ECLI:NL:RBGEL:2016:2522

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 mei 2016
Publicatiedatum
9 mei 2016
Zaaknummer
05/720240-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf wegens handel in cocaïne en heroïne

Op 9 mei 2016 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het dealen van cocaïne en heroïne. De verdachte, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, door gedurende een periode van ruim negen maanden cocaïne te verhandelen en op 15 oktober 2015 aanzienlijke hoeveelheden cocaïne en heroïne in zijn bezit te hebben.

De zaak kwam aan het licht na een melding van een getuige, die specifieke informatie over de verdachte en zijn activiteiten had verstrekt. Tijdens een doorzoeking van de woning van de verdachte werden aanzienlijke hoeveelheden drugs aangetroffen, evenals goederen die gerelateerd waren aan de drugshandel, zoals weegschaaltjes en gripzakjes. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de doorzoeking onrechtmatig was, en oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen.

De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte in de ten laste gelegde periode cocaïne had gedeald, maar sprak hem vrij van de beschuldiging van het dealen van heroïne, omdat er onvoldoende bewijs was. De verdachte had eerder ook al meerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, wat meegewogen werd in de strafmaat. De rechtbank legde een gevangenisstraf op die lager was dan de eis van de officier van justitie, omdat niet bewezen was dat de verdachte zich ook schuldig had gemaakt aan het dealen van heroïne.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/720240-15
Datum uitspraak : 9 mei 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd te HvB Ooyerhoekseweg - Zutphen te Zutphen
Raadsman: mr. F. Yildiz, advocaat te 's-Gravenhage.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 26 januari 2016 en 25 april 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2015 tot en met 15 oktober 2015
te Zutphen, althans Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt enof verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine, zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 15 oktober 2015 te Zutphen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 74,62 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 69,12 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, althans een grote hoeveelheid cocaïne en/of
heroïne, zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat niet kan worden bewezen dat deze feiten tezamen en in vereniging zijn gepleegd.
Volgens de officier van justitie is de doorzoeking – kort gezegd – rechtmatig geschied.
Er is voldoende bewijs voor het feit dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode gedeald heeft in cocaïne en heroïne en voor het feit dat hij op 15 oktober 2015 de ten laste gelegde hoeveelheden cocaïne en heroïne aanwezig heeft gehad. De officier van justitie heeft in dat kader gewezen op de in de woning van verdachte in beslag genomen drugs en overige goederen die kunnen worden gerelateerd aan de handel in harddrugs, zoals meerdere mobiele telefoons, gripzakjes, weegschaaltjes en een maatbeker met daarin cocaïne resten. De aangetroffen heroïne was verpakt in bolletjes, zoals deze drugs doorgaans worden verkocht. Ook heeft de officier van justitie onder meer gewezen op het feit dat op diverse telefoons berichten zijn aangetroffen die zien op de handel in harddrugs en heeft zij gewezen op de diverse getuigenverklaringen die zijn afgelegd door personen die in de aangetroffen telefoons als contactpersoon stonden opgeslagen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten. Hij heeft daartoe gesteld dat niet kan worden gesproken van een redelijk vermoeden van schuld, zoals bedoeld in de Wet wapens en munitie (hierna Wwm), wat maakt dat sprake is van een onrechtmatige doorzoeking.
De informatie van de meldster, [naam 1] , is niet op betrouwbaarheid getoetst, terwijl de betrouwbaarheid van [naam 1] volgens de raadsman ver te zoeken is. Zij is, kort gezegd, licht verstandelijk gehandicapt en heeft een justitieel verleden. Daarnaast is de melding niet integraal uitgewerkt, maar is de informatie opgenomen in een proces-verbaal van bevindingen. Dat naar aanleiding van deze enkele melding een redelijk vermoeden van schuld kon ontstaan voor de verdenking van de aanwezigheid van vuurwapens in de woning van zijn cliënt, is volgens de raadsman door het openbaar ministerie op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt.
