ECLI:NL:RBGEL:2016:2612

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 april 2016
Publicatiedatum
12 mei 2016
Zaaknummer
05/881406-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afdreiging en bedreiging van politieagent

Op 14 april 2016 heeft de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 32-jarige man uit Apeldoorn en een 29-jarige man uit Deventer. De rechtbank heeft de 32-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden wegens bedreiging van een politieagent met de dood en afdreiging van de eigenaar van een restaurant. De 29-jarige man is veroordeeld tot 20 maanden gevangenisstraf voor afpersing en afdreiging van dezelfde restauranthouder. Beide mannen zijn ook verplicht om schadevergoeding te betalen aan het slachtoffer van de afdreiging en afpersing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten meermalen geld hebben geëist van het slachtoffer om 'mensen bij hem weg te houden' en dat zij met geweld en bedreiging hebben geprobeerd om geld af te dwingen. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft de verdediging van de verdachten verworpen. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen sprake was van vormverzuimen die de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie zouden kunnen aantasten. De rechtbank heeft de straffen opgelegd met inachtneming van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/881406-15
Datum uitspraak : 14 april 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , [woonplaats]
thans gedetineerd te HvB Ooyerhoekseweg - Zutphen te Zutphen
Raadsman: mr. W.H. Teusink, advocaat te Wezep.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 3 december 2015, 18 februari 2016 en 31 maart 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 december
2012 tot en met 20 augustus 2015, in ieder geval in de periode van 24 december
2012 tot en met 01 april 2013 en/of de periode van november 2014 tot en met
20 augustus 2015 te Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of
bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van
(grote) geldbedrag(en) (van in totaal 20.000 euro á 30.000 euro), in elk geval
van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] , in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk
geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
en/of zijn mededader(s)
- meermalen geld heeft/hebben geëist van die [slachtoffer 1] om "mensen bij hem weg
te houden" en/of voor bescherming en/of "om het spul rustig te houden" en/of
- naar het restaurant van die [slachtoffer 1] is/zijn gekomen en daar een kogel voor
die [slachtoffer 1] heeft/hebben neergelegd en/of
- met meerdere imposant uitziende mannen naar het restaurant van die [slachtoffer 1]
is/zijn gekomen en/of (terwijl er gasten aanwezig waren) op luide toon geld
heeft/hebben geëist en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd over een personeelslid van het
restaurant van die [slachtoffer 1] die de deur van het restaurant had
dichtgegooid/dichtgedaan voor verdachte ( [medeverdachte 1] ): "als dat rooie wijf dat nog 1
keer flikt dan snij ik haar strot door" en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat hij "zomaar in elkaar geslagen kon
worden";
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 december
2012 tot en met 20 augustus 2015, in ieder geval in de periode van 24 december
2012 tot en met 01 april 2013 en/of de periode van november 2014 tot en met 20
augustus 2015 te Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, (meermalen) met het oogmerk om zich of
een ander wederrechtelijk te bevoordelen, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot
afgifte van (een) geldbedrag(en), door die [slachtoffer 1] (telkens) te bedreigen met
smaad, smaadschrift en/of de openbaring van een geheim, immers
is/zijn/heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) gedreigd
- een foto van het geslachtsdeel van die [slachtoffer 1] (die [slachtoffer 1] gestuurd had
naar [medeverdachte 2] (minderjarig)) openbaar te maken en/of
- openbaar te maken dat [slachtoffer 1] een seksueel voorstel heeft gedaan aan voornoemde
[medeverdachte 2] , te weten:
"voor 75 euro mag je mij pijpen" en/of
"voor 75 euro neuk ik je in je kont" en/of
"ik wil seks met jou voor 70 euro in de wijnkelder",
althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking,
tenzij die [slachtoffer 1] (telkens) (grote) geldbedrag(en) (van in totaal 20.000 euro
á 30.000 euro) zou overhandigen aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waardoor die [slachtoffer 1] werd bewogen tot vorenbedoelde afgifte;
2.
hij op of omstreeks 01 oktober 2015 te Apeldoorn, althans in Nederland,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk aan een
medewerker van het [bedrijf 1] dreigend de woorden
toegevoegd :"mag je doorzeggen dat ik zijn (zijnde voornoemde [slachtoffer 2] )
kop er af hak als ik vrijkom", althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking (waarvan die [slachtoffer 2] kennis heeft genomen);
1b. Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
Door de verdediging is aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat door de politie verklaringen zijn verdraaid, getuigen zijn beïnvloed bij het afleggen van hun verklaringen en dat delen van het verhoor werden gewist en later op geheugen van de verbalisant weer werden ingetypt, zonder dat in het verslag van het verhoor van deze ongerijmdheden blijkt. Hierdoor is sprake van vormverzuimen in de zin van art. 359a lid 1 c Wetboek van Strafvordering. Die vormverzuimen zijn dermate ernstig en onherstelbaar, dat de beginselen van een behoorlijke procesorde in die mate zijn geschonden, dat van een eerlijk proces geen sprake meer is. Als gevolg daarvan heeft verdachte lang onschuldig in voorlopige hechtenis gezeten.
