ECLI:NL:RBGEL:2016:2248

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 april 2016
Publicatiedatum
21 april 2016
Zaaknummer
05/881879-14 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking met afwijzing ontnemingsvordering

De Rechtbank Gelderland heeft op 15 april 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 46-jarige man, die werd beschuldigd van het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking. De verdachte, die als teamleider werkte, heeft samen met een collega in totaal 340 iPhones verduisterd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en 180 uur werkstraf. Daarnaast is de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 95.480,91 te betalen aan zijn voormalig werkgever. De rechtbank heeft echter de ontnemingsvordering van de officier van justitie afgewezen, omdat het bedrag van de schadevergoeding hoger is dan de vermoedelijke opbrengst van de verduisterde iPhones, waardoor er geen sprake is van wederrechtelijk voordeel.

De zitting vond plaats op 1 april 2016, waar de officier van justitie een ontnemingsvordering indiende. De officier vorderde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat zou worden op € 119.050,00. De verdediging voerde aan dat de officier van justitie een onterecht onderscheid maakte tussen de veroordeelde en een medeveroordeelde, en dat de verklaring van de medeveroordeelde niet als uitgangspunt genomen zou moeten worden. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte geen wederrechtelijk voordeel heeft genoten, omdat de schadevergoeding aan de benadeelde partij het geschatte voordeel overstijgt.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen, op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/881879-14 (ontneming)
Datum zitting : 01 april 2016
Datum uitspraak: 15 april 2016
Tegenspraak
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[veroordeelde](hierna te noemen: veroordeelde),
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
adres : [adres] ,
plaats : [woonplaats]
Raadsman : mr. R.C. Vermeer, advocaat te Rhenen.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank, conform artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel voorlopig wordt geschat op € 119.050,00.

2.De procedure

Ter terechtzitting van 01 april 2016 heeft de officier van justitie de ontnemingsvordering aanhangig gemaakt.

3.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 01 april 2016 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is veroordeelde verschenen. Veroordeelde is bijgestaan door mr. R.C. Vermeer, advocaat te Rhenen.
De officier van justitie, mr. S.P. Revis, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 111.550,00.
Veroordeelde en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.

4.De beoordeling van de vordering

Bij de beoordeling van de onderhavige vordering heeft de rechtbank kennisgenomen van het op 15 april 2016 tegen veroordeelde gewezen vonnis. Hierbij is verdachte veroordeeld ter zake van het “medeplegen van verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd”.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het door de officier van justitie gemaakte onderscheid met betrekking tot het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel tussen veroordeelde en medeveroordeelde [medeveroordeelde] opmerkelijk is. Enkel vanwege de verklaring van [medeveroordeelde] dat hij slechts € 7.500,00 euro zou hebben ontvangen voor de verduistering, gaat de officier van justitie uit van zijn verklaring en dient volgens hem het resterende deel voor rekening van veroordeelde te komen. Onduidelijk is waarom de officier van justitie de verklaring van [medeveroordeelde] als uitgangspunt neemt en niet de verklaring van veroordeelde. Daarnaast dient volgens de verdediging, gelet op het feitencomplex en de samenwerking tussen veroordeelde en [medeveroordeelde] , het spreekwoord ‘gelijke monniken, gelijke kappen’ te gelden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat veroordeelde geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Zij overweegt daartoe als volgt.
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
In het strafdossier bevindt zich een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, p. 495). Bij deze berekening is uitgegaan van een (gemiddelde) waarde van € 700,29 per telefoon.
Dit bedrag is vervolgens vermenigvuldigd met het aantal verduisterde telefoons: € 700,29 x 340 telefoons = € 238.100,00.
De berekening gaat uit van een wederrechtelijk voordeel van 50% van voornoemde waarde, naar aanleiding waarvan het wederrechtelijk verkregen voordeel volgens het rapport dient te worden vastgesteld op €119.050,00 (€ 238.100,00 x 0,50).
Volgens de verklaring van veroordeelde zijn 210 telefoons verkocht (verklaring van veroordeelde ter terechtzitting van 01 april 2016). De rechtbank neemt op basis van die verklaring als uitgangspunt dat de opbrengst van de verkochte telefoons minimaal op 50% van de marktwaarde van de telefoons (€ 700,29 x 210 telefoons = € 147.060,90), zijnde
€ 73.530,45 (€ 147.060,90 x 0,50) kan worden geschat.
Artikel 36e, achtste lid, van het Wetboek van Strafrecht
Het achtste lid van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen alsmede de verplichting tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer als bedoeld in artikel 36f voor zover die zijn voldaan, in mindering worden gebracht.
Uit rechtspraak volgt dat in een ontnemingszaak rekening kan worden gehouden met een niet onherroepelijk vonnis omtrent de verschuldigdheid van schadevergoeding door de veroordeelde aan het slachtoffer, indien er ten tijde van de beslissing met betrekking tot de ontneming voldoende zekerheid bestaat over de omvang en de legitimiteit van die verschuldigdheid.
De rechtbank heeft bij vonnis van 15 april 2016 bepaald dat veroordeelde schadevergoeding dient te betalen aan de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 95.480,91, en heeft daarbij de maatregel van schadevergoeding opgelegd aan veroordeelde.
Voornoemd bedrag overstijgt het bedrag waarop de opbrengst van de goederen volgens de hiervoor weergegeven berekening door de rechtbank wordt geschat.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank toepassing geven aan het bepaalde in artikel 36e, achtste lid, van het Wetboek van Strafrecht en de aan de benadeelde partij in rechte toegekende vordering alsmede de verplichting tot betaling van een geldsom aan de staat in mindering brengen op het berekende voordeel.
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat veroordeelde geen wederrechtelijk voordeel heeft genoten en zal de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afwijzen.

5.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
Wijst afde vordering van de officier van justitie.
Aldus gegeven door mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. M.A. Bijl en mr. H.C. Leemreize, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Bongers, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 april 2016.