebben geuit.. Subsidiair is aangevoerd dat de woorden geen bedreiging met de dood of zware mishandeling opleveren.
Beoordeling door de rechtbank
De verbalisanten die verdachte op 15 mei 2015 hebben verhoord, hebben daarvan proces-verbaal opgemaakt. Daarnaast hebben zij een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt waarin zij verklaren dat verdachte tijdens dat verhoor heeft gezegd: “het gaat gebeuren, hoe hoger mijn straf wordt, hoe meer leed hun zullen lijden. … Wat denken deze mensen wel. Als ik morgen van de dokter te horen krijg dat ik nog maar twee weken te leven heb, dan neem ik zulke mensen met mij mee.” (blz. 33 dossier). Naar het oordeel van de rechtbank zouden de door verdachte gebruikte woorden een bedreiging met de dood dan wel zware mishandeling op kunnen leveren. Nu echter voor een bewezenverklaring van bedreiging is vereist dat de bedreigden daadwerkelijk op de hoogte zijn geraakt van de bedreigingen en dit niet uit het proces-verbaal volgt, is de rechtbank van oordeel dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 5:
De feiten
Op 14 mei 2015 heeft verdachte zonder zijn identiteitsgegevens achter te laten de [straat 1] in Huissen, gemeente Lingewaard, verlaten. [22] Deze melding kwam om 15:45 uur binnen. [23]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verlaten van een plaats ongeval zonder zijn gegevens achter te laten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak voor dit feit bepleit, nu hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is. Verdachte heeft immers niet gemerkt dat hij [slachtoffer 4] en/of de [naam 3] heeft geraakt.
Beoordeling door de rechtbank
De getuige [getuige 3] heeft verklaard dat de bestuurder van de [naam 4] (verdachte) op 14 mei 2015 hard naar achter en vervolgens tegen [slachtoffer 4] aan is gereden. Zij zat vervolgens met haar been vast tussen de [naam 4] van verdachte en de [naam 3] . [24] Aangeefster [slachtoffer 4] heeft verklaard dat haar linkerbeen klem zat tussen hun auto ( [naam 3] van aangeefster en [slachtoffer 6] ) en de auto van verdachte. Hierdoor heeft zij haar knie zwaar gekneusd. [25] De getuige [getuige 5] – de bijrijder in de [naam 4] – heeft verklaard dat verdachte wilde wegrijden en de [naam 3] werd geraakt. [26]
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt. Nu de bijrijder dit ook heeft gemerkt, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte ook wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij letsel aan [slachtoffer 4] en/of schade aan de auto van [slachtoffer 6] had toegebracht. Daarmee acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 6:
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan rijden onder invloed.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
  • het proces-verbaal van rijden onder invloed inhoudende dat verdachte op 14 mei 2015 in Huissen (gemeente Lingewaard) als bestuurder van een bestelauto ( [naam 2] ) onder invloed van alcoholhoudende drank heeft gereden, p. 15 t/m 17;
  • de uitdraai van de ademanalyse, p. 18;
  • de verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 mei 2016.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder de parketnummers 05/720290-14, 05/097161-14 en 05/840524-15 (feiten 3, 5 en 6)
tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
Met betrekking tot parketnummer 05/720290-14:
hij op
of omstreeks21 november 2014, te Arnhem, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen
, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
in/uit een woning aan de [adres 2] heeft weggenomen een televisie (Sony) en
/ofmedicijnen en
/ofeen koffiezetmachine en
/ofeen bandrecorder en
/ofcartridges en
/ofeen fiets en
/ofeen hogedrukreiniger (Kärcher),
in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , althans de erven van [slachtoffer 1] , in elk gevalaan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader
(s
), waarbij verdachte en
/ofzijn mededader
(s
)zich de toegang tot de plaats des misdrijf
heeft/hebben verschaft
en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebrachtdoor middel van braak
, verbreking en/of inklimming.