De rechtbank heeft kennis genomen van de aantekeningen die door de raadsman zijn gemaakt bij een drietal registraties van verhoren. De rechtbank overweegt dat in ons stelsel van rechtspleging wordt rechtgesproken op basis van processen-verbaal die op grond van de wet een zakelijke weergave van een verklaring bevatten. De juistheid van de inhoud van die processen-verbaal wordt gewaarborgd door het feit dat ze op ambtseed zijn opgemaakt en door degene die de verklaring heeft afgelegd worden gelezen en ondertekend. De rechtbank is niet gebleken dat er in de processen-verbaal afwijkingen van de registraties staan die niet zijn geaccordeerd door degene die de verklaring heeft afgelegd (de medeverdachte of getuige). Weliswaar bestaan er discrepanties tussen de zakelijke weergave en de feitelijke registratie, maar dat is inherent aan het zakelijk weergeven in het proces-verbaal. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van aperte onjuiste weergaven of sturing. Er is dan ook geen sprake van enig vormverzuim. Het verweer van de raadsman wordt daarmee verworpen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Bewijsuitsluiting?
Door de verdediging is subsidiair bepleit dat de hiervoor onder 1b genoemde vormverzuimen tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [medeverdachte 2] zouden moeten leiden. Daartoe is aangevoerd dat rechtbank niet zonder meer kan teruggrijpen op eerdere verklaringen,
omdat delen daarvan in latere verklaringen bij de politie en bij de rechter-commissaris zijn gewijzigd of zelfs zijn ontkend.
De rechtbank overweegt dat het enkele gegeven dat een aangever of getuige in een later verhoor een verklaring aflegt die afwijkt van een eerder afgelegde verklaring, niet maakt dat de eerder afgelegde verklaring per definitie onbruikbaar is. De rechtbank dient alle verklaringen op hun betrouwbaarheid en geloofwaardigheid te toetsen. Echter, de verklaringen zijn niet op voorhand onbetrouwbaar en onbruikbaar als bewijs op grond van het door de verdediging aangevoerde argument. De rechtbank zal deze verklaringen dan ook niet van het bewijs uitsluiten.
Ten aanzien van feit 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Aangever [slachtoffer 1] heeft in december 2012 per telefoon een foto van zijn geslachtsdeel aan [medeverdachte 2] gezonden. [medeverdachte 2] heeft die foto op zijn mobiele telefoon aan [betrokkene 2] en verdachte laten zien. Verdachte is met [betrokkene 2] en [medeverdachte 2] naar restaurant [bedrijf 2] in Apeldoorn (waarvan [slachtoffer 1] de eigenaar is [2] ) gegaan en heeft [slachtoffer 1] met die foto geconfronteerd. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van afdreiging (in beide ten laste gelegde perioden) gelet op de bewijsmiddelen in het dossier. De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte deze handelingen in vereniging met een ander heeft gepleegd en is daarom van oordeel van verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De officier van justitie acht voorts niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing en verzoekt de rechtbank daarom verdachte ook daarvan vrij te spreken.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit van dit feit. Op onderdelen van het verweer wordt, voor zover nodig, hieronder ingegaan.
Beoordeling door de rechtbank

1.Afpersing

De rechtbank acht – met de officier van justitie en de verdediging – niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte (al dan niet samen met een ander) zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing en zal verdachte daarvan vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe dat niet vast is komen staan dat verdachte geweld heeft gebruikt dan wel heeft gedreigd geweld te gebruiken en evenmin dat verdachte dit samen met een ander heeft gedaan.

2.Afdreiging

2.1
Seksueel voorstel door [slachtoffer 1] aan [medeverdachte 2]
Zoals reeds bij de vaststaande feiten is opgenomen, heeft [slachtoffer 1] in december 2012 een foto aan [medeverdachte 2] gestuurd.
[betrokkene 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] hem in het najaar van 2012 op de telefoon van [medeverdachte 2] een onzedelijke tekst en een foto van een geslachtsdeel toonde. [betrokkene 2] las dat [slachtoffer 1] (de baas van [medeverdachte 2] ) naar [medeverdachte 2] had gestuurd “Voor 75 € mag je me pijpen”. [4] Verdachte heeft verklaard dat hij bij [medeverdachte 2] en [betrokkene 2] in de auto de telefoon van [medeverdachte 2] te zien kreeg. Daarop stond een foto van een blote penis en daar stond bij dat [medeverdachte 2] voor 75 euro in de kont geneukt kon worden. [5] [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] in het What’sApp-gesprek vroeg of hij wat meer wilde verdienen en zei dat hij 70 euro kon verdienen als ze seks zouden hebben in de wijnkelder. [6]
De rechtbank acht gelet op het voorgaande bewezen dat [slachtoffer 1] een seksueel voorstel heeft gedaan aan [medeverdachte 2] en daarbij de bovenstaande woorden dan wel woorden van gelijke strekking heeft geuit.
2.2
Bezoeken aan [slachtoffer 1]
Verklaring [slachtoffer 1]
Aangever [slachtoffer 1] heeft ten overstaan van de politie het volgende verklaard.
