ECLI:NL:RBGEL:2016:2697

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 april 2016
Publicatiedatum
19 mei 2016
Zaaknummer
300648
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan concrete feiten en omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 april 2016 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker uit Eindhoven. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechter die de zaak van verzoeker tegen een B.V. zou behandelen. Verzoeker stelde dat er een schijn van partijdigheid bestond, omdat hij vreesde in het ongelijk te worden gesteld in een kort geding. Hij voerde aan dat de notaris tekortgeschoten was en dat de woning ten onrechte was geleverd, wat volgens hem leidde tot een oneerlijke rechtsbedeling.

De wrakingskamer heeft het verzoek behandeld en vastgesteld dat verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden had aangedragen die de vrees voor vooringenomenheid van de rechter objectief gerechtvaardigd zouden maken. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. Verzoeker had geen bezwaren tegen de specifieke rechter, maar stelde dat de schijn van partijdigheid op elke rechter van toepassing was die de zaak zou behandelen.

De rechtbank concludeerde dat het wrakingsverzoek niet voldeed aan de vereisten en wees het verzoek af. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Locatie Arnhem
Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/300648 / KG RK 16/351
Beschikking van 28 april 2016
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te Eindhoven,
verzoeker tot wraking,
hierna te noemen: verzoeker,
tegen
[naam 1],
in haar hoedanigheid van voorzieningenrechter in de zaak van verzoeker tegen [naam 2] B.V. en [naam 3] onder zaaknummer [zaaknummer] ,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1
Voorafgaand aan de geplande inhoudelijke behandeling van de hiervoor genoemde zaak heeft verzoeker bij brief van 5 april 2016 schriftelijk een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter.
1.2
Bij ongedateerde brief, door de wrakingskamer ontvangen op 19 april 2016, heeft
de rechter haar zienswijze ten aanzien van het wrakingsverzoek uiteengezet.
1.3
Op 28 april 2016 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer
behandeld. Verzoeker is verschenen en heeft het verzoek mondeling toegelicht. De rechter
is, na voorafgaand bericht, niet verschenen.
1.4
Na de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft de wrakingskamer
het onderzoek ter zitting gesloten en meteen mondeling uitspraak gedaan. Het verzoek tot
wraking is afgewezen. Hierna volgt de motivering van deze beslissing.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Verzoeker legt het volgende aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag. In het geval de mondelinge behandeling op 7 april 2016 doorgang vindt en de wederpartij verweer voert, bestaat het gevaar dat verzoeker in het ongelijk wordt gesteld, ondanks het feit dat de woning aan de [adres] te [woonplaats] op 1 oktober 2012 ten onrechte en in strijd met de vigerende vormvoorschriften notarieel is geleverd. Volgens verzoeker is dan sprake van een oneerlijke rechtsbedeling en van een vermoeden van de aanwezigheid van een schijn van partijdigheid ex artikel 36 Rv.
2.2.
Het verweer van de rechter wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484).
3.2
Uit de artikelen 36 en 37 Rv en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief kan worden afgeleid dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is.
3.3
Bij de mondeling behandeling van het wrakingsverzoek op 28 april 2016 heeft verzoeker volhard in het door hem ingediende wrakingsverzoek. Hij heeft toegelicht dat het overduidelijk is dat de notaris is tekortgeschoten en dat deze in strijd met de zorgvuldigheidsnormen heeft gehandeld. Desondanks bestaat de kans dat verzoeker in het ongelijk wordt gesteld als het kort geding wordt behandeld. Verzoeker heeft dan een nog groter probleem. Volgens verzoeker ziet de schijn van partijdigheid daarom op elke rechter die het kort geding zou behandelen en heeft hij absoluut geen bezwaren tegen deze specifieke rechter.
3.4
Gelet op het voorgaande kan de wrakingskamer niet anders dan het wrakingsverzoek afwijzen. Hoe uitzichtloos de situatie van verzoeker wellicht ook is, het wrakingsverzoek bevat geen concrete feiten en omstandigheden waaruit de wrakingskamer vooringenomenheid van deze specifieke rechter of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden. Het wrakingsverzoek raakt in de kern de legitimiteit van de aanstelling van iedere rechter en ziet niet op feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de persoon van de rechter die zijn zaak gaat behandelen. Wil een wrakingsverzoek kans van slagen hebben, is dat echter wel een minimumvereiste.
3.5
De slotsom is dan ook dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot wraking.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Noordraven, voorzitter, en mrs. E.G. de Jong en C. Kleinrensink, leden, en in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Gameren uitgesproken op 28 april 2016. De motivering is op schrift gesteld op 9 mei 2016.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.