Met betrekking tot parketnummer 05/097161-14:
hij op
of omstreeks25 april 2014 te Lunteren,
althans in de gemeente Ede,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
in/uit een winkel ( [naam 1] , gevestigd aan de [adres 3] aldaar) heeft weggenomen winkelgoederen,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [naam 1] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,welke diefstal werd
vergezeld en/ofgevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweldtegen [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk
om die diefstal
voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/ofom bij betrapping op heterdaad aan zichzelf
hetzijde vlucht mogelijk te maken
, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,welk geweld
en/of welke bedreiging met geweldhierin bestond
(en)dat hij, verdachte, die [slachtoffer 2] éénmaal
of meermalenheeft geduwd, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] op de grond is gevallen, en
/ofdat hij, verdachte, die [slachtoffer 3] éénmaal of meermalen met de
vuist(
en)en
/ofmet een tas
, waarin zich één of meer (weggenomen) goed(eren)
bevond(en), tegen het hoofd en/of nek, althanstegen het bovenlichaam, heeft gestompt
en/of geslagen, waardoor deze [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] pijn en/of letsel
heeft/hebben
ondervonden en/ofbekomen.
Met betrekking tot parketnummer 05/840524-15:
3.
hij op
of omstreeks14 mei 2015 te Huissen, gemeente Lingewaard, [slachtoffer 5] en
/of[slachtoffer 6] heeft mishandeld door die [slachtoffer 5]
(met kracht)tegen diens lichaam te trappen
/schoppenen
/ofdoor die [slachtoffer 6]
(met kracht)tegen diens
lichaam en/ofarm te trappen/schoppen.
5. hij als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Huissen, gemeente Lingewaard, op/aan de [straat 1] , op
of omstreeks14 mei 2015 (omstreeks 15:45 uur) de
(voornoemde
)plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 6] ) letsel en/of schade was toegebracht.
6. hij op
of omstreeks14 mei 2015 te Huissen, gemeente Lingewaard, als bestuurder van een voertuig, (bestelbus [naam 2] ) dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 255 microgram,
in elk geval hoger dan 220 microgram,alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 05/720290-14:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldigen zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
Ten aanzien van parketnummer 05/097161-14:
Diefstal gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.
Ten aanzien van parketnummer 05/840524-14:
Met betrekking tot feit 3:
Mishandeling, meermalen gepleegd.
Met betrekking tot feit 5:
Overtreding van artikel 7 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994.
Met betrekking tot feit 6:
Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Met betrekking tot feit 3:
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces en verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Verdachte is door de familie [slachtoffer 5] - [slachtoffer 4] belaagd. Ze hebben fysiek de aanval op hem ingezet en hem bedreigd met geweld. Hij heeft zich noodzakelijkerwijs en proportioneel verdedigd tegen ogenblikkelijke aanvallen van de familie [slachtoffer 5] - [slachtoffer 4] . Hij is niet in de gelegenheid geweest om te ontkomen of een minder vergaand middel van geweld te gebruiken. Subsidiair is aangevoerd dat de overschrijding is ingegeven door een hevige gemoedsbeweging, die door de aanranding van de familie [slachtoffer 5] - [slachtoffer 4] is veroorzaakt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verweer.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat er tegen de spiegel van zijn auto was geslagen met schade tot gevolg, dat er sprake was van een bedreigende situatie en dat [slachtoffer 6] een slaande beweging naar hem maakte.
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 6] een trap heeft gegeven omdat de man op hem af kwam gelopen. “ik dacht dat hij wat wilde doen. Ik heb hem afgeweerd.” Uit het dossier blijkt echter niet dat [slachtoffer 5] hem op dat moment wilde aanvallen. Verdachte heeft als eerste geweld gebruikt. Er is daarom geen sprake van een noodweersituatie.
Uit de verklaring van [slachtoffer 5] volgt dat hij verdachte na de trap tegen [slachtoffer 6] heeft getrapt om [slachtoffer 6] te helpen. Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer 5] in zijn zij getrapt. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte zich daarmee heeft verdedigd tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Nu [slachtoffer 5] uit noodweer verdachte een trap heeft gegeven (namelijk ter verdediging van zijn vader die door verdachte was mishandeld), is in de gegeven situatie geen sprake van een wederrechtelijke aanranding tegen verdachte. Gelet op het voorgaande kan het beroep noodweer of noodweerexces naar het oordeel van de rechtbank met betrekking tot [slachtoffer 5] eveneens niet slagen.