Volgens hem is alles begonnen rond 28 of 29 december 2012, in ieder geval na de kerstdagen. Nadat hij één van zijn werknemers, [medeverdachte 2] , had ontslagen, werden er tussen hen over en weer nog wat foto’s en filmpjes verstuurd. [slachtoffer 1] stuurde onder meer een foto van zijn penis. Een half uur nadat hij die foto had verstuurd, kwam er een jongen binnen in de zaak. Hij zei dat hij [verdachte] heette en met [slachtoffer 1] wilde praten. [verdachte] zei tegen [slachtoffer 1] : “Je hebt een foto gestuurd naar [medeverdachte 2] en daar moet je voor betalen anders maak ik hem openbaar.” [slachtoffer 1] zag dat [verdachte] een telefoon bij zich had en hij zei dat die telefoon van [medeverdachte 2] was. [verdachte] zei dat de bewuste foto (met daarop de penis van [slachtoffer 1] ) op die telefoon stond. [verdachte] zei dat [slachtoffer 1] er vanaf zou zijn als hij hem 500 euro betaalde. [slachtoffer 1] heeft toen 500 euro aan [verdachte] betaald. Hij heeft dat geld uit de kas van het restaurant gepakt en aan [verdachte] gegeven. Hij heeft verschillende telefoonnummers van [verdachte] gehad en het laatste telefoonnummer was [telefoonnummer] en dat schijnt van de vriendin van [verdachte] te zijn. Verder heeft [slachtoffer 1] een kopie van de ID-kaart van [verdachte] .
In de dagen daarna is [medeverdachte 2] twee of drie keer bij [slachtoffer 1] geweest en was steeds in het gezelschap van een of andere oom (een andere dan [verdachte] ). [slachtoffer 1] heeft [medeverdachte 2] bij die twee of drie gelegenheden om en nabij de 200 of 300 euro betaald. [7]
Daarna zijn [medeverdachte 2] en [verdachte] , maar vooral [verdachte] , nog een paar keer op de zaak langs geweest. Op 1 februari 2013 was [medeverdachte 2] weer geweest om geld. [slachtoffer 1] heeft toen met [medeverdachte 2] afgesproken dat [slachtoffer 1] nog één keer zou betalen maar dat [slachtoffer 1] dan een briefje wilde opstellen dat [medeverdachte 2] zou ondertekenen zodat ze van het gedoe af waren. Hij heeft [medeverdachte 2] toen nog ongeveer 300 euro (aan losse bedragen) gegeven en dacht dat het toen klaar was. Hij kreeg toen nog een briefje van [medeverdachte 2] waarin deze [slachtoffer 1] vroeg om 20 euro. [8]
[slachtoffer 1] heeft bij zijn aangifte kopieën overgelegd van de hiervoor genoemde brieven: een (ongedateerde) brief van [medeverdachte 2] [9] en een kopie van een brief/overeenkomst gedateerd 1 februari 2013 [10] . In laatstgenoemde brief/overeenkomst staat dat [medeverdachte 2] [slachtoffer 1] twee keer heeft laten afpersen, dat hij geld heeft ontvangen om de foto’s niet te laten zien en dat hij vanaf 1 februari 2013 geen contact meer met [slachtoffer 1] op zal nemen.
Verder heeft [slachtoffer 1] het volgende verklaard.
Daarna zei [verdachte] dat [slachtoffer 1] aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] geld had gegeven en vond hij dat ook hij recht had op een bedrag. [slachtoffer 1] heeft toen bij de zijingang van Orpheus, de schouwburg te Apeldoorn, nog een keer 1000 euro betaald aan [verdachte] . Daarbij stelde [slachtoffer 1] als eis dat [medeverdachte 2] erbij zou zijn en dat hij een kopie van [verdachte] ’s ID-kaart zou krijgen. [verdachte] borduurde door op het openbaar maken van die foto en zei dan dat hij ervoor kon zorgen dat “het spul” rustig bleef. Die dag kwam [medeverdachte 2] echter niet mee met [verdachte] . [slachtoffer 1] had van tevoren een brief gemaakt die hij wilde laten ondertekenen. In die brief had hij gesteld dat het een laatste betaling betrof van 500 euro en dat het "telefoon incident" een uit de hand gelopen geintje was en dat [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] geen contact meer met [slachtoffer 1] op zouden nemen. [11]
[slachtoffer 1] heeft bij zijn aangifte ook een kopie overgelegd van de hiervoor genoemde brief/verklaring getekend op 9 maart 2013 met daaronder de namen van [slachtoffer 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] [12] en een kopie van het paspoort van [verdachte] [13] . In deze verklaring staat dat na diverse eerdere betalingen die dag (9 maart 2013) de laatste betaling van € 500,- plaatsvindt. Verder staat daarin dat het telefoonincident eigenlijk een uit de hand gelopen geintje was en dat [medeverdachte 2] , [slachtoffer 1] en [verdachte] niets meer van elkaar te vorderen hebben en geen contact meer op zullen nemen.
Verdachte heeft verklaard dat dit inderdaad een kopie van zijn paspoort is. Verder heeft hij verklaard dat het (eerder genoemde) telefoonnummer [telefoonnummer] het telefoonnummer van zijn vriendin is. [14]
Verder heeft [slachtoffer 1] nog het volgende verklaard.