Om die reden heeft hij verzocht om al het bewijs dat in de woning van zijn cliënt is aangetroffen, uit te sluiten van het bewijs. Ook de getuigenverklaringen dienen te worden uitgesloten van het bewijs, nu deze verklaringen een gevolg zijn geweest van de inbeslagname van de telefoons van zijn cliënt.
Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat enkel het onder 2 ten laste gelegde kan worden bewezen. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde bevat het dossier enkel niet ondertekende getuigenverklaringen, waaruit niet kan worden afgeleid dat zijn cliënt in de periode januari 2015 tot en met 15 oktober 2015 bezig is geweest met dealen van harddrugs. De enkele keer dat een getuige heeft verklaard drugs van zijn cliënt te hebben gekocht, kan niet leiden tot een bewezenverklaring van de gehele periode. Ook de uitgelezen gesprekken kunnen niet leiden tot een veroordeling van het onder 1 ten laste gelegde, nu in geen enkel gesprek duidelijk wordt gesproken over verdovende middelen. Bovendien is cliënt na 1 januari 2015 meerdere keren gedetineerd geweest. Nu cliënt gedurende detentie niet kan hebben gehandeld in verdovende middelen, kan ook om die reden niet worden gekomen tot bewezenverklaring van de gehele periode.
De beoordeling door de rechtbank
Overweging met betrekking tot het gevoerde verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
Met betrekking tot het door de raadsman gevoerde verweer strekkende tot bewijsuitsluiting, overweegt de rechtbank als volgt.
Verbalisant [verbalisant 1] beschrijft in zijn proces-verbaal van bevindingen dat op 13 oktober 2015 de hem ambtshalve bekende [naam 1] zich meldde op het politiebureau. Zij verklaarde dat een persoon die zich uitgeeft als “ [verdachte] ” cocaïne dealt bij de fontein in het Vogelpark en achter de kerk aan de Isendoornstraat in Zutphen. Hij woont aan de [adres 1] , tegenover de vijver. [verdachte] heeft een Turks uiterlijk en een gezet postuur en heeft een gouden tand. Hij zou gebruik maken van het nummer [nummer] . Deze [verdachte] zou in het bezit zijn van een doorgeladen pistool die hij in een soort heuptasje bij zich draagt. Ook de vriendin van [verdachte] zou een vuurwapen bij zich dragen en een schietpen, die één patroon af kan vuren. Zij verplaatst zich op een omafiets.
Gezien de beschrijving van de man, die zich uitgeeft als [verdachte] en zijn vriendin, in combinatie met het opgegeven adres, ging dit volgens verbalisant om de hem ambtshalve bekende [verdachte] (opmerking rechtbank:
verdachte) en zijn vriendin [naam 2] .
Verbalisant hoorde dat een deel van de voorraad van [verdachte] wordt bewaard door ‘ [naam 4] ’, die een paar huizen verderop woont aan de [adres 2] . Het was verbalisant ambtshalve bekend dat [naam 4] enkele huizen verderop woont. Hem was eveneens ambtshalve bekend dat [naam 4] zelf harddrugs gebruikt en ook zijn woning beschikbaar stelt om te gebruiken.
Naar aanleiding van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , beschrijft verbalisant [verbalisant 2] op 15 oktober 2015 dat het hem ambtshalve bekend is dat harddrugsdealers gebruik maken van een alias in plaats van hun eigen naam. Hij vermoedt dan ook dat [verdachte] een alias betreft. Hem is bekend dat op het adres [adres 1] [verdachte] woont, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
Daarnaast komt het signalement dat door [naam 1] is gegeven overeen met het signalement van [verdachte] . Verbalisant kan hem – onder meer – als volgt beschrijven: man met de Turkse nationaliteit, gezet postuur, donker haar, één of meer gouden voortanden en een tatoeage in zijn nek in de vorm van een letter. Verbalisant heeft meerder malen contact gehad met [verdachte] . Het is hem ook bekend dat [verdachte] gebruik maakt van een zwarte omafiets.