Met betrekking tot feit 5:
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op overmacht en verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Hij is in verband met de acute en voortdurende agressieve opstelling van de familie [slachtoffer 5] - [slachtoffer 4] niet in de gelegenheid geweest om zich te legitimeren. Er is verder sprake geweest van een conflict van rechtsplichten. Er wordt enerzijds van verdachte verwacht dat hij zich aan een acute geweldssituatie onttrekt en anderzijds dat hij na een verkeersongeval op dezelfde plaats blijft. Gelet op deze overmachtssituatie heeft verdachte de meest objectief gerechtvaardigde keuze gemaakt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een bewezenverklaring van het feit gevorderd en daarbij gepersisteerd.
Beoordeling door de rechtbank
Gelet op de omstandigheid dat het ongeval is gemeld om 15:45 uur en verdachte om 16:50 uur is aangehouden, is de rechtbank van oordeel dat verdachte na het verlaten van de dreigende situatie in staat is geweest om zichzelf tussentijds bij de politie te melden dan wel zijn gegevens door te geven. Daarmee kan deze dreigende situatie – welke overigens gedeeltelijk door verdachte zelf is veroorzaakt – de keuze van verdachte om zijn gegevens niet door te geven niet rechtvaardigen en verwerpt de rechtbank het beroep op overmacht.
Derhalve is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is strafbaar.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder de parketnummers 05/720290-14, 05/097161-14 en 05/840524-15 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van het voorarrest. Daarbij vordert zij de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis onder parketnummer 05/840524-15. Tot slot heeft zij een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van achttien maanden gevorderd.
Daartoe is aangevoerd dat het gaat om een reeks agressiedelicten, waarbij verdachte buitenproportioneel heeft gehandeld. Dit heeft een impact op de slachtoffers. Verder houdt de officier van justitie rekening met het strafblad van verdachte en de omstandigheid dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden geacht. Gelet op de vele kansen die verdachte al binnen het kader van voorwaardelijke straffen heeft gehad en de houding van verdachte waardoor alle trajecten zijn mislukt, acht de officier van justitie een gedeeltelijk voorwaardelijke straf niet meer op zijn plaats.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in geval van een strafoplegging verzocht om aan verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen, waarbij aan het voorwaardelijk deel een ambulante behandelverplichting, een verplichting tot het meewerken aan begeleiding en een meldplicht als bijzondere voorwaarden worden verbonden. Daartoe is aangevoerd dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden geacht en is verzocht rekening te houden met het advies van de reclassering die een behandeling noodzakelijk acht. Verder is aangevoerd dat de rol van de familie [slachtoffer 5] - [slachtoffer 4] in het voordeel van verdachte dient te worden meegewogen.
Tot slot heeft de verdediging verzocht om de vordering van de officier van justitie om de voorlopige hechtenis te hervatten af te wijzen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht
om de schorsingsvoorwaarden te wijzigen. Verdachte heeft verklaard dat hij aan zijn problematiek wil werken, maar tot op heden niet de goede hulp heeft gekregen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 1 april 2016;
- een voorlichtingsrapportage van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, gedateerd 26 juni 2014, 14 juli 2014, 24 november 2014, 26 januari 2015, 26 maart 2015, 18 mei 2015, 14 juli 2015, 30 december 2015, 26 januari 2016, 4 mei 2016;
- een psychologische rapportage van drs. [naam 5] , klinisch psycholoog, gedateerd 22 oktober 2015.
Verdachte heeft zich binnen een periode van ongeveer één jaar schuldig gemaakt aan vijf strafbare feiten. Daarbij heeft hij onder meer samen met anderen in een woning ingebroken en medewerkers van de [naam 1] geduwd dan wel geslagen om na de diefstal te kunnen ontkomen. Dit zijn feiten die veel overlast veroorzaken en waarbij het personen in hun eigen woon- of werkomgeving betreffen. Verder heeft verdachte bij de medewerker van de [naam 1] pijn en letsel, waaronder een spierscheuring bij [slachtoffer 2] veroorzaakt. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het mishandelen van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 5] , waarbij hij vervolgens na de aanrijding de plaats van het ongeval heeft verlaten zonder zijn gegevens kenbaar te maken. Bij deze laatste omstandigheid weegt de rechtbank ook de rol van de familie [slachtoffer 5] - [slachtoffer 4] – een bijdrage aan de escalatie – zelf mee. Tot slot heeft verdachte onder invloed van alcohol gereden.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting onder meer in aanmerking genomen dat verdachte reeds eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld tot onder meer voorwaardelijke straffen met behandelverplichtingen en reclasseringstoezichten. Desondanks is verdachte binnen zijn proeftijd meermalen de fout ingegaan.