Na het voorgaande heeft [slachtoffer 1] tot november 2014 [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] niet meer gezien. Op 23 april 2015 kwam [verdachte] weer. Hij had een brief bij zich, volgens de brief afkomstig van [betrokkene 3] , de moeder van [medeverdachte 2] . Kort samengevat staat daarin dat [betrokkene 3] en [medeverdachte 2] spijt hadden hoe het allemaal gelopen was. Ze zouden nooit aangifte doen en koesterden geen wrok. [verdachte] vertelde [slachtoffer 1] dat hij het hele afpersen van [medeverdachte 1] zat was en dat hij er mee stopte. Hij wilde anoniem aangifte doen. Hij vertelde dat hij de komende twee jaar weg zou zijn. [verdachte] vond dat hij, om er in een keer af te zijn, 25.000 euro wilde. Hij zou dit delen met [betrokkene 3] en [medeverdachte 2] . [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij dat geld niet had en hij heeft, omdat hij het echt niet meer wist en bang was voor alle bedreigingen en intimidaties, [verdachte] op 25 april 2015 achter bij de zaak 5.000 euro betaald. [15]
[slachtoffer 1] heeft bij zijn aangifte ook een kopie overgelegd van voornoemde brief met daaronder de namen van [betrokkene 3] , [medeverdachte 2] en [verdachte] [16] . In die brief staat onder meer dat ze geen wrok hebben jegens [slachtoffer 1] en dat ze helemaal geen geld hebben gekregen behalve van [verdachte] . Er wordt gevraagd om hen nog één laatste keer bij te staan.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] niet betrouwbaar zijn, omdat hij wisselende verklaringen heeft afgelegd. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat [slachtoffer 1] weliswaar op onderdelen wisselend heeft verklaard, maar dat zijn verklaringen in grote lijnen consistent zijn en dat deze op vele onderdelen steun vinden in overig bewijs (waaronder de – hierna opgenomen – verklaringen van [medeverdachte 2] en [betrokkene 2] en de overgelegde brieven).
Verklaring [medeverdachte 2]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij in 2012 (toen hij 14 jaar was) in restaurant [bedrijf 2] werkte als afwashulp. [slachtoffer 1] , de eigenaar van het restaurant, vroeg om zijn telefoonnummer en stuurde hem WhatsApp-berichten op zijn zwarte Blackberry Curve. [medeverdachte 2] kreeg een foto van [slachtoffer 1] via de telefoon. Op die foto stond zijn piemel. [medeverdachte 2] heeft toen een buurjongen, [betrokkene 2] , in vertrouwen genomen en hem de foto laten zien. [verdachte] (een wat forsere man, die zei dat hij uit het leger kwam en die in een zwarte Seat Leon reed) was daar ook bij. [verdachte] vroeg [medeverdachte 2] wie dat gestuurd had omdat hij vond dat dat niet kon. [verdachte] wilde daar wel heen en [medeverdachte 2] moest mee. [medeverdachte 2] , [betrokkene 2] en [verdachte] zijn toen met de auto van [verdachte] naar de zaak van [slachtoffer 1] gereden. [verdachte] parkeerde op de oprit en zei dat [betrokkene 2] en [medeverdachte 2] in de auto konden blijven zitten. [verdachte] is toen alleen naar binnen gegaan. Toen hij weer terug in de auto kwam zei hij dat hij terug kon komen voor geld. Later hoorde [medeverdachte 2] van [betrokkene 2] dat [verdachte] geld uit de kluis van [slachtoffer 1] had gehad: € 200,-. [17]
[medeverdachte 2] denkt dat hij in totaal tien keer met [medeverdachte 1] en [verdachte] bij [slachtoffer 1] geweest om hen te begeleiden om geld af te persen bij [slachtoffer 1] . Hij weet dat [medeverdachte 1] en [verdachte] ook zonder hem bij [slachtoffer 1] zijn geweest om geld af te persen van hem. Verder is [medeverdachte 2] een keer met zijn moeders neef [betrokkene 4] bij [slachtoffer 1] is geweest na het versturen van de foto. Dat was omdat hij nog geld van [slachtoffer 1] tegoed had. [slachtoffer 1] betaalde hem ongeveer 150 Euro wat hij nog moest beuren als loon. Ook is hij een keer alleen bij [slachtoffer 1] geweest omdat hij een broek moest terugbrengen. Hij is nooit met anderen bij [slachtoffer 1] geweest. [18]
[medeverdachte 2] herkent de ongedateerde brief van hemzelf waarin hij [slachtoffer 1] om € 20,- vraagt en de brief met daaronder de namen van [betrokkene 3] , [medeverdachte 2] en [verdachte] . Die laatste brief is volgens [medeverdachte 2] in zijn bijzijn geschreven door [verdachte] en was bedoeld voor [slachtoffer 1] . [verdachte] heeft die brief persoonlijk afgegeven aan [slachtoffer 1] . De ondertekeningen zijn door [verdachte] gemaakt; [medeverdachte 2] heeft de brief nooit getekend. [medeverdachte 2] herkent de brief/overeenkomst gedateerd 1 februari 2013 niet, maar wel zijn handtekening eronder. Hij heeft verklaard dat hij op die datum niet bij [slachtoffer 1] is geweest en dit geld nooit heeft gehad. Die brief heeft hij nooit gelezen, maar wel ondertekend. [19]
Volgens de verdediging heeft [medeverdachte 2] wisselend verklaard, waardoor zijn verklaringen van het bewijs dienen te worden uitgesloten. De rechtbank overweegt dat zijn verklaringen in de kern consistent zijn en ondersteuning vinden in andere bewijsmiddelen. Er is niet gebleken van aparte onjuiste weergave van zijn verklaringen of van sturing door de verhorende verbalisanten. De verdediging is in de gelegenheid geweest hem vragen te stellen over de inhoud van zijn verklaringen en over de gang van zaken bij de politieverhoren bij de rechter-commissaris. De rechtbank ziet op grond van het voorgaande geen reden deze verklaringen van het bewijs uit te sluiten.