Door inspecteur van politie [verbalisant 3] is voorts beschreven dat [verdachte] antecedenten had met betrekking tot de opiumwetgeving en de Wet wapens en munitie. Na overleg met de officier van justitie is besloten dat sprake was van voldoende feiten en omstandigheden om op grond van de Wwm een doorzoeking te houden in de woning van verdachte [verdachte] .
Toen tijdens die doorzoeking in de woning een harddrugsgelijkende substantie werd aangetroffen, is de situatie ter plaatse bevroren. De officier van justitie heeft daarop een vordering voor een doorzoeking gedaan bij de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft op basis van de mondeling door de officier van justitie weergeven feiten en omstandigheden besloten tot doorzoeking van de woning van verdachte ter inbeslagneming. Deze beslissing is na de doorzoeking ook op schrift gesteld. De doorzoeking ter inbeslagneming heeft in bijzijn van de rechter-commissaris plaatsgevonden.
De rechtbank is van oordeel dat de melding van [naam 1] zeer specifieke en concrete informatie bevat. Beschreven worden onder meer specifieke uiterlijke kenmerken van de betreffende persoon, zijn verblijfplaats en telefoonnummer en de precieze plek waar die persoon een wapen aanwezig zou hebben. Dat de melding niet integraal is uitgewerkt, maakt dit niet anders. De informatie is door verbalisant [verbalisant 1] op ambtsbelofte opgetekend in een proces-verbaal van bevindingen en de rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van dit proces-verbaal.
Gelet op de gedetailleerde inhoud van de melding, zou naar het oordeel van de rechtbank de melding op zichzelf al voldoende kunnen zijn voor een redelijk vermoeden van de aanwezigheid van wapens, zoals bedoeld in artikel 49 Wwm. Daarnaast bestond bij verbalisanten ook het vermoeden dat de informatie zou zien op verdachte [verdachte] , waarvan bekend was dat hij antecedenten had op het gebied van de Wwm. Op basis van die informatie is, na overleg met de officier van justitie, besloten dat voldoende grond bestond voor een doorzoeking op grond van artikel 49 Wwm in de woning van verdachte. Zoals beschreven, is de situatie in de woning na de vondst van vermoedelijke harddrugs bevroren in afwachting van de rechter-commissaris. Na daartoe te hebben besloten, is de woning vervolgens overeenkomstig artikel 110 van het Wetboek van Strafvordering in bijzijn van de rechter-commissaris doorzocht ter inbeslagneming.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een onrechtmatige doorzoeking. Het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting wordt daarom verworpen.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 en het onder 2 ten laste gelegde
Op 15 oktober 2015 werd in de woning van verdachte onder meer het volgende aangetroffen: [2]
  • een maatbeker met daarin restanten van mogelijk verdovende middelen;
  • een hoeveelheid stof, vermoedelijk cocaïne;
  • een hoeveelheid stof, vermoedelijk heroïne;
  • 2 weegschaaltjes;
  • een mobiele telefoon van het merk Alcatel;
  • 2 mobiele telefoons van het merk Samsung;
  • een mobiele telefoon van het merk Nokia;
  • 2 mobiele telefoons van het merk Apple;
  • 2 sealbags met daarin meerdere gripzakjes;
  • 1 sealbag met daarin meerdere envelopjes.
De stoffen waarvan vermoed werd dat dit verdovende middelen betroffen, zijn gewogen.
Aangetroffen is een plastic zak met daarin 34.13 gram witte brokken. In een andere plastic tas zijn eveneens witte brokken en twee bolletjes witte brokken aangetroffen met een gewicht van in totaal 40.49 gram. [3] Daarnaast is een gripzakje met daarin vijf grote bollen bruin poeder aangetroffen met een gewicht van 48.33 gram en een gripzakje met 105 kleine bolletjes bruin poeder met een gewicht van in totaal 20.79 gram. [4] Van deze stoffen zijn monsters genomen. Deze monsters zijn door het NFI getest op aanwezigheid van verdovende middelen. Beschreven is dat de twee monsters die zijn genomen van de aangetroffen witte brokken uit beide tassen, cocaïne bevatten. De twee monsters die zijn genomen van de aangetroffen bruine poeders uit beide gripzakjes, bevatten heroïne. [5]
Ook is de in de woning van verdachte aangetroffen maatbeker middels MMC Cocaïne Trase Wipes getest. Dit geldt ook voor een litermaat met schilmesje. Daarop zijn sporen van cocaïne aangetroffen. [6]
Verdachte ontkent dat hij in de ten laste gelegde periode heeft gedeald in cocaïne en heroïne en heeft verklaard dat hij de in zijn woning aangetroffen drugs in bewaring heeft genomen voor iemand anders. De naam van die persoon wil hij niet noemen.