Uit de rapportages volgt dat er bij verdachte sprake is van onder meer een chronische posttraumatische stressstoornis (PTSS) en een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD). Verder zijn afhankelijke, vermijdende en antisociale persoonlijkheidskenmerken aanwezig. Gelet op de doorwerking van zijn problematiek – welke problematiek ten tijde van de feiten aanwezig is geweest – is de rapporteur van mening dat verdachte voor de feiten onder parketnummer 05/840524-15 als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. De rechtbank zal deze conclusies ook met betrekking tot de andere parketnummers overnemen.
Verder volgt uit de rapportage van de psycholoog dat hulpverlening in onder meer de vorm van een klinische behandeling met de aanwezige structuur is geïndiceerd. Zonder deze structuur is de kans groot dat verdachte terugvalt in middelengebruik en criminaliteit. De klinische setting is nodig om gedragsverandering en het doorbreken van het delictpatroon te realiseren. De reclassering acht een dergelijke klinische behandeling eveneens noodzakelijk.
Inmiddels is verdachte meermalen klinisch opgenomen geweest, waaronder bij Groot Batelaar en De Wending. In het kader van een schorsing is aan verdachte opnieuw de mogelijkheid geboden om zich binnen FPA Roosenburg klinisch te laten behandelen en aan zijn problematiek te werken. Deze behandeling is echter voortijdig gestopt. Verdachte is immers van mening dat hij niet de juiste hulp krijgt en is om die reden ook niet van het verlof van FPA Roosenburg teruggekeerd. Dit past bij het beeld in de rapportages van verdachte die enerzijds ‘schreeuwt’ om hulp, maar anderzijds hulp afwijst als het hem wordt geboden in een vorm die hem niet voor ogen staat, dan wel zijn eigen weg kiest. Verdachte heeft aangegeven dat hij de behandeling ambulant wil voortzetten met onder meer begeleiding van de reclassering. De reclassering heeft deze wens gelet op de houding en motivatie van verdachte – nu naar het oordeel van de rechtbank door de houding van verdachte ook klinische alternatieven ontbreken – in haar advies overgenomen.
Gelet op dit voorgaande acht de rechtbank een ambulante behandeling en begeleiding conform het advies van de reclassering onvoldoende en ziet zij gelet op de houding van verdachte en het feit dat verdachte reeds meermalen de kans heeft gekregen om aan zijn problematiek te werken en deze niet heeft gegrepen, geen reden om aan verdachte nogmaals een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen. Zij zal aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Gelet op het feit dat de rechtbank verdachte vrijspreekt van het inrijden op [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en de bedreiging, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist. Nu verdachte - zoals overwogen - zal worden vrijgesproken van de feiten waarbij hij werd verdacht van het gebruik van zijn auto als wapen, ziet de rechtbank in de bewezenverklaring van de feiten 5 en 6 onder parketnummer 05/840524-15 onvoldoende aanleiding om aan verdachte een bijkomende ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen.
Op grond van al het voorgaande zal de rechtbank aan verdachte een straf opleggen die gelijk is aan het voorarrest, voor alle parketnummers totaal zijnde 278 dagen. Zij zal de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis, om deze weer te hervatten, afwijzen.
7a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De navolgende benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding:
  • [slachtoffer 1] (parketnummer 05/720290-14): bedrag onbekend.
  • [slachtoffer 2] (parketnummer 05/097161-14): € 500,00 vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dit gehele bedrag.
  • [slachtoffer 4] (parketnummer 05/840524-15): € 1.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor het gehele bedrag;
  • [slachtoffer 6] (parketnummer 05/840524-15): € 750,00 vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor het gehele bedrag;
  • [slachtoffer 5] (parketnummer 05/840524-15): € 900,00 vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dit gehele bedrag.
Het standpunt van de officier van justitie
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , althans zijn erven, heeft de officier van justitie geen standpunt ingenomen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voldoende is onderbouwd en kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Verder is de officier van justitie van mening dat de vordering van [slachtoffer 4] voor een bedrag van € 750,00 en de vorderingen van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] voor een bedrag van € 500,00 kunnen worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over de vorderingen van de benadeelde partijen.