In het dossier bevindt zich nog een door briefje afkomstig van ‘ [medeverdachte 2] ’ waarin staat: “Hierbij verklaart [medeverdachte 2] ook dat hij niet meer komt”. [20]
Verklaring [betrokkene 2]
heeft verklaard dat [medeverdachte 2] hem in het najaar van 2012 op de telefoon van [medeverdachte 2] een onzedelijke tekst en een foto van een geslachtsdeel toonde. [betrokkene 2] las dat [slachtoffer 1] (de baas van [medeverdachte 2] ) naar [medeverdachte 2] had gestuurd “Voor 75 € mag je me pijpen”. [21] Later was [verdachte] er ook en liet [medeverdachte 2] zijn telefoon aan [verdachte] zien. [verdachte] zei dat hij naar de eigenaar van [bedrijf 2] zou gaan om verhaal te halen. Hij vond het niet gepast dat die [slachtoffer 1] zulke teksten naar [medeverdachte 2] had verstuurd. [verdachte] vertelde [betrokkene 2] dat hij naar [slachtoffer 1] wilde toegaan om een soort schadevergoeding voor [medeverdachte 2] af te dwingen. Ze reden in de zwarte Seat Leon van [verdachte] naar [bedrijf 2] toe. [verdachte] parkeerde zijn auto en zei dat hij het restaurant binnen zou gaan en dat zij maar in de auto moesten wachten. [22]
Later bij de rechter-commissaris is [betrokkene 2] op zijn verklaring teruggekomen. Echter, de rechtbank acht de door [betrokkene 2] ten overstaan van de politie afgelegde verklaring geloofwaardiger en betrouwbaarder.
Onderzoek brief met daaronder de namen van [betrokkene 3] , [medeverdachte 2] en [verdachte]
Bij verdachte is een schrijfproef afgenomen. Het viel de verbalisant die de schrijfpoef afnam op dat verdachte moeite had om de gelezen tekst zowel vloeiend aan elkaar als in blokletters op te schrijven. Verdachte gaf aan dat hij moeite had met schrijven en dat hij meerdere handschriften had. Bij de verbalisant ontstond het vermoeden dat verdachte opzettelijk een ander handschrift gebruikte bij de schrijfproef. Door het NFI is onderzoek gedaan naar deze brief en de schrijfproef. De conclusie van dat onderzoek luidt: de resultaten van het vergelijkend onderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer de hypothese 1 (het betwiste handschrift is geproduceerd door [verdachte] ) dan wanneer hypothese 2 (het betwiste handschrift is geproduceerd door een willekeurig andere persoon dan [verdachte] ) juist is. [23]
2.3
Tussenconclusie
Weliswaar zijn er discrepanties in de verklaringen van [slachtoffer 1] , met name over de exacte bedragen, dagen waarop betaald is en aan wie precies, maar dat doet op zichzelf niet af aan het gegeven dat zijn verklaringen in de kern consistent zijn over het afpersen en afdreigen door verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de genoemde periode en worden ondersteund, op essentiële punten, door de aangehaalde verklaringen van zijn personeel, zijn ex-vrouw en [medeverdachte 2] en door de overgelegde brieven/verklaringen.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot het tenlastegelegde het volgende af.
[slachtoffer 1] heeft eind december 2012 een (onzedelijke) foto en een onzedelijk voorstel per telefoon aan de (toen) minderjarige [medeverdachte 2] verzonden. [medeverdachte 2] heeft deze foto met de bijbehorende tekst getoond aan [betrokkene 2] en [verdachte] , waarop zij met z’n drieën in de auto van [verdachte] naar restaurant [bedrijf 2] zijn gereden. Aldaar is [verdachte] alleen uitgestapt en heeft hij tegen [slachtoffer 1] gezegd: “Je hebt een foto gestuurd naar [medeverdachte 2] en daar moet je voor betalen anders maak ik hem openbaar.” [verdachte] zei ook dat [slachtoffer 1] er vanaf zou zijn als hij hem 500 euro betaalde. [slachtoffer 1] heeft toen 500 euro aan [verdachte] betaald.