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij een IPhone (opmerking rechtbank:
van het merk Apple), een Samsung en een Samsung prepaid, een Alcatel en een Nokia prepaid heeft. [7] Hoewel verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat behalve een IPhone, de in zijn woning aangetroffen telefoons niet van hem zijn, houdt de rechtbank verdachte aan zijn verklaring zoals hij die in dat kader bij de politie heeft afgelegd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op de in beslag genomen Nokia, Samsung prepaid telefoon, Samsung smartphone en de Alcatel zijn diverse telefoonnummers aangetroffen van personen die volgens de geraadpleegde systemen van de politie geregistreerd staan als harddrugsgebruiker. Van een deel van deze personen is het daarnaast ambtshalve bekend dat het harddrugsgebruikers zijn. [8]
Op een aantal telefoons is berichtverkeer aangetroffen, dat plaatsvond in verschillende maanden en die naar het oordeel van de rechtbank kan zien op het dealen van harddrugs.
Zo is op één van de Samsung telefoons berichtverkeer aangetroffen dat plaatsvond op 24 september 2015. Op de telefoon van het merk Samsung is toen het volgende bericht ontvangen: ‘Hey gozer die licht is zeer goed. Echt zuiver en sterk. En die donker is okay. Ouderwets goede kwaliteit man!! Vooral die licht is SUPER!!!’. Geantwoord werd daarop: ‘Tnx man’. [9]
Op de telefoon van het merk Alcatel is daarnaast onder meer berichtverkeer aangetroffen, dat plaatsvond in de maanden augustus en juli van het jaar 2015. Op 21 juli 2015 werd op die telefoon het volgende bericht ontvangen: ‘Pik heb nog dezelfde als gisteren? Deze is nie tof…knettert niet’, en op 24 juli 2015 onder andere: ‘Pik mats me aub die ander heeft me laten zitten. Voel me heel slecht…geef je wel paspoort of zak wiet als borg…100 % geld morgen.’ Voorts werd op 22 augustus 2015 ontvangen: ‘Pik deze is niet tof, knettert nie eens’, ‘dit is nie dezelfde als afgelopen dagen…deze is hetzelfde als die tester van donderdagochtend’. [10]
Op 18 augustus 2015 vond berichtverkeer plaats tussen de telefoon van het merk Alcatel en een telefoonnummer dat gekoppeld kan worden aan [naam 5] . [naam 5] stuurde toen: ‘Hey broer, kan je me bellen’, waarop werd geantwoord: ‘Joo’. Ongeveer driekwartier later stuurt [naam 5] : ‘Hij is goed maat’. [11] Ook vond op 24 juli 2015 berichtverkeer plaats met een nummer dat gekoppeld kan worden aan [naam 6] . [12] Vanaf de Alcatel werd verzonden: ‘Ik ben nu thuis’, waarop [naam 6] antwoordde: ‘half bij jou ok’. Toen vanaf de Alcatel werd verzonden ‘oke wat moet ik pake (de rechtbank begrijpt:
pakken), antwoordde [naam 6] : ‘20’. [13]
[naam 5] en [naam 6] zijn als getuigen gehoord. Dat bovenstaand berichtverkeer ziet op het dealen van harddrugs door verdachte en dat het verdachte was die gebruik maakte van de telefoons, vindt naar het oordeel van de rechtbank steun in hun verklaringen. De rechtbank merkt daarbij op dat het feit dat getuige [naam 5] zijn verklaring niet heeft ondertekend, niet zonder meer met zich brengt dat de betrouwbaarheid aan de verklaring die in het proces-verbaal is opgenomen, komt te ontvallen. Het proces-verbaal van verhoor is op respectievelijk ambtseed en ambtsbelofte ondertekend door twee verbalisanten. De rechtbank ziet in dit geval geen reden om aan de betrouwbaarheid van de inhoud daarvan te twijfelen.