Beoordeling door de rechtbank
Met betrekking tot parketnummer 05/720290-14:
Gelet op de omstandigheid dat in het voegingsformulier van de benadeelde partij [slachtoffer 1] geen bedragen zijn vermeld en [naam 6] de nalatenschap van zijn vader (uit wiens voormalige woning de spullen zijn ontvreemd, heeft verworpen, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard. Hij heeft immers niet te gelden als benadeelde partij.
Met betrekking tot parketnummer 05/097161-14
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van het onder parketnummer 05/097161-14 bewezen verklaarde handelen tot het gevorderde bedrag van € 500,00 schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Daarbij is ook aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, voldaan.
De immateriële schade is door de verdediging inhoudelijk niet betwist. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de vordering in haar geheel kan worden toegewezen.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 25 april 2014.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De gevorderde en toegewezen rente/vergoeding voor proceskosten, zijn daar conform de landelijke oriëntatiepunten niet bij inbegrepen
Met betrekking tot parketnummer 05/840524-15:
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 4] (feiten 1 en 4 onder parketnummer 05/840524-15):
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu verdachte is vrijgesproken van het tenlastegelegde onder de feiten 1 en 4 (parketnummer 05/840524-15). De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Ten aanzien van de benadeelde partijen [slachtoffer 6] en [slachtoffer 5] onder parketnummer 05/840524-15:
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vorderingen is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het onder feit 3 van parketnummer 05/840524-15 bewezen verklaarde handelen immateriële schade hebben geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Daarbij is ook aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, voldaan.
Zoals overwogen is verdachte vrijgesproken van de poging tot inrijden op [slachtoffer 5] en de bedreiging van onder meer [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] . De rechtbank ziet echter zowel bij [slachtoffer 6] als [slachtoffer 5] aanleiding om een bedrag aan immateriële schade voor de mishandelingen – trappen/schoppen waardoor pijn en/of letsel is ontstaan – toe te wijzen. Gelet ook op de rol van de benadeelde partijen bij de escalatie van het incident zelf, zal de rechtbank de schade naar maatstaven van billijkheid begroten op € 250,00 voor zowel [slachtoffer 5] als [slachtoffer 6] .
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in de overige delen van de vorderingen, omdat een nadere beoordeling van de schade een onevenredige belasting van het strafgeding zou meebrengen. De benadeelde partijen kunnen derhalve hun vorderingen voor het overige slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 14 mei 2015.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partijen.
De gevorderde en toegewezen rente/vergoeding voor proceskosten, zijn daar conform de landelijke oriëntatiepunten niet bij inbegrepen.
7a. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de voorwaardelijke straffen zoals opgelegd onder de parketnummers 05/841716-13, 05/204286-13 en 16/652504-14 ten uitvoer te leggen. Verder heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen met betrekking tot de voorwaardelijke straffen onder de parketnummers 05/701380-11 en 96/139559-13 dienen te worden afgewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich wat betreft de afwijzingen van de vorderingen onder de parketnummers 05/701380-11 en 96/139559-13 aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie. De verdediging heeft verzocht om de overige vorderingen (05/841716-13, 05/204286-13 en 16/652504-14) eveneens af te wijzen dan wel de proeftijd van deze voorwaardelijke veroordelingen te verlengen of de gevangenisstraffen om te zetten in werkstraffen om te voorkomen dat de behandeling van verdachte wordt doorkruist.
Beoordeling door de rechtbank
Met betrekking tot parketnummer 05/720290-14:
Nu is bewezen dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en de rechtbank - gelet op wat zij bij de strafmaat heeft overwogen - geen aanleiding ziet om de proeftijd te verlengen dan wel de gevangenisstraffen om te zetten in werkstraffen, dienen de bij volgende vonnissen voorwaardelijke opgelegde straffen ten uitvoer gelegd te worden:
  • politierechter te Gelderland van 23 oktober 2013 (parketnummer 05/841716-13): een gevangenisstraf voor de duur van vier weken;
  • politierechter te Gelderland van 20 maart 2014 (parketnummer 05/204286-13): een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden;
  • politierechter te Midden-Nederland van 3 september 2014 (16/652504-14): een gevangenisstraf voor de duur van acht weken.