Daarna zijn [medeverdachte 2] en [verdachte] , maar vooral [verdachte] , nog een paar keer bij [bedrijf 2] langs geweest. Op 1 februari 2013 kwam [medeverdachte 2] langs voor geld en spraken [slachtoffer 1] en [medeverdachte 2] af dat [slachtoffer 1] nog één keer zou betalen. Daarna hebben ze een (door [slachtoffer 1] opgestelde) brief/verklaring ondertekend, waarin staat [medeverdachte 2] geen contact meer met [slachtoffer 1] op zal nemen. Daarna heeft [medeverdachte 2] nog een briefje geschreven waarin hij om 20 euro vroeg.
Op 9 maart 2013 heeft [slachtoffer 1] bij Orpheus, de schouwburg te Apeldoorn, nog een betaling gedaan aan [verdachte] ter hoogte van € 500,--. Bij die ontmoeting werd door [verdachte] en [slachtoffer 1] een verklaring ondertekend waarin staat dat dit de laatste betaling zou zijn en dat er geen contact meer met elkaar zou worden gezocht. Tevens ontving [slachtoffer 1] toen een kopie van het paspoort van [verdachte] .
Op 23 april 2015 kwam [verdachte] weer naar [slachtoffer 1] . Hij had een (zelf geschreven) brief bij zich met daaronder de namen van [betrokkene 3] , [medeverdachte 2] en [verdachte] . [verdachte] vroeg daarbij om 25.000 euro die hij zou delen met [betrokkene 3] en [medeverdachte 2] . [slachtoffer 1] heeft op 25 april 2015 achter bij de zaak een bedrag betaald aan [verdachte] .
2.4
Afdreiging
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte heeft gedreigd met het doen van aangifte en dat dit moet worden uitgelegd als openbaren aan één persoon en daarmee niet onder de delictsomschrijving van afdreiging valt. Echter, dit verweer vindt geen steun in het dossier. De rechtbank acht, zoals reeds verwoord in de tussenconclusie, bewezen dat verdachte heeft gezegd dat hij de foto openbaar zou maken.
2.5
Medeplegen
De raadsman heeft aangevoerd dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat het dossier te weinig aanknopingspunten bevat voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] .
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte dit feit samen met [medeverdachte 1] heeft gepleegd. Echter, uit de feiten genoemd in de tussenconclusie blijkt wel dat verdachte heeft samengewerkt met [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] heeft hem de door [slachtoffer 1] gestuurde foto en tekst getoond, ze zijn de eerste keer samen naar het restaurant gereden en ook daarna zijn ze enkele keren samen naar [slachtoffer 1] gegaan. Ook uit de inhoud van de door [slachtoffer 1] overgelegde brieven (met name de ‘overeenkomst’ van 1 februari 2013, p. 290 en 291) blijkt van een samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 2] .
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] is komen vast te staan. Hoewel er niet steeds sprake was van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van [medeverdachte 2] aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Ten aanzien van feit 2
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 1 oktober 2015 werd een medewerker van het [bedrijf 1] gebeld. De beller vroeg of hij [slachtoffer 2] van de recherche mocht spreken in verband met een in beslag genomen auto in Apeldoorn. De medewerker liet weten dat [slachtoffer 2] niet bereikbaar was, waarop de beller zei: “mag je doorzeggen dat ik zijn kop er af hak als ik vrijkom”. [24] De medewerker van het [bedrijf 1] deelde dit aan [slachtoffer 2] mee. [25]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van dit feit gelet op de bewijsmiddelen in het dossier.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van dit feit.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft verklaard dat hij dit telefoongesprek niet heeft gevoerd en dat hij geen 0900-nummers kan bellen vanuit de gevangenis.