[naam 5] heeft op 21 oktober 2015 verklaard dat [verdachte] zijn oude dealer is. [verdachte] is een stevige man van buitenlandse afkomst. Hij is licht getint. Hij woonde bij het Vogelpark (opmerking rechtbank:
dat is in Zutphen) in de buurt en had daar een kamer waar [naam 5] cocaïne op kwam halen. Hij heeft cocaïne gekocht bij [verdachte] . Gevraagd naar het berichtverkeer van 18 augustus 2015 tussen [naam 5] en een telefoon die bij de doorzoeking in verdachtes huis is aangetroffen, antwoordde [naam 5] dat dat ging om cocaïne. Vanaf januari 2015 heeft getuige cocaïne bij [verdachte] gekocht. Hij zat in het begin van 2015 zwaar in het gebruik. [14] [naam 5] kocht ongeveer één keer in de twee maanden coke bij [verdachte] . [verdachte] heeft verschillende telefoonnummers gehad. Hij kwam altijd alleen. [15]
Aan [naam 5] is een foto van verdachte getoond. De persoon op de foto, herkent hij als [verdachte] . [naam 5] heeft verklaard dat dat de persoon is waar hij een paar keer van gekocht heeft. [16]
[naam 6] heeft verklaard dat hij altijd cocaïne haalde bij een dikke Turkse man, genaamd [verdachte] . Die man woonde volgens hem aan de [adres 2] in Zutphen. De man heeft een gezet postuur, een licht getinte huidskleur en had achter zijn oor een tatoeage. [17] [naam 6] is geconfronteerd met berichtverkeer tussen hem en de gebruiker van een telefoon die bij de doorzoeking is aangetroffen. Deze gesprekken dateren van juli t/m augustus 2015. [naam 6] heeft verklaard dat deze gesprekken gaan over het maken van afspraken met [verdachte] voor cocaïne. Hij heeft die keren cocaïne bij [verdachte] gekocht. Hij heeft voor het laatst in die periode, juli-augustus, zaken gedaan met [verdachte] . [18]
Aan [naam 6] is een foto van verdachte getoond. [naam 6] heeft verklaard dat hij de persoon op de foto herkent als [verdachte] (opmerking rechtbank:
dat is de voornaam van verdachte [verdachte]). Getuige heeft begin 2015 harddrugs gekocht bij hem. Het besloeg ongeveer een periode van een maand, maar dan niet elke dag. Getuige denkt dat hij die maand ongeveer 4 keer harddrugs bij verdachte heeft gehaald, hij denk wel iets meer. [naam 6] weet zeker dat hij de drugs bij verdachte gekocht heeft. [19]
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat verdachte gebruik maakte van de in zijn woning aangetroffen telefoons en dat hij in de periode januari 2015 tot en met september 2015 cocaïne heeft gedeald. Dat verdachte in die gehele periode regelmatig cocaïne heeft verkocht, volgt naast het berichtverkeer over de maanden juli tot en met september en de verklaringen over het kopen van cocaïne in de maand januari 2015, uit de verklaring van [naam 5] , inhoudende dat hij ongeveer één keer in de twee maanden cocaïne kocht bij verdachte. Daarnaast zijn, zoals eerder beschreven, op 15 oktober 2015 – naast een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne – overige goederen aangetroffen die naar het oordeel van de rechtbank kunnen worden gerelateerd aan de handel in harddrugs, te weten gripzakjes en weegschaaltjes. Ook zijn maatbekers en een schilmesje met sporen van cocaïne aangetroffen, hetgeen duidt op het verrichten van handelingen die erop zijn gericht om cocaïne klaar te maken voor de verkoop.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode januari 2015 tot en met 15 oktober 2015 schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde, voor zover dat ziet op het dealen van cocaïne. Dat verdachte in die periode enige tijd gedetineerd is geweest, doet hieraan niet af.