Met betrekking tot parketnummer 05/097161-14:
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke werkstraf voor de duur van zestig uren die op 27 november 2012 aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter te rechtbank Arnhem (05/701380-11) dient te worden afgewezen. De rechtbank acht een tenuitvoerlegging van deze straf niet langer opportuun.
Met betrekking tot parketnummer 05/840524-15:
De rechtbank is van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van één week die op 29 oktober 2013 is opgelegd bij vonnis van de politierechter te rechtbank Arnhem (96/139559-13). De vordering is immers pas op 8 maart 2016 – langer dan drie maanden na het einde van de proeftijd – ingediend.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14g, 24c, 27, 36f, 57, 63, 91, 310, 311, 300, 310, 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7, 8, 176, 178 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de feiten 1 (primair, subsidiair en meer subsidiair), 2 (primair, subsidiair en meer subsidiair) en 4 onder parketnummer 05/840524-15;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
278 (tweehonderdachtenzeventig) dagen;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

wijst afde vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis onder parketnummer 05/840524-15;

heft opde, onder de parketnummers 05/720290-14 en 05/840524-15 geschorste, bevelen tot
voorlopige hechtenis.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (parketnummer 05/720290-14):
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijkin zijn vordering.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (parketnummer 05/097161-14):
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van het feit onder parketnummer 05/097161-14 tot betaling van
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] (feiten 1 en 4 onder parketnummer 05/840524-15):
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijkin haar vordering.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] (feit 3 onder parketnummer 05/840524-15):
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 3 onder parketnummer 05/840524-15 tot betaling van
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] (feit 3 onder parketnummer 05/840524-15):
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 3 onder parketnummer 05/840524-15 tot betaling van
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De beslissingen op de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling
Met betrekking tot parketnummer 05/720290-14:

gelast de tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Gelderland van 23 oktober 2013, te weten van:
een gevangenisstraf voor de duur van vier weken (parketnummer 05/841716-13);

gelast de tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Gelderland van 20 maart 2014, te weten van:
een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden (parketnummer 05/204286-13);

gelast de tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Midden-Nederland van 3 september 2014, te weten van:
een gevangenisstraf voor de duur van acht weken (parketnummer 16/652504-14).
Met betrekking tot parketnummer 05/097161-14:

wijst af de vorderingvan de officier van justitie van 9 februari 2016, strekkende
tot tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter te Arnhem van 27 november 2012 voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van zestig uren subsidiair te vervangen door dertig dagen hechtenis (
parketnummer 05/701380-11).
Met betrekking tot parketnummer 05/840524-15:

verklaarthet Openbaar Ministerie niet ontvankelijk in de vordering van 8 maart 2016, strekkende
tot tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter te Arnhem van 29 oktober 2013 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week (
parketnummer 96/139559-13).
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.H. Hovens (voorzitter), mr. K.A.M. van Hoof en mr. M.W. Stoet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.T.P.J. Damen en M.C.G. Taranto, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 mei 2016.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, staf district, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2014178698 gesloten op 29 december 2014 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte, p. 17, het proces-verbaal van bevindingen, p. 20, het proces-verbaal van bevindingen, p. 21 en het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , p. 36.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 21.
4.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 mei 2016 en het proces-verbaal van aanhouding, p. 9-10.
5.Het proces-verbaal van aanhouding, p. 9-10, het proces-verbaal van bevindingen, p. 12 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 20.
6.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , p. 36.
7.Het proces-verbaal van aanhouding, p. 9-10, het proces-verbaal van bevindingen, p. 12 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 20.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 38.
9.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, staf district, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL074L-2014047612 gesloten 1 mei 2014 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
10.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 mei 2016.
11.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 3 t/m 6.
12.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3] , p. 7-8.
13.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , p. 10-11.
14.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, staf district, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015236854 gesloten op 17 mei 2015 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
15.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 mei 2016.
16.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 6] , p. 50-51.
17.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 5] , p. 60.
18.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 6] , p. 50-51.
19.De eigen waarneming van de rechtbank van de foto op pagina 54.
20.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 5] , p. 59-60.
21.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 6] , p. 51.
22.Het proces-verbaal van aanhouding, p. 5 en het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 6] , p. 50 t/m 52.
23.Het proces-verbaal van aanhouding, p. 5.
24.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] , p. 19-20.
25.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 4] , p. 46 t/m 48.
26.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 5] bij de rechter-commissaris, p. 1-2.