De beller stelde zich voor als [verdachte] en zei dat hij in de gevangenis zat. Verbalisant [slachtoffer 2] , die verdachte diverse malen heeft gehoord en hem heeft gesproken over de inbeslaggenomen auto, herkende de stem van de beller als zijnde de stem van verdachte. [26] Gelet op hetgeen bij [slachtoffer 2] ambtshalve over verdachte bekend was (oud-militair, harddrugsgebruiker, de afdreiging van [slachtoffer 1] ), vreesde hij dat verdachte zijn dreigement daadwerkelijk zou uitvoeren en leefde hij in angst. [27]
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het telefoongesprek heeft gevoerd en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 december
2012 tot en met 20 augustus 2015, in ieder geval in de periode van 24 december
2012 tot en met 01 april 2013 en/of de periode van november 2014 tot en met
20 augustus 2015 te Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of
bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van
(grote) geldbedrag(en) (van in totaal 20.000 euro á 30.000 euro), in elk geval
van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] , in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk
geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
en/of zijn mededader(s)
- meermalen geld heeft/hebben geëist van die [slachtoffer 1] om "mensen bij hem weg

te houden" en/of voor bescherming en/of "om het spul rustig te houden" en/of

- naar het restaurant van die [slachtoffer 1] is/zijn gekomen en daar een kogel voor

die [slachtoffer 1] heeft/hebben neergelegd en/of

- met meerdere imposant uitziende mannen naar het restaurant van die [slachtoffer 1]
is/zijn gekomen en/of (terwijl er gasten aanwezig waren) op luide toon geld
heeft/hebben geëist en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd over een personeelslid van het
restaurant van die [slachtoffer 1] die de deur van het restaurant had
dichtgegooid/dichtgedaan voor verdachte ( [medeverdachte 1] ): "als dat rooie wijf dat nog 1
keer flikt dan snij ik haar strot door" en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat hij "zomaar in elkaar geslagen kon

worden";

en/of
hij
op een of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 01 december
2012 tot en met 20 augustus 2015,
in ieder geval in de periode van 24 december
2012 tot en met 01 april 2013 en/of de periode van november 2014 tot en met 20
augustus 2015te Apeldoorn,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met
een ander
of anderen, althans alleen, (meermalen) met het oogmerk om zich of
een ander wederrechtelijk te bevoordelen, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot
afgifte van
(een)geldbedrag
(en
), door die [slachtoffer 1] (telkens) te bedreigen met
smaad, smaadschrift en/ofde openbaring van een geheim, immers
is/zijn/heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader
(s)gedreigd
- een foto van het geslachtsdeel van die [slachtoffer 1] (die [slachtoffer 1] gestuurd had
naar [medeverdachte 2] (minderjarig)) openbaar te maken en
/of
- openbaar te maken dat [slachtoffer 1] een seksueel voorstel heeft gedaan aan voornoemde
[medeverdachte 2] , te weten:
"voor 75 euro mag je mij pijpen" en/of
"voor 75 euro neuk ik je in je kont" en/of
"ik wil seks met jou voor 70 euro in de wijnkelder",
althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking,
tenzij die [slachtoffer 1] (telkens)
(grote)geldbedrag
(en
) (van in totaal 20.000 euro
á 30.000 euro)zou overhandigen aan verdachte en/of zijn mededader
(s),
waardoor die [slachtoffer 1] werd bewogen tot vorenbedoelde afgifte;
2.
hij op
of omstreeks01 oktober 2015 te Apeldoorn,
althans in Nederland,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,immers heeft verdachte opzettelijk aan een
medewerker van het [bedrijf 1] dreigend de woorden
toegevoegd: "mag je doorzeggen dat ik zijn (zijnde voornoemde [slachtoffer 2] )
kop er af hak als ik vrijkom",
althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking(waarvan die [slachtoffer 2] kennis heeft genomen);
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Afdreiging, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden het volgen van een Cova+ training en een behandeling bij De Tender, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de onder verdachte inbeslaggenomen Volkswagen Lupo verbeurd wordt verklaard.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 8 januari 2016;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 4 januari 2016.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte gedurende lange periode [slachtoffer 1] geld afhandig gemaakt door te dreigen een geheim van [slachtoffer 1] (te weten: de door hem aan [medeverdachte 2] gestuurde foto en seksuele voorstel) openbaar te maken als [slachtoffer 1] geen geld zou betalen. Over een dergelijk dreigement dient niet licht te worden gedacht. Wanneer een dergelijke foto immers openbaar zou zijn gemaakt, zou het risico zijn ontstaan dat de goede naam en reputatie van [slachtoffer 1] en daarmee de goede naam en reputatie van zijn restaurant ernstig zouden worden geschaad. Verdachte heeft hiermee op een bijzonder kwalijke wijze misbruik gemaakt van de situatie. Dat [slachtoffer 1] deze situatie had kunnen voorkomen door de foto niet aan [medeverdachte 2] te sturen, ontneemt aan de handelingen van verdachte niet het strafbare karakter.
Daarnaast heeft verdachte een politieagent met de dood bedreigd. Het gaat niet aan een politiefunctionaris die gewoon zijn werk doet, op deze wijze angst aan te jagen.
De rechtbank houdt er bij de bepaling van de strafmaat rekening mee dat verdachte gedurende een deel van de ten laste gelegde periode in het buitenland gedetineerd was, maar ook met de omstandigheid dat hij na deze detentie weer is doorgegaan.
Uit het aangehaalde uittreksel uit het algemeen documentatieregister blijkt voorts dat verdachte reeds eerder ter zake van gewelds- en vermogensdelicten is veroordeeld.
Alle bovenstaande omstandigheden in aanmerking nemend, ziet de rechtbank aanleiding om in aanzienlijke mate af te wijken van de eis van de officier van justitie en een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van langere duur op te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt het bewezenverklaarde feit geen andere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, geheel onvoorwaardelijk. Voor wat betreft de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij uitspraken waarin sprake was van afpersing dan wel diefstal met bedreiging van geweld. Daarbij is enerzijds in strafmatigende zin rekening gehouden met de omstandigheid dat hier (bij feit 1) geen sprake is geweest van enige geweldscomponent, alsmede met het feit dat de strafbedreiging van art. 312 Sr en art. 317 Sr als gronddelict negen (9) jaar gevangenisstraf bedraagt en op 318 Sr maximaal vier (4) jaar gevangenisstraf is gesteld. Maar anderzijds werkt strafverhogend dat hier geen sprake is geweest van een impulsieve, onbezonnen en/of eendaagse actie, maar juist van een gecoördineerde en berekenende actie over lange periode gepleegd, waarbij telkens opnieuw de beslissing is genomen om door te gaan met de afdreiging.