Het dossier bevat geen aanwijzingen voor de omstandigheid dat verdachte het feit samen met een ander of anderen zou hebben gepleegd. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte dit feit alleen heeft begaan.
Vrijspraak van het dealen van heroïne
Zoals beschreven, is op 15 oktober 2015 in de woning van verdachte ook 69,12 gram heroïne aangetroffen. Naast de aanwezigheid van die heroïne, die overigens al was verpakt in bolletjes, vindt de stelling dat verdachte in de periode januari 2015 tot en met 15 oktober 2015 zou hebben gedeald in heroïne, naar het oordeel van de rechtbank evenwel geen steun in overige in het dossier aanwezige bewijsmiddelen. Om die reden zal verdachte daarvan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank voorts als volgt.
In het licht van het dossier is de verklaring van verdachte dat hij de in zijn woning aangetroffen cocaïne en heroïne voor iemand anders in bewaring had, niet aannemelijk.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde.
Ten overvloede merkt de rechtbank daarbij nog op dat, al zou zij de verklaring van verdachte aannemelijk achten, dit niet in de weg staat aan een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde. Voor het begrip ‘aanwezig hebben’ als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet is immers niet noodzakelijk dat de verdovende middelen verdachte toebehoren, noch dat hij enige beschikkings- en/of beheersbevoegdheid ten aanzien van die verdovende middelen heeft. Voldoende is dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van verdachte bevinden. Daar was in dit geval sprake van.
Het dossier bevat geen aanwijzingen voor de omstandigheid dat verdachte het feit samen met een ander of anderen zou hebben gepleegd. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte dit feit alleen heeft begaan.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 01 januari 2015 tot en met 15 oktober 2015
te Zutphen,
althans Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,meermalen
, althans eenmaal, (telkens)opzettelijk heeft
geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/ofverkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een
(grote
)hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne
en/of een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,zijnde
(telkens)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op
of omstreeks15 oktober 2015 te Zutphen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 74,62 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne en
/ofongeveer 69,12 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende heroïne,
althans een grote hoeveelheid cocaïne en/of
heroïne, zijnde
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Bij het bepalen van haar strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van de feiten. Harddrugs hebben grote gevolgen voor personen die daaraan verslaafd raken. Verdachte houdt dit in stand. Verdachte is daarnaast meermalen veroordeeld voor soortgelijke delicten. Dat heeft hem er echter niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te begaan. Met name dat gegeven weegt zwaar mee in de eis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de eis van de officier van justitie te hoog is. Hij heeft de rechtbank verzocht om een straf op te leggen, gelijk aan de tijd die zijn cliënt in verzekering gesteld en voorlopig gehecht is geweest.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 14 maart 2016; en
- een beknopt reclasseringsadvies van het Leger des Heils, gedateerd 15 december 2015.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich over een periode van ruim negen maanden schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne. Daarnaast heeft hij op 15 oktober 2015 aanzienlijke hoeveelheden cocaïne en heroïne aanwezig gehad. Het is algemeen bekend dat harddrugs, eenmaal onder het bereik van gebruikers, een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid. Cocaïne werkt zeer verslavend. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat een aanmerkelijk deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong vindt in het gebruik van drugs. Verdachte is hier door zijn handelen medeverantwoordelijk voor.
In het nadeel van het verdachte houdt de rechtbank in grote mate rekening met het feit dat verdachte al meerdere malen veroordeeld is voor soortgelijke feiten. Aan hem is daarbij onder meer enkele weken tot enkele maanden onvoorwaardelijk gevangenisstraf opgelegd. Dit heeft verdachte er telkens niet van weerhouden zich opnieuw in te laten met de handel in drugs, met alle gevolgen en gevaren van dien. Verdachte was een gewaarschuwd man, maar heeft er desondanks ook in 2015 weer voor gekozen om cocaïne te verhandelen. Verdachte moet voelen dat zijn handelen niet wordt getolereerd. Dit kan alleen door hem een forse vrijheidsbenemende straf op te leggen.