De rechtbank zal aan verdachte een lagere gevangenisstraf opleggen dan aan [medeverdachte 1] , omdat - anders dan bij de medeverdachte - bij verdachte geen sprake was van (dreigen met) geweld tegen [slachtoffer 1] . Echter, de op te leggen gevangenisstraf is ook weer niet veel lager dan die van de medeverdachte, omdat verdachte de initiator is geweest van de tegen [slachtoffer 1] gerichte acties en verdachte degene is geweest die de medeverdachte erbij heeft betrokken.
Ten aanzien van de in beslag genomen personenauto Volkswagen Lupo overweegt de rechtbank dat hierop conservatoir beslag is gelegd. Het karakter van een dergelijk beslag verschilt van een beslag ex art. 94 Sv. Bij de einduitspraak hoeft de rechter noch in de hoofdzaak noch in een eventuele ontnemingszaak over een zodanig beslag een beslissing te geven; het beslag gaat bij het onherroepelijk worden van de uitspraak van rechtswege over in een executoriaal beslag. (zie art. 574 Sv, HR 13 juni 1995, NJ 1995, 654 en HR 19 februari 2008, NJ 2008, 129)
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 31.930,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de benadeelde partij de vordering bijgesteld naar € 8.300,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 6.300,- aan materiële schade toe te wijzen, en tot een bedrag van € 2.000,- (aan immateriële schade) hoofdelijk toe te wijzen, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot het totaalbedrag.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is aangevoerd dat de vordering moet worden afgewezen, nu de officier van justitie van oordeel is dat de in de tenlastelegging genoemde bedragen niet kunnen worden bewezen. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu [slachtoffer 1] steeds andere bedragen heeft genoemd waardoor niet meer kan worden vastgesteld om welke bedragen het daadwerkelijk gaat.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen (zoals ook samengevat in de tussenconclusie) en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen in ieder geval tot een bedrag van € 1.000,- aan materiële schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Verder is aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Meer in het bijzonder geldt dat [slachtoffer 1] door de bewezenverklaarde gedragingen van verdachte ‘anderszins’ in zijn persoon is aangetast zoals bedoeld in art. 6:106 lid 1 aanhef en onder b BW, doordat deze gedragingen een vergaande inbreuk hebben gemaakt op niet alleen de zakelijke maar zeker ook de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] , zoals uit diens verklaring ook blijkt. Naar maatstaven van billijkheid wordt deze schade begroot op € 500,-.
De vordering kan daarom tot een bedrag van in totaal € 1.500,- te worden toegewezen.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij zal niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering, nu de behandeling van dat deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu met betrekking tot het meer gevorderde onvoldoende duidelijk is op welk moment aan wie hoeveel geld is betaald.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De gevorderde wettelijke rente is, zowel bij de vordering van de benadeelde partij als bij de schadevergoedingsmaatregel, toewijsbaar vanaf 29 december 2012 over een bedrag van € 1.000,- (het smartengeld en de eerste betaling van € 500,-) en vanaf 9 maart 2013 over een bedrag van € 500,-.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 57, 285, 312 en 318 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Ten aanzien van feit 1:
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling van
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Dit vonnis is gewezen door mr. N.K. van den Dungen-Dijkstra (voorzitter), mr. C.M.E. Lagarde en mr. G. Noordraven, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.C.C. van den Bosch, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 april 2016.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2015505346, gesloten op 3 november 2015 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 374.
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 377 en 378, proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte 2] , p. 264 tot en met 268, proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 2] , p. 483 en 484 en verklaring van verdachte ter terechtzitting van 31 maart 2016.
4.Proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 2] , p. 483.
5.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 184 en 185
6.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] , p. 266 en 267.
7.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 377 en 378.
8.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 379.
9.Kopie van een brief, p. 387.
10.Kopie van een brief/overeenkomst, gedateerd 1 februari 2013, met daaronder de namen van [medeverdachte 2] en [slachtoffer 1] , p. 385 en 386.
11.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 380.
12.Kopie van een brief/verklaring, gedateerd 9 maart 2013, met daaronder de namen van [medeverdachte 2] , [verdachte] en [slachtoffer 1] , p. 388.
13.Kopie van een paspoort, p. 389.
14.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 178.
15.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 380 en 381.
16.Kopie van een brief/verklaring, gedateerd 9 maart 2013, met daaronder de namen van [betrokkene 3] . [medeverdachte 2] , en [verdachte] , p. 390.
17.Proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte 2] , p. 264 tot en met 268.
18.Proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte 2] , p. 276 en 278.
19.Proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte 2] , p. 277 en 278.
20.Kopie van een brief, p. 415.
21.Proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 2] , p. 483.
22.Proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 2] , p. 483 en 484.
23.Een rapport van het NFI d.d.3 november 2015, in het aanvullend proces-verbaal d.d. 5 november 2015, p. 12.
24.Proces-verbaal van bevindingen, p. 646.
25.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , p. 642.
26.Proces-verbaal van bevindingen, p. 646.
27.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , p. 643, derde en vierde alinea van onder.