Verdachte heeft een deel van de bewezenverklaarde periode in detentie gezeten. Het dossier bevat geen bewijsmiddelen om vast te kunnen stellen dat hij tijdens deze detentieperiodes cocaïne heeft gedeald. Hiermee zal in het voordeel van verdachte in de strafmaat rekening worden gehouden.
Alles in samenhang bezien, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf voor de duur van 24 maanden passend en geboden. De tijd die verdachte in verzekering en voorlopig gehecht is geweest, zal daarop in mindering worden gebracht. Deze straf is lager dan de straf die door de officier van justitie is geëist, nu de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het dealen van heroïne.
Ten aanzien van het beslag
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat moet worden aangenomen dat het in beslag genomen geldbedrag van € 740,-- verkregen is uit de handel in cocaïne en heeft geëist dat dit geldbedrag verbeurd zal worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft gesteld dat het in beslag genomen geldbedrag van € 740,-- van zijn toenmalige vriendin is. Zij heeft dit opgespaard.
De raadsman heeft – zo begrijpt de rechtbank – verzocht om de teruggave van dit geldbedrag aan de rechthebbende te gelasten.
De beoordeling door de rechtbank
Gesteld wordt dat het geldbedrag van € 740,-- is opgespaard door de ex-vriendin van verdachte. De rechtbank acht dit in het licht van het strafdossier niet aannemelijk geworden, te meer niet nu uit het dossier naar voren komt dat de ex-vriendin onder bewind stond en per week € 50,-- kreeg om van te leven. Ook verdachte stond onder bewind en genoot een uitkering van € 50,-- per week. Om die reden acht de rechtbank aannemelijk dat dit bedrag is verkregen uit de handel in cocaïne, zoals onder 1 bewezen is verklaard. Daarmee is het geldbedrag vatbaar voor verbeurdverklaring.
7a. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling vordert de officier van justitie de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van één maand, die door de politierechter te ‘s-Gravenhage op 1 november 2013 voorwaardelijk is opgelegd in de zaak met parketnummer 09/119365-13.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij geen bezwaar heeft tegen de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 09/119365-13 voorwaardelijk opgelegde straf.
De beoordeling door de rechtbank
Nu is bewezen dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, dient de bij vonnis van politierechter te ‘s-Gravenhage van 1 november 2013 in de zaak met parketnummer 09/119365-13 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één maand ten uitvoer gelegd te worden.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14g, 24, 27, 33, 33a, 57, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een geldbedrag van € 740,--(zevenhonderdveertig euro);

gelast de tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te ’s-Gravenhage van 1 november 2013 in de zaak met parketnummer 09/119365-13, te weten van:
een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A van Hoof (voorzitter), J.B.J. Driessen en mr. W.F. Roelink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Kolkman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 mei 2016.
mr. W.F. Roelink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2] van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015499904, gesloten op 2 december 2015 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 2] , p. 21 en 22 en de lijst met in beslaggenomen goederen door de rechter-commissaris, p. 49.
3.Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, p. 168.
4.Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, p. 168 en 169.
5.Het rapport identificatie van drugs en precursoren van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door Ing. [naam 7] d.d. 13 november 2015.
6.Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, p. 172.
7.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 227.
8.De processen-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] , respectievelijk genummerd p. 113 t/m 115, p. 119 en 120, p. 122 t/m 124 en p. 126 en 127.
9.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] , p. 83.
10.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] , p. 84.
11.Het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] , p. 95.
12.Het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] , p. 96 en 100.
13.Het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] , p. 96.
14.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5] , p. 156.
15.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5] , p. 157.
16.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5] , p. 159 en 160 en de bijlage op p. 161.
17.Het proces-verbaal van verhoor [naam 6] , p. 149.
18.Het proces-verbaal van verhoor [naam 6] , p. 162 t/m 165.
19.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 6] door de rechter-commissaris, d.d. 12 april 2016.